GOVERNMENT OF INDIA
ARCHAEOLOGICAL SURVEY OF INDIA
ARCHAEOLOGICAL
LIBRARY
ACCESSION NO. 52 0 8 8
CALL No. 8 1 i 0- &. Q . 3q, W
d.g.a. 79
VERHANDELINGEN
J
}
y
VAN HET
BATAVIAASCH GENOOTSCHAP
VAN
KUNSTEN EN WETENSCHAPPEE
f ' f
SV-o
m , - —
V- B-Cr. K-W-
DEEL LXI1I.
4
W
Batavia, *s Hack,
A. EMMINK. M. NIJHOFF
1 9 2 2 .
4
CENTRAL ARCHAEOLOGICAL
LIBRARY, Nt.W Jti.HI.
Aoo- No, .... ^ ®.S. a .
-Th^-51
U8t/8, /*•••*! *****
pi, vr_ O <ff V‘£> 'G-K-W
* ^ «**»«*« »***#*•.•* •■*# j»m ****** **»*m$tm
INHOUD van DEEL LXIII
(Dit Deel bestaat nit vier stukken).
I 0. L. Helfrich, Supplement op de in deel LXI. 3e en 4e stale, der
Yerhanddingen gepubliceerde Nadere Aanvullingen eii Verbe-
teringen op de Bijdragen tot. de ke n n is van- het Midden Ma-
kdsehe Bbsdnahsdi en Serawajsdi Dialect (versdienen in
Dl. Bill der Yerhaudelingen).
II H. Geurtjexs. R. K. Missionaries op de Kei-eilanden. Spraakleer der
Keieesehe Taal.
III H. Geurt.iens, R. K. Missionary op do Kei-eilanden, AYoordenlijst der
Keieesehe Taal.
IY J. H. Neumann, Schets der Karu-Bataksdie Spraakkanst.
f ■ ' V i ^
i N 0 \
/ V
... '■ J
I
/•
/
SUPPLEMENT.
WOORDENLUST.
Pag. 3 bij te voegen : „’a (b)”, een gaan door bet woord ,,’oedjot” —
uitroep van verbazing, van verwon- „’oedjot ’adjat”. ;
dering en ,,’abab” (in de spreektaal Pag. 4 sub: ,,’adji” bij te voegen:
zelden gebezigd) = „dja’ 0 h". »1I (ook ’adji’Sh), een f'ormulier bij
Pag. 3 sab: ,’aban” bij te voegen offermaleu, bij sterfgevallen opge-
tusscben de woorden : „’abang” en dreund ; ngadji, dat formulier op-
„’idjoe” : „garsoelaw (S’)”. drennen”.
Pag. 3 bij te voegen tusschen de Pag. 4 sub: „’agaj” bij te voegen:
woorden: J ,’abeq”en„ , adakan”: B ’abat” „ngagaj boengkah”, een der werk-
(in de spreektaal zelden of nooit ge- zaamheden op de rijstvelden.
bezigd) = moedah, gebrnikt in tegen- Pag. 5 sub: „'a,goq" bij te voegen
stelling van ,,b&/n>t” ; zie ook „serbe”. aeliter bet woord 8 ’ago’Sq”: # [ook
Pag. 3 sub: ,,’adakan” bij te voe- wel /ago’Sq’Sn”], verder „ngagoq’i-
gen: (ook „pengadakan”, eebter zel- pStoenggoe (£) bet door de geesten
den gebezigd)”. verlangde offermaal aanbieden”.
Pag. 4 sub: „’adat” bij te voegen: Pag. 5 sub: ,’ajara” staat: „scha-
„’adat bah ’aqka(n) gSto ’&q (S), d. i. maan” beter „het medium bij het
wanneer eene w'eduwe geen M ’anggaw” „tilol” (zie dit woord) genaamd „si-
of „toengkat” huwelijk wil aangaan, dang .salib” — verder „kinderapel’\
moet zij daarvan aan den dSpati en moet zijn : „e. s. v. spel”; bij te voe-
de oudsten van hare „doeson” kennis gen achter het woord „gegeven”:
geven, middels bet aanbieden van een (meer in bet bijzonder respectievelijk
sirihpruim.” bij huwelijken, en bp „gawi(j)’Sn”
• Pag. 4 bij te voegen tusschen de (zie „gawi”))”.
Woorden: „’adja gr" en ,,’adji": „ ’adjat Pag. 5 sub: „’ajiq” bij te voegen:
= ’oedjot” ; in formulieren voorko- „’aji’kq angat (S), een aftreksel van
mende, verbonden met en voorafge- s da’on kawaw”, B da’on djaraq” en
a. Een X bij een aangeliaalde pagina gcplaatst, heeft betrekking op een pagina van de
n Nadere aanvullingen op do Bijdragen tot de kennis van het Middon-Malcisch.”
b. Onder „f6rmuireren” te verst aan: toover- en be-zweringsforrnulieren $an wel formulieren
tot! bet aanroepen van goden en geesten.
vEjni,. -dat* ckn. i.xni, afL 1.
1
SUPPLEMENT.
atj&ngkzW’ (zie die woorden), dat
bij feestelijke gelegenheden den gasten
als drank wordt yoorgezet; ’aj£q (B)
[’ajraq (*?)] : b^ras, het water waar-
rnede de rijst is afgewasschen ; (b)’m-
bon, dauwdruppels; koer£>ng=s8ni(j)’ffw
— met „s£miaw”, pag 2 X — ; tS-
lagg (B), tblagaw (S), bet water, dat
in een bolte van een rolsteen aeh-
terblijft.
Pag. 5 sub: „’aka^r” bij te voegen
achter elkder woorden: „’angas ’an
gas”, 9 bakil”, „banapr”,- „boeloe”,
*boenot”, ^tdap^/r”, „(ge
neeskrachtig); verder: „’aka#r”: be-
nang tikos ; beri(j)’ang simpaj; boe-
lang ; boenge ( B), [boengaw (/S)J ’abang;
koenmg; gindS^roesg(^) [gindaw groe-
saw (*S)j ; koetong; la’oq pofa'b (B)
[pot«’gh OSj]; Ymggogr ; raanjaw ma-
njaw — alien geneeskrachtig — ; mg-
{B) .[mdlilaw (£)J (met giftigen
wort-el) welks bladeren geneeskraebtig
zijn; .groendang ; senggoeri; sfc'r&koe;
sgp'rikan ; si(j)’ftp; tambaw proekaq ;
tiinbS (B) [timbaw (<S)J balang 'itam
(alien geneeskraebtig).
Pag. 6 sub: „’akoe” bij te voegen*
»II ’akoe(w)^n; ’akoe(w)’Sn diwS(S)
[diwaw (/$)] ook „’akoe(w)’&n ’o^rang
di goenong = pbdamaj’Sn”.
Pag. 6 sub : ’alam I” bij te voegen
tusschen de woorden: „redjong’s” an
^voorkoniende” : „en verbalen”.
Pag.. 6 sub: „’ahh” bij te voegen:
»ngab'b (B) (ngab’ah (£)] ragi, ge -
zegd van een kraamvrouw, die steeds
jongens of meisjes gebaard hebbende,
daama van een meisje of van een
jongen bevalt” — (zie ook „koelS”),
Pag* 6: bij te voegen tusschen de
.1 . » i • .. .
’aim ’alman, gezwollen vanhandenen
voeten.”.
Pag. 6 sub :„’ak't” bij te voegen: ,,17,
’ab't ggmSrintjmg e. s. v. „diwS (5)?”.
Pag. 6: bij te voegen tusschen de
woorden ,’allah” en ,’aloe”: „’alo’»q
(S), (in de spreektaal niet gebezigd,
alleen voorkomend in formulieren) =
dalaq”.
Pag: 6 sub: „ J alos” bij te voegen:
„heerlijk, fraai”.
Pag. 7 sub: ,’ambm” bij te voegen
%
tusschen de woorden „brengt” en „be-
f '-/mg U OH I
ambm” : ,,’ambman makan(an), bet
tegengeschenk bij feestelijke gelegen-
heden van den 8 mSradje” aan de B ’anaq
bSlaj pangkal” (zie die woorden), be- '
staande in rijst c. a, en gebak!’; ,’am-
bman tinggi” is ook bet tegenge-
schenk bij huwelijksfeesten van den
»ino’anaj boentmg” aan den 8 mSra- ’
dje”, welke s bakS” bebalve ^doedol”,
®g , »loewS”, „pisang” en ver- ;- tf
dere lckkernijen noginhondt: 20—80
stuks M tangkop bakol”, een ,m>oe”,
e6n 8 sbl6boe”, een „sigrih ’apftan”
( z * V- a. «si^nb sdloengsong”), een „ti-
Ito /y/»0 * t j ' ’ i, Vi " i«. « ,f .. .
r”; een van de
’s wordt-
gevuld met den „toekal bSnqng” en
ddn rijksdaalder, de andere „bakol”
met anderbalf „toekal benang”. (Zie
die woorden)”.
Pag. t sub : „ ’ambor” bij te voegen ;
„kaba ngambor boerong pingaj”?
Pag.^ 7- sub : ,,’ampapr” bij te voe-
gen: ,,’ampa^r djeqrami”, gezegd van
een afgeoogst rijst veld, vyanneer de
»dje< 7 rami (zie dit woord) over het
veld verspreid ligfc”.
Pag. 8 sub: 8 ’anaq” bij te voegen:
„ anaq : „bawb’!ih ( B ) [’anaq bawaw’an
SUPPLEMENT. 3
Jk'"* , , • - •
kipd van eene weduwe die gehuwd badplaats kan volgen; ngandjpr, wan-
’adat koele, wederom een huwe- neer liet kind (een joDgen) in. staat
lijk by die adat aangaat en niet huwt is met een kip (c. q. vechthaan) on-
bij ’adat 'anggaw” ') (zie die woorden); der den arm te loopen ; bbkoetoe koe-
ketinggalan, bet kind geboren na toe(w)’bn, wanneer bet kind (een
den dood van den vader; koepiq (5) meisje) in staat is zelf bet boofdbaar
[koepz’aq (5)], zuigeling ; ’oemat, het rein te houden (door elkander te lui-
menschdom; petaq’im, zie ..wingan”; zeo; ; zie .ook s poendjo?ig”. .
soeinab = soemahan. De verschil- Pag. 8: bij te voegen tusschen de
lende trjdperken van den kinderleef- woorden: ,,’andaq” en ,’andmg”: ’an-
tijd worden aangeduid door de vol- das (75); ngandas, ontvoeren. [’apS
gende uitdrukkingen: patjaq: (mg) ’in- (d)’ndaq di ’andas, ’apg (8)’ndaq di
b&/roedoe, wanneer het kind kan glim- la</riba(n)]”.
lachen; ngagah, wanneer het kind goed Pag. 8 sub: ,,’andaj” bij te voegen:
kan lachen, kan kraaien; ndroekop, i ,,’andaj ’andaj c/rSnaj, een verhaal by
wanneer het kind op het buikje kan | het oogsten opgedreund.”
liggen, spartelen; doedoq (75) [doe- ; Pag. 8: bij te voegen tusschen de
do’iik (*b)] lepang, wanneer het kind woorden: ’andaq” en „’auding’’ : B ’an-
tnsschen kussens geklemd kan zitten ; dih (75), (in de spreektaal niet gebe-
tjoegoq (5) [tjoego’aq (5)], wanneer zigd) = ’alih”.
het kind stevig kan zitten ; mSrang- Pag. 9 sub : „’andun”, by te voe-
kaq, wanneer het kind kan kruipen; gen: s ’andon lagg (75), het op een af-
tSgaq tdntaq, wanneer het kind kan stand bijwonen van 'een geveeht”.
staan; mSlis^r binding, wanneer het Pag. 9 sub: ,’anggap”, by te voe-
kind begint te loopen, steunende tegen j gen : „penganggap koendoe (Padang
den wand der woning of aan de hand; Goetjiseh) » njambot sfemangaj”, zie
melisz^r kilangan, wanneer het kind „sambot”.
begint te loopen, steunende op een Pag. 9 sab: „ ’anggaw”, bij te voe-
mand van gevioehten bamboe; sdpin- gen: „ngoepah ’anggaw, een bed rag
tjang doewS (B), [doewaw (5)], wan- bij „ ’anggaw ngilnq’i” ad f 20 k f 25
neer het kind zonder iemands hulp uit de koeb (zie dit woord) betaald
begint te loopen; nab’q ( B ), [naV&q ten faveure van de stiefdochter van
(*S)] boegron, wanneer het kind zon- den „ ’anggaw” eehtgenoot”.
der hulp de woning in en uit kan Pag. 9 staat: »’anggo’ffq ( S )
gaan; kdlaman, wanneer het kind vogelnet”; moot zijn: ,’anggub (5),
reeds in staat is om alleen naar het ’anggo’bh (S), e. s, v. schakelnet, een
plein der doeson te gaan ; ngirmg > slagnet inz. om „pipaw” (zie dit weord)
kajfq (5) [kajf&q (£) kSdarat, wan- te vange.n”.
neer het kind zijn moeder naar de Pag. 9: bij te voegen tusschen de
Sen nad&re tliefc in 4e wooi’deuUjst tehufebeftooreiide omschnjvmg van de huwelijfcswm&tt
n tamKq ’aaaq (£?)* m ^anggaw”. Zie #Adstrech.t, bundel XII geraengd”. B1.443, 144^ 1 46.
SUPPLEMENT.
: s
woorden : „’angor (ten rechte- ,,’ang-
gi?r’’) en a ’angm”; „’anggogr; ngang-
gogr — s$b igr, njgb igr'\
Pag. 9 sub: ,,’angm” bij te voegen:
.„bg’angm;. zieh laten doorwaaien ; het
woord komt ook voor in de betee-
kenis . van koude vatten”.
Pa!g. 10 sub: „’aamg" bij te voe-
gen: ^TH = dSngar”. , •
Pag. 10 sub: ,’anjam” by te voe-
gen tussehen de woorden: „’anjaman
b¥n*’£h doewaw (£)” en „'anjaman
boeloh rSmok {B)\ „’anjaman bS-
ringgit”.
. Pag. 10 sub : ,,’antar” bij te voe-
gen: „iets ergens heen brengen”.
Pag. 10 sub: „’antat” bij te voegen:
„II ngantat, medebrengen van zaken;
pgngantat, hetgeen wordt medege-
bracht, bijv. levenstniddelen”.
Pag. 10 sub: ,,’antjaw” bij te voe-
gen: „t©t brij verworden”.
Pag. 11 sub: ,,’antoe, I” bij te voe-
gen: B ’antoe bbrangkb”.
Pag. 11 sub : ,V^r,I[" bij te voe-
gen: „waarvan het uitspruitsel als
geneesmiddel wordt aangewend”.
Pag. 11 sub; „’apaj” bij te voegen
achter het woord „goed”: „inz. waar-
mede de zuigeling gedekt wordt als
die te slapen wordt gelegd”.
Pag. 11 sub: ,,’apam” bij te voe-
gen: ,,’apam mSlajang, e. s.v. ,,’apam”,
alleen bij offerfeesten bereid, dat eeh-
ter niet genuttigd wordt”. ,
Pag. 11 sub: ,/a^ram” bij te voe-
gpn: donker, duister”.
Pag. 11 sub: ag rang”. bij te voe-
gen-. „ II donker, zwart”.
Pag. 11 sub: ,,’araq” bij te voegen:
S H het naar behooren onthalen van
gasten, waarbij hun bijgerechten van
\
kip klaar gemaakt eh gebak worden
voorgezet”.
Pag. 11 en 12 sub: „'agri I’ 1 bij. te
voegen: „'agri: ’antoe; gadjah, beide
ongunstige dagen ; tawa??-, de 40<> dag
na de be vailing; achter de woorden:
,’ajam bSkoekoq (5) [bSkoeko’lfq (,S')j
sSkali: „(ook, ’ajam bSkoekoq (B) [bg-
koeko’hq (,5)] tSg ogr); pSmakanan pg-
tang:_ (ook pSmakanan ’agong’’) ; „se-
pSnjoerom": (ook „sSpoenjoer<>man”) ;
verder: ngarap kSpagi(j)’hn pandaq
tussehen 6 '/ 2 en 7 u. ’s morgens; „sS-
djoelat kapal, circa 5 ! / 2 u. in den
namiddag; sSlimongan petang, tus-
schen 6 en 6'/ 2 u. namiddag; staat:
»padjar tSrk’t”, moet zijn: „padjar
t£grhit".
Pag. 13 sub: „'a,grom’' bij te voe-
gen: ^ngxom : doe^ri; kStam; laman;
yroesaw (S); achter het woord „poe-
jo’Sh: „(geneeskrachtig)”.
Pag. 13 sub: ,’arong” bp te voegen;
= koela^v”.
Pag. 13 sub: , ; asap” bij te voegen:
„perasapan = doepS’&n (J5)”.
Pag. 13 sub; „ 7 asS” bij te voegen:
D gase ( B ), ngasaw (S), betasten,
aanraken, manipuleeren”.
Pag. 13: bij te voegen tussehen de
woorden ,,’asm.g” en »’asuh: *’asoe =
’andjmg”. 1 .
Pag. 13 sub: B ’atap” bij te voegen
als soorten van dakbedekking : „’atap :
bebasan ; mSmSsang”. ’
Pag. 13: bij te voegen tussehen de
woorden „’atar” en ,,’atas”: ,’ata^ran,
een complex inz. van bouwvelden”.
Tag. 13 sub: „ ’ator”' bij te. voegen:
„het woord komt ook in formuliereu
voor in de beteekenis van s katS (B)'\
P a g- J3: bij -te voegen tussehen d.e
SUPPLEMENT.
5
wqorden : ,,’ator” en „ ? aw”: „’atos =
x&tos'\
Pag. 14 sub : „babaq” by te voegen :
„babaq: badan; toekop, debekleeding
van boomschorsreepen respectievelijk
van wand en deksel (eene rechthoe-
kige plank), van de „kSmpik” (zie
dit woord)”.
Pag. 14 sub; „bada(h)” bij te voe-
gen tusscben de woorden „olie” en
„en” : „(of een vlokje kapas met olie
doortrokken)” ; verder : „ bada(h) : kS-
koem ogr, groote spoelkom, waarin de
genoodigden op een feestmaaltijd na
-afloop van bet njaal den mond spoe-
len; mats ( B ) - [mataw (£)] damaq,
pijlkoker ; pindaq pindaran (voorko-
mend in formulieren), verblijfplaats
van geesten, zoowol goede als kwade”. |
Pag. 14 sub: B badjoe” bij te voe-j
gen: „badjoe: boeproq, (zie B -siwit II”);
dalam, bet baadje dat op bet bloote
lijf wordt gedragen, wanneer men twee
baadjes draagt; ’itam pandaq”; lam-
bing, een baadje, dat tot aan den biel
reikt en . gedragen wordt by „ga-
wi(j)’8n” door ben die de „tarloe-
mohan” (zie die woorden) opdreqnen ;
rarabaj mSraq (eigen weefsel); achter
het woord ,soer<mi” (zie pag. 2 X ):
„(ook fl boe’ong ( S )) en achter het
woord s tSrbang”, het baadje, dat een
liik wordt aangetrokken, (zie ook
vpakaj”)”.
Pag. 15: bij te voegen tusscben de
woorden : „bagindS” en'„baham” : „ba-.
gpa I = ’ibq ( B ); II zie B toembob”.
Pag. 15 sub: „bajang II” bij te voe-
gen voor bet woord *bloot gekomen” :
„niet geheel”.
Pag. 15 sub: B bajo^r” byte voegen
achter het woord „timmerhout”: „(ook
gebrnikt voor het vervaardigen van
rijststampers”.
Pag. 15 sub: „bajang II” bij te voe-
gen voor het woord „blootgekom.en” ,:
„niet geheel”.
Pag. 15 sub: „bakS” bij te voegen
tusschen de woorden „ waarin”. en
apreciosa’s : »inz.”; verder: „In. deze
„bakS” wordt ook de B tSlaq”, waarin
de navelstreng bewaard is, opgebor-
gen, .indien deze althans niet aan de
aP&O'obatan” wordt gehangen (zie die
woorden); voorts: „bake”: B bhban” ;
de „ bake pSnjapan”, welke gebezigd
wordt voor het overbrengen van de
akSkas” (zie die woorden) : pangkal =
bakd pgnjapan”.
Pag. 15 sub: „ baked” by te voegen
tusschen dat woord en pSnako’&q”:
apSnakcq (5)" en achter het woord
apSnako’Sq: (S')"; verder achter de
woorden: „bStSrah”: „(ook s b8tSrah
tali njawaw (S )" ; „wali”: „(of een
naald — dja^rom” — ) ; »sirihpruim” :
a(somwijlen ook nog een alimaw” (zie
dit woord)”. In de SSrawajstreken
bottdt do abakol • bSbSrasan” boven-
dien nog in: ten „toekal bgnang po-
ti’ifh (aan het garen wordt het zil-
veren ringetje of de naald bevestigd),
ten s kabong ka’in poti’Sh”, een „tja-
bi’Sh”,een aboekoe ga^ram",een „tjoe-
paq bSpras” van *P a di bSsaq” (zie die
woorden). Onder M bakol bSbSrasau ’
wordt’ ook wel eens verstaan het
mandje, waarin. gele rijst „b%gras
koenjit”, waarmede tydens het uifc-
spreken van een „sSram” (zie dit
woord) bij tusschenpoozen over het
offermaal wordt geworpen door den-
gene, die het formulier uitspreekt
(voor het mandje ia meer in gebrnik
6
SUPPLEMENT.
het woord „bakol b&yras koenja't”, oo]
„bakol bSringm”).
Pag. 16 sub: „balaj” bij te voe^
gen tusschen de woorden „heenge-
gaan” en M drie” : „(inz. zelfmoorde-
naars)” en „ III, stellaadje, rek op de
„g&</ra,ng” (zie dit woord) of binnens-
huis achter de deur dei' woning tot
berging van de „gSvgoq (zie dit woord)”.
Pag. 16 sub: „balas” bij te voegen
achter het woord. „balasan”: „(ook
»pgmbalasan”)”.
Pag. 16 en 3 * sub: „bale” bij te
voegen achter het woord *vos”: ,'ook
een z,g. ,/pSnjakzt $rimbS”, ziekte door
woudgeesten veroomakt; VI bald (B)
[balaw (S)] bator = boedaq” ; Vllbalg
(B) [balaw (£)]: groemh (B) [groe-
m’Sh (<5)]; sbriboe, kwade geesten;
VIII in formulieren ook- in de betee-
kenis van „rajat” aangetroffen”.
Pag. 16: bij te voegen tusschen de
woorden : „ bale” en „baKq”: „bali”;
(me) mbali, wegkappen van ruigte oin
een bamboestaak ^bgbaliljj’sin" (zie
dit woord)], geplaatst in het midden
wan het terrein, dat men voor het
aanleggen vauzijn bouwveld heeft uit-
gekozen”.
Pag. 16 sub: „bahk III” te doen
vervallen : „(Z?)”, zoomede het woord
*ladang” en daarvoor in de plaats te
itellen „ bouwveld”, verder bij te voe-
gen: »ook = bih'k II”.
%g. 16 sub: „bab'q IV” bij te
voegen achter het woord „batang":
*moedg (B) [moedaw (£)]”; toewg(/i)
[toewaw (*S)]” en achter „5” : „en 10”.
Pag. 16 sub: s balon” bij te voegen
tusschen de woorden; „ witte” en
*kain” : „(vrpeger zelf geweven)”
-Fag. 16 sub: ^balpng" bij te voe-
c gen: „seba]c>ng, een maat nl., de om-
vang van de dij van een normaal ge -
• j bouwden persoon”.
i - Pag. 16 sub: „bandam” bij te voe-
gen: „IIl di bandam: boemi; langit,
getroffen door het neervallen van
den hemel, van de aarde — verw.n-
schiugen”.
j I® : bjj te voegen tusschen de
; woorden : „bandam” en „bande”: „ban-
dar (ook „b&ndar”) I wa’terleiding;
II (in de spreektaal niet gebezigd),
middelpunt”.
Pag. 1 7 : bij tc voegen tusschen de
woorden: „bandjaran” en s bangaj”r
„ banding = tjampor”:
Pag. Bx 3 ub: „bangh'l”staat: „(S)’m-
bangkd”. moet zijn: (mS)’mbangkd”.
Pag. 17: bij te voegen tusschen de
woorden „banjaw” en „bantah”:
„banjoe (in de spreektaal niet gebev
zigd) = r ’aj7q (B); zie ook „benang”.
Pag. 17 sub: „bantaj” bij te voe-
gen achter het woord „dieren”: „(inz.
hoornvee)”.
Pag. 17 : bij te voegen tusschen de
woorden „bantal” en „bantas”: „ban-
tanap, eeu groote horde, een. bak, be-
vestigd binnenshuis aan een der bo-
veuliggers of aan het dak van een
„langgar” of »mgsSgit" (zie die woor-
den), waarop de *kglamS’«n (B) Me
dit woord) wordt tJewaard”.
Pag. 17 sqb: „bantji” bij te voe-
gen: *(mg)’mbantji tanah”, het plant- -
klaar maken van rijstvelden”.
Pag. 18 sub: „bapaq” bij te voe-
gen: „bapaq -kglam, de vader van ."
de(n) „soentmg” (zie dit woord) in"
het zielenland ; zie ook ’iboe”.
Pag. 18 sub: „bar<9t” bij te voegen:
»van een net”.
SUPPLEMENT.
, Pag. 1 8 sub : M basoh" bij te voe-
"t en : »HI baso’frti bgm’Sh {S) — tjoe-
tj ojjr bSm'ah (S); zie ’tjoetjo^r”.
Pag. 18 sub: „batang” bij te voe-
gen: „bataug seloesoh (B) [s&loeso’Sk
OS)], een heester met geneeskrachti-
gen wortel en achter de woorden
atjmq’&n (B) [tjin’aq’an (,b)] en „sliu-
gerplant” : „(geneeskrachtig)”,
Pag. 18 sub: »bataq” by te voe-
geu: „bataq’£n, bet bedrag van 10
„ri(j)¥L”, dat door den jongeling, die
een huwelijk „tambiq ’anaq p&rnan-
ti(j)’Sn” sluit by wijze van huwelyks-
gift moet worden medegebracht”.
Pag. 18 sub: „batoe” bij te voe-
geu: „batoe simpang” e. s. v. steen,
waarvan de „pevapas’ 1 (zie dit woord)
wordt vervaardigd; stoat n pSnSkil ($);
• moet zqn : „pgngkiil, p Kmaotjo’&q (/$) ’ \
^ Pag, 19 sub: B bawaq’ v bjpto voe-
gen: B bawaq matf baitenkchbrs”.
Pag. 19 sub: „baw§” bij te voe-
gen: p£mbaw8’£n (B) [p&mbawaw’Sh
(iS)] ’anaq, kraamvrouwenintoxieatie’’.
Pag. 19 sub: „bS IIP’ te doen ver-j
vallen bet woord „B£sStnahscbe”.
Pag. 1 9 sub : ,bbbali(j)’&n’' bij te voe-
gen achter dit woord: „(zie „bali”).
Pag. 20 sub: „b£daq II” by te voe-
gen-r ; # ook .met een mengsel van kur-
kuma en B kgmil*ng (zie dit woord)”;
IU e. s. v. poeder uit. de Rbdjanglan-
den afkomstig, waarntede de krijgers
zicb het lichaam besmeerdon, voordat
zy ten strijde trokken”..
Pag. 20 sub: „bedir’ bijtevoegen:
„bSd*l darnagr, waaronder verstaan
-wordt b&b knetterend, knappend ge-
loid, dat wordt teweeggebracht, wan-
neer men „daraa^r” (zie dit woord)
iy een brandenden. toorts werpt”.
Pag. 8 X sub: „bSd< 9 ng” bij te voe-
gen : „III (Passardialect) = bebat”.
Pag. 20 : bij te voegeu tussehen de.
woorden : „b&labar” en „b8lah” : „bS]a 3
onheil, kwaad”.
Pag. 20 sub: „bSlah” by te voegen :
„sSbelah njeb&lah, van weerszijdeh”,
Pag. 20: sub: B bSlandjS, II” by te
voegen achter het woord „uitdeelen” :
; „door een verloofde is zulks nood-
zakelijk, aangezien by het niet nako-
men van die adat een verbreking van
het engagement door het meisje kan
volgen”.
Pag. 21 sub: B bSlaw” bij te voegen :
II ( S ) — „bela” en „p£madfe”.
Pag. 21 sub: „bSliP bij te voegen
achter het woord: „koopen”: „ook =
koelS, II noerot (m£)’mbgli, gezegd van
kinsteren, die in denzelfden rachtotoe-
stood komen te verkeeren als dege-
nen, die in een „ koqlS-huwelij k ” zijn
verwekt”.
Pag. 21 sub: „b81idang” bij te voe-
gen: „bdlidang toempol, eene varie-
teit, die niet zoo seherpsnijdend is
(geneeskrachtig) ” .
Pag. 22 sub: B bSnang” bij te voe-
gen: „bfenang: banjoe, goud- en zil-
verdraad uit het Palembangsehe ih-
gevoerd ;. poedongau, inslaggaren ; audi-
tor het woord „Samaw”: „ — ook „ti-
gaw” — , achter het woord „blauwe” :
„(ook zwarte)”, tussehen de woorden
„ragi” en „ amulet” : „(ook „bSnang
bSragi”)”.
Pag. 22: bij te voegen tussehen de
woorden: „benang” en B bgna^r”: „b8-
naq = ’otaq”.
Pag. 22 ; bij te voegen tussehen de
woorden „b8ndal§” en „b8ndon” : „bSn-
dar” ;
zie „banda.x”.
SUPPLEMENT.
*> 3*4
Pag. 22 sub: „beudon” bij te voe-
gen tussehen de woorden „familie”
en „een offermaal”: s of door versehil-
lende ziektegevallen in de doeson”.
Pag. 22: bij te voegen tussehen de
woorden: „bSngkfelang ,? en „b8ngka.-
wang’ ’ : ■ „ bfe'nglten ang ; batang bSngkS-
nang, e. s. v. heester’’:
Pag. 23 : bij te voegen tussehen de
„ woorden ^bSnting” en , s b8ntji” : »b8n-
' tjaj, e. s’, r. aap”. , .
. Pag. 23 sub: ^bfintoq” bij te voe-
gen: M, tie. bSsi t ?.■;/_ ; ■;
Pag, 23 sub : *fe^raq” bij. te vofe*
■■ : gen: ^ondegrgedompeld’
; ; - Pag. .23 en 4 x sub : „b8ringm II”
bij te voegen achter Pet woord „soeng-
.sang” : ^kaliwaktoe” ; V, zie ook „ba-
kol”.
" Pag. 23 : bij te voegen tussehen de
woorden -^berirang” en „b£yrkas’’:
,,b&rite(-Z?), bSritaw (£) = kabayr”.
Pag. 24 mb: *bS3i” by te voegen:,
;i '' v f : b8sj kbras ($); waaronder moet
d worded yerstaan de :»sgra’ot” in de
# fe&kbl bSb&’asan (zie die woorden )” ;
btei karSsani (ook »bS§ibdntaq (j£j
_ [bSsi ; bSnto’kq (>$)] (g)lang, . het z,g.
(J;? wapen van „bStgri gidang bStoelang”
^S;‘. 'Pag. 24. mb:' j,bgta,r&” bij te voe-
f : :,3I bstaraw ($ ; bSterS (JB) [btf-
\fmw ; '{$)] goeroe, eene godheid”. ;
su b : „Mterah” dchter dit
i voegen (ook „pbt&'ah”)”.
•('t^'fPag. 24 sub: s bSteri” bij te voe-
bSlantan potib .(B) [po-
dfafoftg pati ’(£); -sSlam-
. Soero’Sq. (/5); sSningting koening ; sg-
r jnintvng; rinti’tfq .(% godinnen; koe-‘
)7-.. d&igf j aaij bnah, ’oemaj gSnidja(h), seri
(B), benamingen waaronder
* 7 r ;"
;
„sangsSri (zie dit woord) 'in formu-
lieren voorkomt”.
Pag. 24 sub : „bStiq” bij te voegen
tussehen de woorden „da’en” en „lSn-
tang”: Jioering”.
Pag. 25 : by te voegen tussehen de
woorden B bibit’’ en „bidaj”: „bida(h)
(in de spreektaai zelden gebezigd),
verschil, onderscheid”. ,
Pag. 25 . sub : »bidaj” by te voegen :
bidaj pgnoekop paiaq, matwerk van
bamboelatjes op. het deksel van de
„k&mpiq” (Zie dit woord)”.
Pag. 21 sub: j.bidftng” by te.voe-
gen : 9 ±H bidang bagheen deepeen
aandeel’’.
Pag.. 25 sub: „bidjau” by te voe :
gen voor het woord „oliegeVend” : „een
heester met geneeskrachtfge blade-
ren en
1?
Pag. 25: bij te voegen tussehen de
woorden B bidjat’ en „bidoedari” ; ff bi^
djg (#) '(bidjaVr Wrakl (tfofe *
ail)”, de aartsengel G-abriSl”.
Pag. 25 : by te voegen tnsschea de
woorden B bi(j)’awaq” en ^b^jj’un'g*’:
,. s bi(j)’oetS {B) {bi(j)’oetaw (S)], ziekte
inz. door bosebgeesten 'Veroorzaakt”. .
.Pag, 2f. sufc : „bidgkaj” fey. te voe-
geu tqteeben de woorden s j6dk4u”
en 9 ,enz.” :■ s .mandeu, korven”; yer-
der : w de bamfeoering by de ^feakS 1 ’
(zie dit woord) ; de bamboeboepel fey
een vogelkooi ; ^bingkaj badan”, d#
hoepel om den korf, ^biugkaj toekop”;
de hoepel om bet deksel inz. van een
kSmp/q. (zie dit, woord); (mg)’mbing-
kaj, het aanzetten van een „b: *
om matten, fuiken enz.”
Pag. 26. : by te voegen tute^
woorden: „bintat” en ^bintj^P*.:. »fein-
ting, e. s, v. sebansj .
SUPPLEMENT.
9
een schans van steenen, die bij de
belegerde doeson werd opgeworpen,
om. tot beschutting van de belegeraars
te dienen. De hoogte van de schans
was ter lengte van 6en manspersoon
gemeten langs eene reehte lijn ' van
den voet tot* den bals’’.
Pag. 26 : bij te voegen tussehen de
woorden „bisot” en „biti” : „bitjare”
(B), bitjaraw (S) (zelden in de spreek-
taal gebezigd); raad, beraadslaging,
oordeel, bespreking”. . .
• Pag. 26 : bij te voegen tussehen de !
woorden „boeboe” en „bob(d”: „boe-
boe(w)’Sb ( B ) (?) (in formulieren voor-
komende = tawar (?)".
Pag. 26 sub: „boebo^r” bij te voe-
gen: „boeb<$r belantan tVgros”.
Pag. 26 sub: M boebos IP’ bij te voe-
gen: „ook „vloeiingen”.
Pag. 27 sub: „boedaq” by te voe-
gen: B boedaq”: „bSkilan, naam aan
meisjes toegekend voordat zij menstru-
eeren; bgkoentjit, naam aan jongens
toegekend v66r 'hunne besnijdenis^
(beide uitdrukkingen worden' in de
spreektaal zelden of nooit gebezigd).”.
Pag. 27 sub : „boedjang” bij te voe-
gen achter het woord „rSmawaq”:
B bblang kap ogr\ bSlantan : roenggang;
„boedjang ’inang” of „boedjang (mS)-
’ndjadika(n) ’agoq ( B ')” = toewc boe-
djang koele (B) [koelaw (&)], een jon- j
geling, met wien een meisje een hu-
welijk mag aangaan”.
Pag. 27 : bp te voegen tussehen.
de woorden „boehoq” 'en „boejeng”:
„boejah?”.
■Pag. 27 sub: B boelan” bij te voegen
achter het woord „kwartier” : „[oo.k
„ka(n)pggat”] en achter het woord
.„pSno’fth (*S) : „(of ,„boentaq”)".
VEEH. BA'IVGEN. 1XITI, afl. 1.
Pag. 27/28 sub: j,boelang P’ de
zinsnede: „draad gebonden” te
doen vervallen en in de plaats daar-
van te stellen: „zie B bSnang”, en bij
te voegen: „IV het wegstoppen van
den ring onder het kopje bij het kin-
derspel ,’ajam ’ajaman”. •
' Pag. 28 sub : „boelmg” bij te voe-
gen achter het woord „boei”; B (neus-
ring)”. •
Pag. 28 sub: „boeloe” bij te voe-
gen: B b£;bQeloelah kSlaw di beebeti
(Sy een spreekwijze; ga maar voor-
uit, ik koni je wel achterop”.
Pag. 28 sub: „boel<?h" te lezen in
plaats van „bamboelid” : „een bam-
boegeleding van geringe afmeting”;
bij te voegen achter het woord „ ka-
put ’ : „(met geneeskrachtigen wortel)”.
Pag. 28/29 sub: „boengb I” bij te
voegen tussehen de woorden: „la’ut ,r
en „ raj aw" : „raje (. B )” en achter het
woord „rajaw" : „(&)'’ , verder, „boeng8
(. B ) [boengaw (&)]: ranggS dipS (B);
ritnbnderi, schitterende bloemen in het
zielenland aangetroffen; sub : „boengS
15” achter het woord „nagedragen” :
B de Ians heet men „tandd H djoen-
djongan djoeraj (B )" ; sub : „boeng8 IP’
achter „{B)" : [„ boengaw (6’)]”. •
Pag. 29 : bij te voegen tussehen de
woorden „boengkas” en B boengkol”:
„boengl«s, gezegd van een te .leaf
intreden van de menstruatie”.
Pag. 29 sub: „boenoh” bp te voe-
gen: „tlt moenoh (ook „moen<?hi {B),
moeno’&hi (S), moenoj) = Sajep”.
Pag. 29 sub : „boental III” bp te
voegen voor het woord „boentalan” :
„ (md)’mboental, het kluwenvangaren”.
Pag. 29 sub: „boentang” bij te voe-
gen: „boentang <?roempot, waaronder
a .
10
SUPPLEMENT.
het gras of onkruid wordt verstaan,
dat gesneden of gewied is”.
Pag. 4 x sub: B boenting” bij te
voegen voor -het woord „degeue” :
abruidsmeisje; boenting lanang (J3),
pgngantman mat ah bruidsjon-
ker”, eu tnsschen de woorden „die”
en „de versierde Ians” het woord:
woorden : „ boe(w)’ang” en ^©©(wySyr”:
„boe(w)’Sq (gew. verbonden met s djoe-
wadah”), alle soorten van gebhfc’’. ,
Pag. 31 sub: „borong II” by te
voegen achter het woord „verslagene” :
„om de gemoederen te bekoelen en de
veef© te vergeten (mSrSndahka(n) ’ati”).
Pkg. 31 sub: „dabong” bij te. voegen:
„ook”. Bij' een „tambiq ’anaq” hu- 1 „dab<?ng: gSsikan, wanneer na het tan-
welijk (zie . B tambiq”), wordt die Ians j denvijien de tanden niet met B ltSla-
door een der bruidsmeisjes gedragen”. ; sang (zie dit woord) worden ingewre-
Pag. 29 sub: aboentoe” bij to voe-
gen: „moet ook de beteekenis heb-
ben van s k^n‘ng” (?)”.
ven ; maling, tanden vijlen van j on-
gens en ineisjes bniten medeweten
van de ouders; achter het woord
Pag. 30 sub: „boerang” bij te voc- ! B pasat” : („ of „boentar”) en achter het
gen: „boerang tbngah la’ot (voorko- j woord „gevijld ,! : „ tad jam sindang,
inende in formulieren) ?” jwyze van tandenvijlen bij de Passar-
Pag. 30 sub: „boeras” bij te voe- j bevolking in gebruik”.
gen: „II bSboeras = bSbonh”. j Pag. 32 sub: „da’ing” bij te. voe-
Pag. 4* sub: „boeyr&” bij te voc - \ gen tnsschen de woorden „openge-
gen achter het woord *kind”: „be- jspouwen” en B viseh” : „eu daarna ge-
staande o. m. in het besmeeren van ! droogde”.
bet voorhoofd van het kind met si- j Pag, 32 sub : B dajang” by te voe-
rihspog, uitgespuwd op een vlokje
katoen”.
. Pag. 30 sub : B boerung" bij te voe-
gen: „boerong ; merake (B), [mSra-
kaw (&)] ; meriki, geheimzinnige vo-
gels in verhalen voorkomende; kekisiq
■{B), kekisi’aq (S); pingaj ; achter het
; woord B tihnb©lanaw” : B (ook „tambS-
ianaw)’-; te doen vervallen de woor-
den.': „Mgrkiq enz.; boebot, koewaw;
pSrgam; pi paw; poenaj".
’ Pag. 31 'sub : B boetul” bij te voegen :
.p&mboetol tadji, een donderkeil om
geu : „dajang boenfcing, waarmede de
oom zijn a.s. nicht aanspreekt”.
Pag. 32 sub: ,damaj” bij te voe-
gen: B II, zie B pSdamaj’an”.
Pag. 32 snb: B damayr by te voe-
gen: ^dama^r tSnam”.-
Pag. 5 x sub : „dandan” by te voe-
gen : B wapenen ; bSdandan =bSramoe”.
Pag. 32: bij te voegen tusschen de
woorden: B dangkal” en B da’un v
„dangkong (7i), een schotel, ihhou-
dende „tjatje” en B tjoer<?p”; ook een
schotel, inhoudende de helft van een
kunstmatige hanesporen te wetten”. „doedol kfe'tjiq, 1 — 2 stuks B goring pi-
Pag. 31 sub: B boewang” bij te voe- sang”, 1 stuk B loewfe”, 1 stuk J&naq
gen tusschen het cijfer B I'’ en het j manis”, een'weinig B bg(/rtih” J een. Wei -
woord ,,wegwerpen” : (ook „moe(\v)- j nig „lemang”, 1 B sSrabi” en wat # tjoe-
’&ng”); („inSymboewang”). . . imp” (zie die woorden)”.
Pag. 31: bij te voegen tusschen de | "Pag. 32 sub: B da’un” bij te voe-.
SUPPLEMENT.
11
gen : „da’on : djan'ng, de rand van
een net; kintjzV/r ’angm, de bamboe-
• zen vleugels van bet windmolentje”.
Pag. 3B sub:- w daVp” bij te voe-
gen : ,,11 da’op da’op” e. s. v. liaan
(geneeskraehtig)”.
Pag. 83: bij te voegeu tusschen de
woorden: w da’op” en „dapat”: „da\>t;
(me)’nda’ot = soekS (?)’’.
Pag. 33 sub: „dagrrak” bij te voe-
gen: „dag?-ah: ’abang, de slijmklieren
van de scheede tengevolge van een
verhoogde afscheiding van de men-
struatie ; potih ( B ) [poti’ah ($)], witte
vloed”. _ -
Pag. 33 : bij te. voegen tusschen de
woorden: „dap ogr" en „daqs&”: „daq
— boedaq”.
. Pag. 33 sub: jjdagrS” bij te voegen
achter het woord „maagd” : „ook ge-
zegd van het. padigewas, dat nog niet
heeffc vruchtgezet”.
Pag. 33: bij te voegen tusschen de
woorden: „da grV en „dasar”: „da-
‘san; zie „boek>k”.
Pag. 33 sub: „dasu gr' bp te voe-
gen; „dasa$r: boelat, vloer van rond-
houten ; papan, planken vloer ; poelan-
gan, vloer van gevlochten bamboo”.
Pag. 33 sub „data</r n bij te voegen
tusschen de woorden „vlak” en ,da-
;ta$r v s »(ook gezegd van een.. „p&na-
tang’V van een , ’oem8 (IS) f oemuw (£’)]
(zie die woorden)”.
Pag. 33 sab ; „dawa,j” bij te voegen :
„(mS)’ndawajka(n), iemand verwen-
schen, vervloeken”.
Pag. 33 . sub r „dSdaq” bij te voegen :
„II dedaq doegri, e. s. v. heester (ge-
neeskrachtig)”. - j
Pag. 33 sub: B dbdoegroq”. bij te;
voegen tusschen de woorden „ plant” j
len „sooi'ten”v » (heester) met geneds*
jkraehtige bladeren”.
I Pag. 33 : bij; ' te voegen tusschen de
| woorden „d&k>s” eh „d%S” t i *d%aq;
jZ. V- a ».d8gar”; „d%ar ; gew. bddd-
igaq, bgdggar, zoude dezelfde hetee-
! kenis hebben als ^tinggang”^ :
Pag. 34 sub ; „demam” staat het
woord: „dS”; moet zijn: „dalam”.
Pag. -34 sub: dSngong” bij te voe-
gen tusschen de woorden „ storm” en
»ook”: het instrumentje, waardoor
het gonzend (brommend) geluid bij
den vlieger wordt teweeggebracht”.
Pag. 35 sub: n dgrakS” bij te voe-
gen: „zie ook: „sdrge”.
Pag. 3.5 sub : dSyri(j)’&L” bij te voe-
gen tusschen „e. s. v.” en het woord
„vrucht”: „boom met de bekende
dooroachtige” en achter het woord
„vruekt”: „welks bladeren genees-
krachtig zijn”.
Pag. 36 : bij te voegen tusschen de
woorden „dimaq” en „dindaq” : „dim-
po’ith (5) — bimpo’Sh (&), zip „bim-
poh”.
Pag. 36 sub; „dinding” bij te voe-
gen: „s&dingm, een heester met ge-
neeskroahtige bladeren”,
Pag. 36 sub: 9 dtq” bij te voegen
tusschen dat woord en het woord
„boedjaug” : „(J3) £df&q ,(#)]" en ach-
ter het woord B broeder” sub: „dtq
boenting : „(zbolaag zij kinderloos is) ;
met „diq (/?) [d?”&q (^S)] bioentmg;
boedjang spreken ook neef en nieht
elkander aan, in het-eerste geval, in-
dien de nicht jonger; in het tweede
geval, indien zij ouder i3 dan de neef”, .
Pag. 36 sub: „dinding” bij te voe-
gen tusschen de woorden : „ka’m” en
„dat” : „ (of „tika</r” (zie dit woord))”.
12
SUPPLEMENT,
Pag. B6 sub: „diwate” de woorden
„meervoud van” te doen vervallen;
bij te. voegen: „zie „diwe”.
Pag, 36 sub: „diwS’’ bij te voe-
gen : diwS (B) ; noenggoe tanah
(nl. toehan : seganam ; ’ali gerin-
tjing sakti; sedjebaq ; ggndSkng sak-
ti); goeneng ’ajon; (ook toehan sS-
boete goeroe toewe) : ’alikom sakti;
natmg (fe)’rtg ; njSrigSkan djoeraj [di-
waw njerigawka(n) djoeraj (*$)] ; [dwaw
(<$)] di’awang ’awang; proemah katjd;
sangkaron ; - sangkiron ; soe’oemon ’oe-
mon, [diwaw (5)] sangadoe ngadoe;
pandjSnang; ngineng djoeraj; [diwaw
OS')] kgkawinan; [diwaw (5)], ketoeng-
galan djagat; [diwaw (£)] migang
saVtan; moelS djadi [moelaw djadi
(5)] ; [diwaw 0$)J toegoe toegoe; djg-
lapang #r&nas; hadji; di bSndar (bS-
rpembeng) mats 'agri [diwaw di be-
roembong mataw ’agri (5)] ; sengkoene;
pesoenggotan ; diwaw OS): njatmg tali
timbangan; nSratjaw; kStintin ; sSping-
goegoe;, njatmg soentmg; nginang
koendoe ;- tjemeti bingkas toewaw;
soenggang mSnang; di ’atas ’angm ;
diwS toedjoh dewatS dSlapan parolS
.sembilan, voorkomende in formulieren.
Pag. 37 sub: „djadi” bij.te voegen
voor het woord „pgdjadi”: „ook hu-
wen (zelden in gebruik); III pedjadi-
(j)’Sn = pSdamajan.”
Pag. 37 : bij te voegen tusschen de
woorden: „ djadi” en ,,djadjapr” : „dja-
djah; (me)’ndjadjah, besturen, behee-
ren; djadjahan, .bestuursressort”.
Pag. 37 sub : djage’’ bij te voegen :
p djagSka(n), wekken; djagg ’alang (/i)
dommelen, dutten; II (mej’ndjage’i,
zorg dragen voor de stoffelijke be-
langen van de afgestorvenen”.
Pag. 37 sub: „djagong” bij te voe-
gen : „djagong : gSndem ; mdnggale (B),
menggalaw (S) [niet bdngalaw] ; tige
(. B ) [tigaw OS')] boelan”.
Pag. 37 sub: „djalan” bij te voe-
gen: „p'S(r) djalan di djalani (in ’for-
mulieren) het voorgenomene moet’
worden ten uitvoer gelegd”.
• Pag. 37 sub: „djalS” bij te voegen :.
„djal8: kerap; rambang”.
Pag. 37 i bp te voegen tusschen de
woorderf : B dja%r” en M djaloe" : „dja-
Ht, e.- s. v. -groote kadjang (zie dit
woord)”. . . . -
Pag. 38 sub: „djambat” bij te voe-
gen: „de zware breede boomstam van
de. „samban batang” (zie „samban”);
djambat goenteng, brug, die geen vol-
doende Spanning heeft om de beide'
oevers van een rivier te overbruggen”.
Pag. 38 sub: B djamboe” bij tevoe-
gen achter de woorden „bSsaq”, „ke-
lmg” en „landaw” : ■„ (geneeskra'chtig)”.
Pag; 38 'sub: „djampi” bij te voe-
gen: B djainpi: ’apoj; ’oelagr; ’oerip
sSlimah; toelaq toedjoe”. ,
Pag. 38 sub : „djanam” bp te voe-
gen: „II (gpw. verbonden met „dji-
nmi”), de onderwereld”. ;
Pag. 38 sub: „djandji" bij te voe-
gen: B toetoq (77) [toeto’aq (5)] djan-
dji, verstreken zijn van den termijn
van een afspraak, van een gelofte”.
Pag. 38 sub: „djarak” bij te voe-
gen: „djarak pagar (geneeskrachtigj”
en achter het woord „potdSh” :‘ („ge-
neeskrachtig)”.
Pag. 39 sub: „djarmg” bij te voe-
gen voor het woord „vogelnet”: „(ke-
dok; djarang); djarmg lelawa, spiu-
neweb”. .
Pag. 39: bij te voegen tusschen de
SUPPLEMENT.
IB
woorden „djathh” en „djawab”: „djaw Pag. 40 sub: »dj^mngkang” bij te
= ddngan”. voegen : ,,pelapfq ( B ) [pelap*’aq (S)]
Pag. 39 sub: B djawiq” bij te yoe- djdgrangkang, een laugwerpig vier-
gen achter het woord „djawfaq (,Sj” : kaut uitsteeksel aan het achtereinde
„het stukje „ mdgramp oj an”hout, dat waarvan een gat is geboord, om
voor de bewerking gebezigd wordt-’’. daarin een rechtopstaande stang (ti-
Pag. 39: bij te voegen tussehen de (j)’ang djdgrangkang) te plaatsen;
'woorden: „djdbaj” en „djebih” : „dje- pgnjepzt dj&jrangkang, twee bamboe-
bg(pr)’a’d — bidje bS(pr)’abl”. latjes gestoken in een gat in voor-
Pag. 39 sub: ^djedjaboe’ 1 staat: noemde stang, waartusschen de da-
„zie pi(j)’as”, moet zjjn: „het witte markaars wordt geklemd”.
of roode stuk garen op den top van Pag. 41 : bij te voegen tussehen de
de „pi(j)’as tdgaq ,(zie „pi(j)’as)”. woorden „dj8ridjih’’ en „djS£rnh” :
Pag. 39 sub: „djdlapang” bij te voe- B djSr/h (#), djfeW’&h (*$), eene hoe-
gen achter het woord B komen” : B ook veelheid van 10 stuks vissehen”.
de ronde houten sehijf in gebruik bij Pag. 41 sub: B dj&/n'ng’’ bij te voe-
het dobbelspel „djabh” omdaaropde gen: B djd^nng ’antoe (met genees-
. kopereh platen te werpen”. krachtige bladeren)".
Pag. 39 sub: „dj81SniS” bij te voe- Pag. 41 sub: „djikal8” bij te voe-
gen: „ook gezegd .van. een meisje, dat gen achter (S)": B (grwd. „djika”, dpt
voor het eerst menstrueert”. . - echter zelden of nooit gebezigd wordt)”.
Pag. 39 sub: „djSlmg” bij te voe- Pag. 41' sub: „djm” bij te voe-
gen: B II (mSj’ndjdlmg djelmg, elkan- gen „djin : djoenap; goenong; katil ;
der knipoogjes geven alsbewijs van kawalan; kdmambang; ki( jyoelaw ; .
genegenheid”. mats, (5) [mataw (5)] ’apri ; pSpdran-
Pag. 40 sub: „dj8me bij te voegen: gan; sSdjambang; sSdjimbi; sSlam;
„djeme: tnigang mangkoq limaw — selambisoe ; sSriboe ; verder achter
pandite; pangkal bS’agaq ( B ), feest- het woord B bSroewang ,? : (belrag mb-
gever”. •' . kamat, mibar; tanah)”.
Pag. 40 sub: „djSnang I bij te voe- Pag. 41 sub: „djindjang” bij te voe-
gen : „en daarvan een zeker percen- gen: III komt in formal ieren ook voor
tage 1 ontvangt". in de beteekenis van B rddjeki” (?).
Pag. 40: bij te voegen tussehen de Pag. 41 sub; B djingkaw” bij te voe-
woorden: B djSngal” en „djengkalaq”: gen: „II djedjingkaw’Sn (grwd. „djing-
B djdnggi, lei van een haan”. ^ kaw” (1), gezegd van een pisangboom,
Pag. 40 sub: „djSngoq” bij te voegen: die voor het eerst vrucht draagt”.
„pedjeng( 9 q (B), pedjengo’aq ( 8 ) ; de bij Pag. 41 : bij te voegen tussehen de
een sterfgeval door de ’anaq belaj (zie woorden: B djingkaw’’ en B djirat”:
,,’anaq”) medegebrachte gaven, welke B djinini”, zie B djanatn” en B nSgbri’ .
bij het lijk worden gede- poneerd”. Pag. 42 sub: „djirat” bij te voegen
. Pag. ‘40 sub: B djSrangaw” bij 'te achter dat woord: „(ook „dji^rat”)”.
voegen: B (geneeskrachtig)”. Pag. 42 sub: „djoeli” bij te voegen :
14
SUPPLEMENT.
„doewe (i?) [doewaw (S)] djoeli”, een
paar.
Pag. 42 sub : „djoendjcng II” bij
te voegen achter het woord „hout”;
„met welriekende bloemen, uevens de
(e)’udjoe(w)’flng” en „poedmg” op be-
graafplaatsen geplant”.
Pag. 42 .sub : „djoeraj II” bij te voe-
gen voor de woorden „djoeraj toewe”-:
„geslaeht, tak”. '
Pag, 6 x sub: „djoeroe (djoe^roe)”
by te voegen : „IV. hoekpunt”
Pag. 43 sub: „djoe(w)’adah” bij te
voegeu : „(mb) , ndjoe(w)’adah, gebak
maken”.
Pag. 43 sub: „djoe(w)’arfe” bij te
voegen achter het woord „haneklop-
pen” : „degene, die de vechthanen
keurt ; ze tegen elkander ophitst”.
Pag. 43 : bij te voegen tusschen de
woorden „djcq” en „dodcl”: „djos,
gedeelte, afdeeling van den koran”.
Pag. 43 sub : „dodcd” bij te voegen :
„dodol besaq, een stuk dodol van ge-
wone afmeting; k&tjzq ( B ), [kStji’aq
(S)], de helft van een „dodol bSsaq” ;
ldrabot (/S’), waarvan het beslag met
rijstepap wordt vennengd”.
Pag. 43 sub: „doedoq” bij te voe^
gen: „pgndoedc>q’&n (B), pendoedo’Sq-
’ffn (S'), de vierkante voet tusschen de
pooten ^tiljj’ang” van de „bak'8” (zie
dit woord)”.
Pag. 43 sub: „doeknn” bjj te voe-
gen achter het woord „doekoen”:
„oolt de ,,doek(?n”, die bij zware be-
vallingen in consult wordt geroepeh ;
doekon : tenong, waarzegger (zie „te-
nong”); tibl, shamaan (zie „tibl”);
ngoetjcl ’ajam = doekon tiled”.
Pag. 43 sub: „doelang”.bij te voe-
gen achter het woord „itam”: „boe-
mig dagr'6 (B), [da^raw (S), bera-
moe’ao fraje (B), kamb/ng, kSbaw;
tusschen de woorden „rand” en „doe-
lang sSrbO” : „1I offermaal op een
„doelang” geplaatst”; te doen verval-
len het woord „kendoeri(j)’an”.
Pag. 7 X sub: „doendaj’’ bij te voe-
gen tusschen de woorden- „moedji” '
en „van”: ,,(lofzang)”.
Pag. 44 sub: ,,doe’6” bij te voegen -
achter het woord ,,doeq’o" : „(*$)'”.
Pag. 44: bij te voegen tusschen de
„doep8’&i” en „doe^ri”: „doeq’8 0),
doeq’aw ( S ) = doe’6”.
Pag. 44 sub : „doese” bij te voegen :
„does& 0) [doesaw (/$)] labir dan
bafcm, (voorkomende in formulieren
bij het ,,betobat” (zie „tobat”)), alle
mogelijke zonden”.
Pag. 44: bij -te voegen tusschen de
woorden „doe(w)’aprg” en ,„doe(w)-
’ate” : ,,doe(w)’ase (B), (in de spreek-
taal niet gebezigd) = kerdje’an ; zie
„k8rdj&”. . '
Pag. 44 sub: „doe(w)’e” bij te voe-
gen : „doe(w)’g pemoekS (5) van weers-
kanten.; dddoe(w)’e = sStgngah, zie
„tSngah” ; doewS sSkSlawajas, broeder :
en zuster”. ■ • '• . - :/■
Pag. 44 sub: „(8)’mbakoe” bij te
voegen: ,,(e)’mbakoe ’oedotan, tabak
van stroocigaretten’k ■ . ;■
Pag. 45 sub: „(g)’inbcn” bij te voe-
gen: „(S)’mbon djgki(j)’cn (voorko-
mgnde in formulieren) nevel; II ngdm-
bonka(n) pgrasapan (voorkomende in
formulieren), den wierook flink laten
branden”. •
Pag. 45 sub : „(g)’mpang” bij te
voegen: „beletten, tegenhouden, te-
gengaan”.
Pag. 45 sub: „(e)’mp8doe” bij te
SUPPLEMENT.
15
voegen : „1II, gezegd van een vrucht-
dragende peperrank, wanneer de top
naar beneden neigt”.
Pag. 45 sub : (e)’mpoe” by te voe-
gen: , ,11 (alleen uitgesproken bij het
formulier bij bet in ' gebruik netnen
van eene sinidse; z. v. a. „toekang”
(zie dit woord)”.
Pag. 45 : bij te voegen tusschen de
woorden „(6)’ndali(j) , Sn” en „(e)’ndap”:
,,(e)’ndan (voorkomende in djampi’s),
(zie dit woord), heeft dezelfde betee-
kenis als bet bulptel woord „boewah
(sr (?)”. ' .
Pag. 45: bij te voegen tusschen 'de
woorden „(e)’ndang” en „(e)’ndap” :
„(g)’ndan = djangan”.
Pag. 45 sub: „(e)’ndaq I” bij te
voegen: „pgngendaq (voorkomende in
formulieren) = kSndaq”.
Pag. 46 sub: „(§)’ndSlapan” bij te
voegen: „(geneeskraehtig”).
Pag. 46 sub : „(^)’ndebng” bij te voe-
gen : „(met geneeskraehtigen sehors)”.
Pag. 46 : bij te voegen tusscben de
woorden „(g)’ndepas” en ,,(S)’ndi” :
„(S) ndgroewmg, e. s. v. heester”.
Pag. 46 sub : „(g)’ndi” by te voe-
gen: „n = ’inggg (5)”.
Pag. 46 sub : „(d)’ndjoe(vv)’Sng” bij
te voegen:. „(geneeskracbtig)”.
Pag. 46 sub: „(g)’ndjoq” bij te voe-
gen : „pengSndjoq b^roelang (5), waar-
onder Yerstaan wordt de „bakS ’am-
binan” (zie „bake”), die na afloop
van bet „bfyroelang” (zie „//roelang”)
door de jonggehuwde vrouw naar
de echtelijke woning wordt inedege-
nomen”.
Pag. 46 sub: ^gyndong’’ by te voe-
gen: „(S)’ndong gadis; aanspraaks-
woord tegen eene reeds op leeftijd
zijnde gad(s (zie dit woord); te doen
vervallen achter dat woord: „(i?)”.
Pag. 46 sub : „(e)’ndoq” bij te voe-
gen: „(g)’ndoq (B), [(S)’ndoaq (£)]:
•’inang, een oude vrouw, die met de
huwelij ksceremonifin volkomen ver-
trouwd aan bruid en bruidegom wordt
toegevoegd; koenjit, de wortelvan de
kurkema”.- •
Pag. 46 sub: „(e)’nggan” bij te voe-
gen : „(g)’nggan ’ini te’angkat na’zq
(B), [na’i’Sq (5)], van nu af aan”.
Pag, 46: bij' te voegen tusscben de
woorden „(8)’nggang en „(S)’nggelang”:
„(e)’nggaw (S) = soenggoh”.
Pag. 46 sub: „(S)’nggi” bij te voe-
gen: „komt ook wel eens voor in de
beteekenis van bet mal. „daripada”,”
Pag. 46 sub : „(e)’nggnq” bij te voe-
gen :'„II (alleen voorkomende in for-
inulieren) = sSroepS”.
Pag. 46 sub: „(g)’nggnt” bij te voe-
gen: „III =. sampaj” (?).
Pag. 46 sub: „(e)’ngkoedoe” bij te
veegen tusscben de woorden „boom”
en- „welks”: „(met geneeskraehtige
bladeren)”.
Pag. 47 sub : „(e)’ntaq” bij te voe-
gen: „(S)’ntaq ’ayri mSlami, het be-
spreken en vaststellen van den dag,
waarop het „ngajaw” (zie „kajaw”)
by groote feesten zal plants hebben”.
Pag. 47 : bij te voegen tussehen de
woorden „(S)’ntarS” an „(£)ntSmoe” :
„(6)’ntSbong, e. s. v. liaan (genees-
kraebtig)’’.
Pag. 47 sub: ,.(£)ntSinoe” bij te
voegen : „(g)’ntSmoe koening, eene in
het wild groeiende soort (genees-
krachtig)”.
Pag. 47 sub ; „gadis” by te voegen :
„gadis : ’inang [ook „gadis (mS)’ndja-
16
SUPPLEMENT.
dika(n) kagoq (B)] = toewS gad is ;
zie ook jjboedjang inang”, sub „boe-
djang”; koele (B), [koelaw (B)], een
meisje met wie een jongeling een hu-
welijk mag aangaan; lawajan rdma-
waj, namen aan een gestorven gad is
toegekend, die een onberispelijken
levenswandel beeft gehad (in bet zie-
lenland onderscbeidt zij zicb yan de
anderen door bijzondere schoonheid);
; ' acbter bet woord „ngantat”: „(ook
!;> /' ,)gadis miloe”)”.
Pag. 47 sub . ‘„gadong” by te voe-
gen tusschen de woorden „knol” en
„gegeten” : „geneeskrachtig), verder :
„gadong f/rimbd (B), [yrimbaw (B)],
■eene varieteit met geneeskracbtige
bladeren”.
Pag. 47 sub: „gagang” bij te voe-
: ' gen acbter bet woord ,,egge” : „de
cylindrischo steel van een „p§moeloe”
; v . / (zie dit woord)”.
•g ;; ": Pag. 47 sub: „gagaq”. bij te voe-
%:■; gen; „II, zie „mati”.
Pag. 48 sub : „gajeyf I” bij te voe-
gen achter dat woord : „(ook ,,gajor”)” ;
verder: ,,ook gezegd van een klapper-
■ boom, die van wege den ouderdom
weinig of geen vrueht draagt; tus-
schen „II” en „t8gajc>r”: „tegajo< 7 ?’
ook”. -
' ' ■ ' ■ ■ Pag. 48 : bij te voegen tusscben de
woorden: „gald” en „gamaq”: „galih
(B), gali’db (B), dragen van lasten”.
Pag. 48 sub: „gandit” te doen ver-
vallen bet woord „amulet” en in de
plaats daarvan te stellen: „pg^roba-
tan”, zie ,,’obat”. •
Pag. 48 : bij te voegen tusscben de
woorden „gangsS” en „gantaj”: ,,ganje
(B), in de spreektaal niet gebezigd,
= sadje”.
Pag. 48 sub: „gantaj” de woorden:
„zie ,,tebmg” te doen vervallen en in
de plaats daarvan te stellen : „helling,
hellend”.
Pag. 49 sub: „gantal” bij te voe-
gen: „II gew. verbonden met „ta-
djoq” — tadjoq gantal (ook „boengg
gantal”), waaronder wordt verstaan
de versiering van de „doegri landaq’’, ’ '
zie „doeyn” ; III, zie „sign‘h”.
Pag. 49 sub: „gantih” bij te voe- .
gen: „gantiban (B), ganta’&han (B),
spinnewiel”. .
Pag. 49 : bij te voegen tusschen de
woorden: „ga’op” en „gap'it” : „ga’or”;
zie „tja’or”.
Pag. 49 sub : „gayri” bij te voegen :
„IV (in ,,rgdjong’s”) == kdpadS (B)”.
Pag. 49 : bij te voegen tusschen de ,
woorden: „ga gri” en „garing”: „ga-
rim (alleen op de Passar’s bekend),
een der moskeebeambten”.
Pag. 49. sub: „gase” by te voegen
acbter bet woord „voortbrengen” : „ ;
een dergelijke boom, zoude de ver-
blijfplaats van kwade geesten zij n”, ,
Pag. 49/50 sub: „gawi” by te voe-
gen acbter bet woord „zonde” ; „veete :
(ook „tweespalt)” ; gawi : ’api, brand- -
sticbting, brand veroorzaken door na-
latigheid of onvoorzicbtigheid; boe-
nahan (B), [boeno’ftlian (B)], moord, .
doodsl’ag; pati (zie „pati)”; kaloe ’add
(B) [’adaw (B)], gawi (g)’mpaj, kaloe
’ade (B) [’adaw (B)], gawi lamb (B)
[lamaw (B)], voorkomende o. a. in de
toespraak van den „boedjang ’inang” . ■ ;
tot de gasten op een groot feest”.
Pag. 50: bij te voegen tusscben de
woorden : „g8d8b<?ng” en „gedobang” =
„gSdSk, deurtje van een rijstschuur”. ■
Pag. 50' sub : „gdgarang”bij te voe- . -y
SUPPLEMENT.
11
gen „1I de bamboelatten bij de „dja-
rmg boeroug”; (zie „djaring”).
Pag. 50 : De zinsnede „g8gfyns
dans” te doen vervallen.
Pag. 50 : bij te voegen tusschen de
woorden „ggginq” en „gggong”: „ge-
goedan (?) (alleen in forraulieren voor-
k'omende), wat door de goden wordt
veroorzaakt, aan den invloed van go-
den wordt toegeschreven”.
Pag. 50 : bij te voegen tusschen de
woorden „gelap” en „gSlas” : „g£lar =
’adakan, welk woord meeringebruik is”.
Pag. 51 sub: „geloembang” bij te
voegen: „II de diepe sloot, welke
destijds langs de aarden wallen ora
de doesons werd gegraven”.
Pag. 51 sub : „ggloendi” bij te voe-
gen achter bet woord „heester” : „met
geneeskrachtige bladeren’’.
Pag. 51 sub: „g&aba$r” by te voe-
gen „pisang gSmbagr, twee pisang-
vruchten, welke aau elkander gegroeid
zijn; t Slogr ggmbaqr, een ei met twee
dooiers; gembayr soesoe, gezegd van
de moeder wanneer zij nog twee harer
kinderen zoogt’’.
Pag. 52 sub: „ggmoq” bij te voe-
gen: „zie ook „l8mang”.”
Pag. 52 sub : „ggndoelg” bij te voe-
gen: „gSndoelg (5) .[gSndoelaw OS)]
boentaq (geneeskrachtig)”
Pag. 52 sub; „gSndom” bij te voe-
gen tusschen dat woord en ,,tarwe” :
,,1”, achter het woord „tarwe” een
„ en achter het woord „meel” : „II
(in de spreektaal niet gebezigd) —
genggam”.
Pag. 52 sub: „g8ntmg” bij te voe-
gen: „I1I, gezegd van een smalle
strook gronds met hooge, loodrechte
wanden”.
7EBTT. BA.T. GEN. IXIIX, ftfl. 1.
Pag. 53 sub:'„gdrmg I” bij te voe-
gen: „ggrmg djard (J3) (?), anderdaag-
sche koorts”.
Pag. 8 x sub: „g'6nb” bij te voe-
gen: ggggrit, de eerste dans, die by
een huwelijksfeest wordt uitgevoerd;
in de Sdrawajstreken ook het dansen
in den avond van het „mSldmang”
(zie „lemang”),”
Pag. 53 : bij te voegen tusschen de
woorden : „geroebos” en „gdroedi” :
,,g8roede (B) [gSroedaw OS’)] — • ook
voorafgegaan door het woord „boe-
rong”, de fabelachtige groote vogel”.
Pag. 53: bij te voegen tusschen de
woorden: „gSroetoe” en „gdsik” :
„gSrsik, e s. v. steen? (in formulie-
ren voorkomende)”.
Pag. 53 sub: „ggs&k’’ bij te voegen:
,zie ook ,,dabnng”.”
Pag. 53 sub : „gStah” bij te voegen:
,,bdgStah, het dragen van een wond;
ook het vloeien van bloed uit de wond
na de besnijdenis”.
Pag. 53 sub: „getang I” bij te voe-
gen achter het woord: „pisangblad”: .
„waarvan de uiteinden in den vorm
van franjes zijn uitgeknipt” ; gdtang
palaq, een stuk „ka’ra” (zie dit woord)
los ora het hoofd gewonden en bjj
wyze van hoofddoek gedragen, zoodat
de kruin bnbedekt blijft; een in den
regel versleten stuk „s<5lindang”, dat
onder den „sanggbian” (zie die woor-
den) ora het voorhoofd wordt gewon-
den en waarmede de vrouw zich tij-
dens den veldarbeid het hoofd. bedekt."
Pag. 53 en 8 X staat: „gStok ( B )”
en ,,gSmgtok”; moet zijn: ,,getc?q” en
„ggmgtoq”.
Pag. 53 : by te voegen tusschen de
woorden „ggtjar’’ en „gStoq”: ,,gSt<?k;
8
1 8 SUPPLEMENT.
(me)’nggetok, het slaan op een bam
boegeleding en waarbij omgeroepen
wordt, dat een echtseheidiug van een
,,’auggaw” of „toengkat” huwelijk (zie
die woorden) heeft plaats gehad tus-
■ sohen N.N. en N.N.”.
Pag. 58 sub : „gi” de letter „(b)” te
doen vervallen”.
Pag. 54 sub : „gimbar” staat : ,,11";
moet zijn: „P r .
Pag. 54: bij te voegen tasscben de
woorden „gimpir en ,,gindesoli": „gin-
dg’ali (B), gindaw’ali (S); oudtijds de
titel van een boofd, dat in raDg boven
den ,,’oeloebalang” (zie dit woord)
Stond".
Pag. 54: bij te voegen tusschen de
woorden „gindol” en „ginggang” :
„gindong; gindong ’ajam, een kind
dragen, zooals men een veehthaan
pleegt te dragen".
Pag. 54 : bij te voegen tusschen de
woorden „gingsir” en „gintan’’: „gin-
taj (S). gintajka(n) boli’Sh samaw-
’anjot); elkander niet verlaten, bij
elkander blijven".
Pag. ’54: bij te voegen tusschen de
woorden „gintan” en „gignng" : „gi-
rmg; (me)’nggmbg boemi dan lan git
(voorkomende in formulieren), zwe-
vende (?) tusschen hemel en aarde”.
Pag. 54 sub: „gitar” — naar de
stof — bij te voegen : „gitar : ’ang-
kinan (met gouddraad doorweven);
batik: bang; .sangkang; soengsang;
solo; — kSkoedang; parkale (B ) ; tjan-
tingan ; tjSrebon; tjergben tengah;
sampang = gdtang palaq; achter het
woord „tbrbit” : „tjarg (e)’mpat la-
wang”,’’
Pag. 55 sub : „godgor” bij te voe-
gen : pill, zie mati".
Pag. 55 sub: „goelaj” bij te voe-
gen: „goekj : ’ajam, bantaj djemogr,
tac/roq (B), [tapro’etq (£)], toespijs be-
reid respectievelijk van kip, van het
vleesch van groot-klein lioornvee of
van grof wild, van gerookt karbou-
wen- of hertenvleesch, van verschil-
lende uitspruitsels van groenten”.
Pag. 55 sub: „goek>ng” bij te. voe-
gen achter het woord „sb/ri’ah (*Sj :
„(ook „pgloek<9n’’) en achter het woord
„hertenv6l": „(ook van geitenvel)’’.
Pag. 55 sub: „goendjong" bij te
voegen achter het woord „djoendjong”:
„V’, verder: „III (in de spreektaal
zelden gebezigd) — pintaq”.
Pag. 56 sub :- „goenong" bij te voe-
gen: „II de A in de figuur bij het
kinderspel „se//rimaw”; III sdgoenong
e. s. v. kinderspel”.
Pag. 56 sub : „goenting” bij te voe-
gen: „goentmg boendar = goenting
soerongan".
Pag. 8 x sub: „goeraj” bij te voe-
gen achter dat woord: „(ook „goe-
graw”), verder achter het woord „be-
wegen”: „ook = geraq”.
Pag. 56 sub : 9 goe(w)’dl" bij te voe«
gen achter het woord .,hout” ; „met.
lappen omwoeld”. t . ..
Pag. 56: bij te voegen tusschen de
woorden „ hakim" en fl hanjg 7 ’ : „hal
(in de spreektaal niet gebezigd) staat,
toestand, omstandigheid, geyal”.
Pag. 57 sub: „hoekom” bij te voe-
gen: „[ook-parhoekom (5)]".
Pag. 57 sub: ,,’ibat I” bij te voe-
gen: M ’ibatan makanan, de z. g. „ba-
lasan” tegengeschenk van den ,,’anaq
bglaj djoelatan” aan den „mgradjg”,
bestaande in wat rijst c. a. en gebak
(zie „toete^ran"); staat „sapat- seman-
SUPPLEMENT.
19
tong 1 ’, moet zijn: „sapat, s&nantung”.
Pag. 57 sub: j/iboe” bij te voegen :
,,’iboe; ’ambot sekambot, djambar, tali,
besehertngodinnen ; tandaq bape tan-
doran, (in formulieren aangetroffen,
waarvan de juiste beteekenis niet kon
worden gegeven”.
Pag. 57 : bij te voegen tusschen de
woorden ,,’ibong” en B ’idang”: n ’ibos,
de ontrolde bladknop, de jonge bla-
deren van den arenpalm voor stroo-
cigaretten gebezigd”.
Pag. 57 sub: „’idapau”staat: „koerS",
moet zijn: „koe^/re; te doen vervallen
de zinsnede „d§mam dalam poe^ro 1 -
’aq , kraatnvrouwenkoorts”; bij
te voegen sub: „’alang ta(h)’on” ach-
ter het woord „veroorzaakt” : „ook
ziekte door geesten bij de eerste werk-
zaamheden op de rijstvelden veroor-
,zaakt bij hen, die zieh door het over-
treden van de een of andere ,jpan-
taugan” (zie dit woord), den toorn
van n sangsSri M (zie dit woord) hebben.
opgewekt; bij te voegen ’idapan: dS-
tnam ’apoj: dingin, koorts, tengevolge
van een maagkwaal ; sSnaq (?) asthma ;
sSmpal, koorts, tengevolge van eene
leververgrooting, gepaard gaande met
benauwdheden ; — demam me(/n(j)’an,
kraamvrouwenkoorts ; laloe (mS)’mboe-
noh (5), [(md)’mboeno’iih (t)], ziekten,
welke den dood tengevolge hebben;
kepatjang, ziekte bij kinderen door
geesten veroorzaakt; larangau, bloed-
spuwing ; moentahka(n) koenmg, geel-
koorts; toedjahan boesong,hevige buik-
krampeh, cholerine”; achter het woord
„rStong” : „(ook ^retong’j”.
.. Pag. 58 sub: ,,’idar” bij te voegen:
„II (alleen voorkomende in formulie-
ren), bezoeken, bij iemand aangaan”.
Pag. 58 sub: ,’idjat” bij te voe-
gen: „II een hulptel woord bij het
noemen o, a. van „’apam”, „sbrabi”,
alle andere soorten van gebak van
ronden vorm, bij het optellen van
verschillonde ,,’ambman tinggi” van
„sdldboe” (zie die woorden)”.
Pag. 58 sub: ,’idoe” bij te voegen :
„II == malun (?)”.
Pag. 58 sub: B ’idop” bij te voegen:
„ngidopka(n) djoeraj, gezegd van het
kind, dat het geslacht in stand moet
houden, dus een jongen zijnde, een
huwelijk bij ,,’adat koele (/i), [koelaw
(£)], een meisje zijnde, een huwelijk
bij ,’adat tanabiq ’anaq ( B ), [tam-
bi’aq ’anaq (S)] moet aangaan”.
Pag. 58 sub: ^’i^j’hq” bij te voe-
gen: B ’i(j)’Sq pandjaug, bronchitis”.
Pag. 58: bij te voegen tusschen de
woorden :'. w ’i(j)’Sw” en „’i(j)'oe” : B ’i(j)’e
(£), ’i(j)’£w (S); ’i(j)’Slah ( B ), [’i(j)'h:w-
lah (&)], een uitroep als bevestiging”.
Pag. 58 sub: B’ikal” bij te voegen
achter het, woord B verstaan" : „een
slecht teeken, de vrouw zal eene moei-
lijke bevalling hebben of in de kraain
sterven”.
Pag. 58 sub: ^hkan” bij te voegen
achter het woord „gagok” : [ook ga-
goq (B), gago’Sq (&)]; bij „zoetwater-
visschen”: „boengm, kalang,kSbaraw,
pi^raq ( B ), [pk/n’hq (S)}, sSboebogr \
soesoran; tjdngkaq”.
Pag. 59 sub: ’iltnoe” bij te voegen:
„ ’ilmoe : boedjang, waardoor het meisje
de wetenschap bezit een jongeling op
zich te doen verlieven; lj$bal = ’ilmoe
bSsi ; kegadisan moedaw (S) — ’ilmoe
koetjor; koeloekoe ’api”.
Pag. 59 sub: »’il<?q” by te voegen;
JI ngiloq’i, zie .’anggaw” ,
20
SUPPLEMENT.
Pag. 9 X sub: „ ’imam” bij te voe-
gen: a’imam pSrang, de voorganger
bij het „s&nbahjang pKrang” (zie die
woorden)”.
Pag. 59 sub : ’hnpit” bij te voegeu :
„pSngimpit gagang, de bamboelat bij
de „peroeuiba,j” (zie dit woord), die
door steel en balk heenstekend aan
deneersten met een gevlochten ring
verbonden is’’.
Pag. 59 sub: ,,’inaj” bij te voegen
aehter de woorden „poti’&h” en „mi-
rah” : y(geneeskrachtig)”.
Pag. 9 X sub: ,,’inang” bij te voe-
gen: „zie „boedjang” en „ gad is”.”
Pag. 59: bij te voegen tussehen de
woorden: ,’indang” en ,/inde’dn” :
„ ’indaran, verblijfplaats der goden”.
Pag. 60 sub: „’ingon” bij te voe-
gen: „zie ook ,,’oyrang”.”
Pag. 60 sub: ,/ingor” bij te voe-
gen aehter het woord „ plant” : „ (ge-
neeskrachtig)”.
Pag. 60 sub: s ’inoh” bij te voegen
tussehen de woorden „samban dagoe”
en „het rottantouw”: „halstuig”.
Pag. 60 sub: „ ’intar”, het woord
i,oin” te doen vervallen”.
Pag. 60 sub: „isi” bij te voegen:
„’isi palaq, de collectieve benaming
voor den haartooi van het meisje bij
feestelijke gelegenheden als de „pagar
babi”, „tadjcq”, „sindjaran boelan”.
Pag. 60 sub: ,,’isoq” bij te voe-
gen: p II .ook = kddi(j)’an 'agri (zie
»kSdi(j)W’)”.
Pag. 60 sub: ,,’itam” bij te voegen:
.,’itam man is, geel van kleur”.
Pag. 60: bij te voegen tussehen de
woorden: „’itaq”en „’itiq” : „ 5 itaw(*S'),
I = ’istS; II ’itaw ’itaw — sangi (?)”.
Pag. 61: bij te voegen tussehen de
woorden „kadji’Sn” en „kagcd” : ,, pa-
doe, e. s. v. vuurvlieg voorkomende in
formulieren”.
Pag. 61 snb: „ka’in” bij te voe-
gen: „ (eigen geweven) ka’in: „ bd-
roensong, diwan ’aban bS’angkatan
boetS (B); diwan terataj (wordt niet
meer geweven); doegan; keeling boe-
ngaw sSraanggi (5); sampor’an, een
B ka’in” tot den hiel reikend en bij
,,gawi(j)’kn in gebruik; kapo^r, keper;
tussehen de woorden „[s&teraw (*S)J”
en „zijden kain’’: „ diwan bangkatan;
tadjong; tadjong ’oengoe”; aehter de
woorden „bStani”, „selebab” en.„soe-
(w)’iras”: „(ook „petani’ j; (ook B s8nh-
bab”); (ook soe(w)iras soeri)”.
Pag. 62 sub; „kaje” bij te voegen:
s kSkaje’Sh, rijkdom, grootheid, voor-
naamheid; zoude ook voorkomen in
de beteekenis van „koewase” (mintaq.
djadika(n) kekaje’tfn in formulieren)”.
Pag. 62 sub:. „kajoe” bij te voegen:
„kajoe : bade (B), [badaw (5)], met
giftigen bast; begasd (ook „bStj ingot
kajoe bdgash (B), voorkomende in
formulieren, heeft dezelfde beteekenis
als »kajoe bdgasd, zie „gasS”; b&rgtah
(geneeskrachtig); bidard (B), [bidaraw
(*S)j, (geneeskrachtig) ; boelan (v;an
welks hard hout tandenzwartsel wordt
gemaakt); boenot (geneeskrachtig) ; da-
lahan (met geneeskrachtigen bast); ka-
pong (geneeskrachtig); khbaraw (ge-
neeskrachtig) ; kddoj (met eetbaie
vruchten) ; kSlingsap, waarvan de
bladeren, met aluin en een aftreksel
van sSpanghout vermengd, dienen om
pandanbladeren rood te verven; kh-
loetoru, zeer deugdzame houtsoort (ge-
neeskrachtig); mdrigd ringkzh (ii), rakse
lemoedd (B), sStnambang ’oeloe (B),
SUPPLEMENT.
21
si ’alz't ggmerintjmg (in formulieren
voorkomende), waar bosehgeesten hui-
zen ; lakaw, van welks hard hout ook
tandenzwartsel wordt vervaardigd; me-
sang, ’otaq, pasang potzh (. B ), [poti’Sh
(*S)J, pepanggzl (alien geneeskraehtig) ;
zp’Oewang . (g)'mpat, welks vmchten
voor de „pegrobatan” (zie dit woord)
worden gebezigd; selantjar (met gif-
tigen bast); sSle (B), [sSlaw (>$)] (ge-
neeskraclxtig) ; seloebq ( B ), [sSloelo’Kq
(5)], (met geneeskrachtigen wortel);
sSpakaw, simba^r, sindawarau, soeng-
kaj ’itam, tein betas (alien genees-
krachtig); tSrambi (met geneeskraeh-
tige bladeren); tjapS (B), [tjapaw (<S)],
gantong, toelang (beide geneeskrach-
tig); verder bij te voegen achter het
woord ,;koec/r<?t” : (ook koegrat 1) (met
geneeskrachtigen wortel); bp het woord
M mdba’oe” achter het woord „tim mer-
hout” : „ (geneeskraehtig)” ; bij het
woord „tampang” achter het woord
jjtimmerhout” : „ (waar van ook rijst-
stampers worden vervaardigd) ! kajoe
bawaq kajoe djambajan, voorkomende
in formulieren”.
Pag. 6B sub : „kakaq I” bij te voe-
gen: „de nageboorte wordt de „kakaq"
van het kind geheeten”.
Pag. ,63 sub: „kali II” bij te voe-
gen : Js8kali(j)’lfa, alien, gezamenlijk”.
Pag. 64 sub: „kalcmg” bij te voe-
gen : „kalong : kSloelot ( B ), een jhals-
ketting Van zilver (zie „kbloelot (S )) ;
ri(j)’Sl, een halsketting van geldstuk-
ken; tjdrmaj, een halsketting van
zilver”. ,
Pag. 64 sub : „kampiq” bij te voe-
gen achter het woord „sir.ihpruim" :
, „en van den betelnootstamper (» ’oe-
rak”)”. .
Pag. 64 sub : „kampong” bij te voe-
gen: „zie ook ,’oendaq”.”
Pag. 64 : bij te voegen tusschen de
woorden „kandas” en „kandzq” : „kan-
dik (in de spreektaal niet gebezigd),
voor, ten behoeve van”.
Pag. 64 sub : „kangkong’’ bij te voe-
gen : „II e. s. v. kruipende plant, welks
bladeren worden gegeten”.
Pag. 10 x ’ sub: „ kant/p" bij te voe-
gen: „ook = sSpzt”.
Pag. ’64: bij te voegen tusschen de
woorden: „kantm” en „kantje’’: „kau-
tjah; ijzeren pan”.
Pag. 64 sub: „kantjmg” bij te voe:
gen achter het woord „knoop”: „van
goud „kantjmg mas”, van zilver „kan-
tjmg piraq, van been „kantjmg soen-
tan” ; achter het woord „deur” : „hou-
ten pen om bijv. het deurtje van een
vogelkooi te sluiten”.
Pag. 10 x sub: B kahm” bij te voe-
gen: „ook = kSn'p (doch zelden in
die beteekenis gebezigd)”.
Pag. 65 sub: B kapa^r” bij te voe-
gen: s ook = kgrz'p (doch zelden in
die beteekenis gebezigd)”.
Pag. 65 sub: „kapas” bij.te voe-
gen achter het woord „ kajoe”: „(hoog-
stammig)”.
Pag. 65 sub : „kap<rag” bij te voe-
gen achter het woord „bast”: ,(ge-
neeskrachtig)” en achter het woord.
„is”: „en welks hladeren ook genees-
krachtig zijn”.
Pag. 65 sub: „kaq I” bij te voe-
gen: „kaq boedjang”, waarmede de
gehuwde vrouw haren ongelxuwden
zwager, ouderen broeder van baar
echtgenoot, aanspreekt. Met „kaq
boentmg” en „kaq boedjang” spre-
ken neef en nicht wederzijds elkan-
22
SUPPLEMENT.
der aan, indien zij ongehuwd zijn,
met bet eerste aanspraakswoord, bij-
aldien de nieht ouder, met het tweede
aanspraakswoord, wamieer de nicht
jonger is dan de neef”.
Pag. 65 sub: ,karang III" bij te
voegeu: „pengarang tadjo’Sq (S), een
versiering van een insteeksel; achter
het woord „hoofdversiersel” : „karan-
gan boenge (8), [boengaw (5)], hoofd-
versiersel ; karangan, hulptelwoord bp
het opnoemen van halskettingen als
„singM”, ^kalong".
Pag. 65 sub: ^ka^rap" staat: „te-
nonan", moetzijn: „zie Wjoetjoq’’ (8)”.
Pag. 65: bij tb voegen tusschen de
woorden *kayrat" en „kavi” : „kare-
sani’\ zie bSsi”.
Pag. 65 sub: „ka//rzt” bij te voe-
gen: zie ook „k6sSnb” eu „rhn".
Pag. 66 : bij te voegen tusschen de
woorden „kaz/roh” en „kaprot" : „ka-
ron” (in de spreektaal niet gebezigd);
geesel, straf, pijniging; zie ook„diwg’’.
Pag. 66 sub: „kngrot" bij te voe-
gen: zie ook. „mati”.
Pag. 66 : bij te voegen tusschen de
woorden „kasap” en „kasat”: „kasar
(in de spreektaal zelden gebezigd;
komt voornamelijk voor in forrau-
lieren)”, ruw, grof. 17
Pag. 66 sub: „kasor IP’ bij te voe-
gen achter dat woord: „[ook „kasz?pr”]".
Pag. 66 sub: „ katang" bij te voe-
gen: „1I katang katang (?), een hees-
ter met geneeskracktige bladeren”.
Pag. 66 sub: „katjang”, staat: „gim-
bol”, moet -zijn; „gimbal”; bij te voe-
gen: ^katjang:. ’itarn; padi ’akagr;
si(j)’amang; tjinS ( B ), tjinaw OS').
Pag. 66 sub: „kawaj” bij te voe-
gen tusschen de woorden „geven" en
# etc.’’: „het over de schouder slaan
bij v. van een „pSlangaj” door den
jongeling, dat omniddellijk door de-
zelfde verricliting van den kant van
het meisje wordt gevolgd; kawaj toe-
laq, afwijzend gebaar”.
Pag. 67 sub: „kawoq" bij te voe-
gen: „II ngawoq (8), ngawo’kq (S),
gezamenlijk bezit, voor de helft be-
zitten inz. van vee”.
Pag. 67 : bij te voegen tusschen de
woorden „kSbaP’ en „kSbap?’" : „kebar
= kabagr/.
Pag. 67 sub: „kSbaw‘’ bij te voe-
gen: „kSbaw pemoenggah = kfebaw
sa’otan; zie ook: „bad ogr"; achter het
woord B koembang" : zie „pingas”; ach-
ter het woord B tjoekop , r” : „tinggzran
binti”; tusschen de woorden B (e)’in-
pang (.8)” en „gegant(’ah „ter-
gantihan" (8). Te doen vervallen de
Woorden „pingas ( B)'\ tingas (8)”.
Pag. 67 : bij te voegen tusschen de
woorden M kfeboe(w)Sl" en- B kSbon” :
B k§bol; nggbolka(n), toestemmen, goed-
vinden, inwilligen".
Pag. 68: bij te voegen tusschen de'
woorden „kgdgmpong” en „kedi(j)’St” :
*kSdgrat (alleen voorkomehde in for-
mulieren) = koewasS".
Pag. 68 sub: „kgdjot’’ bij te voe-
gen: „III zie tinggang”.
Pag. 68: bij te voegen tusschen de
woorden „kSganti” en „k<5ka’mg" :
„kggengg(5), [kawgawngaw (8)], [ook
„toebo’£h (6')], medeldinker”.
Pag. 68: bij te voegen tusschen de
woorden „kSkapT" en „kekaroh’’ : „kg-
karaman (in formulieren voorkomen-
de), e. s. v., steen (?). .
Pag. 68 sub: H kgkaroh”. ,t-e doen
vervallen de romeinsche cijfers »V’
SUPPLEMENT.
23
en *11” en in de plaats van II te
stellen: *kekapri9h(B), [kSka^ro’Sh (B)],
[grnd. lcaproh (.B), kaz/rolih (B)]”.
Pag. 69: bij te voegen tusschen de
woorden „kekedoq” en *kekibang” :
*kekblang, e.'s. v. heester met genees-
krachtige bladeren”.
Pag. 69 sub: „k8kita:” te doen ver-
vallen: kintmg” en in de plaats
daarvan te stellen: *dunne zilveren
plaatjes of lipjes in verschillende vor-
men hangende, middels een zilveren
kettinkje bevestigd aan de „pi(j)’ds
rgbah" (zie „pi(j)’&") M .
Pag. 69 sub: *keladi” bij te voegen
tusschen de woorden *pati” en a ’itam”
een *kommapunt”; verder keladi:
„miiijaq ; padi poelot; takoq (. B ), [ta-
ko’fiq (B)]’!‘ .
. Pag. 69 sub : „kdlam I” bij te voe-^
gen: „(S)’nd(?q (B), ((Sj’ndo’Sq (B)],
(ook" ’iboe) bapaq kelam, de oud'ers
van de *soenting” (zie dit woord),
die in een pasgeboren kind ter wereld
is teruggekeerd”.
Pag. 69 sub: *kSlapfe” by te voe-
gen : „kglapg bali (voorkomende in
formulieren)”.
Pag. 69 : bij te voegen tusscben de
woorden *kSlape” en „kelasang” : *ke-
laq (B) = kels”.
Pag. 70 sub : *kelindang” bij te voe-
gen achter bet woord „huizes” : »of
voor de dochter”.
Pag. 70 : bij te voegen tusscben de
woorden' „kSlintoq” en *kSlipm” ; „k&-
lipah = pero’atm” ; kelipaq ; hulptel-
woord, gebruikt bij het opnoetnen van
planken". .
Pag. 70 sub *. „kSloemas” bij te voe-
gen.-. *11 buitenwand van een krop”.
Pag. 70: bij te voegen tusschen de
woorden * k el o engk o n gan en „keloe-
paq’’ : *keloentjop (B), uitspruitsel”.
Pag. 71 sub : „kemali” bij te voegen
achter het woord „pgnmli” : zie „mali 3 ’.
Pag. 71 sub: B kSmalong” bij te voe-
gen achter het woord „knol”: *(ge-
neeskrachtig)”.
Pag. 71 sub: M kSmbang” bij te voe-
gen: *V kembang: sentoeri, sSntoeraq,
bloemen groeiend in het zielenland”.
Pag. 11 x sub: *kbmboelaw” bij te
voegen achter het woord: Jnc/ra,”-:
*(met geneeskrachtige bladeren)”.
Pag. 71 : bij te voegen tusschen de
woorden „kSlainph*an” en kemalesh/r” :
„kemelas, e. s. v. heester, waarvan de
bloemen worden gebruikt bij het *kbn-
doeri sSrbaw boengaw (B)”, (zie „ken-
doeri”).
Pag. 71 sub: a kbmiHng”' te doen
vervallen de zinsnede: „e. s. v. boom
gebruikt” en in de plaats daar-
van te stellen: milmg”.
Pag. 72 sub : *khmit” bij te voegen .
achter dbt woord: ».(ook *kSau'tan”),
(voorkomende in formulieren)”.
Pag. 72: bij te voegen tusschen de
woorden *kbmoedi” en a kbmoemoe” :
*kgmoemboe; kSmoemboe da’cn, ge-
zegd van het padigewas rijkelijk In
blad zittend, met weinig aren wegens
te late beplanting’k
Pag. 72 sub: *kbmoemoe” bij te
voegen achter bet woord *kSladi” :
s (met geneeskrachtige bladeren)”.
Pag. 72 sub: *kSndang” bij te voe-
gen: *ook een mandje van de boeloh
(B), [boelo’Sh (B)] bSmban” (zie *boe-
loh”), bij de meisjes in gebruik, om
daarin de ingredfenten voor den betel-
pruim tfrbewaren”.
Pag. 72 sub: *kSndaq” bij te voe-
2 4
SUPPLEMENT.
gen: „1I = (e)’ndaq ; k£kcndaq’an,
wensch, verlangen, wil, begeerte”.
Pag. 72 sub: „benclidaj (kSn(d)’idaj)”
bij te voegen achter het woorcl „kg-
ladi” : „(met geneeskrachtige blade-
ren); kSndidaj pamah, eene varieteit”.
Pag. 72 sub: „kendoeri” bij te voe-
gen acbter dat woord: (ook „kgn-
doeri(j)’an)”; achter het woord „ver-
zoeningsfeest” : „waarbij een offer maal
wordt aangericht” ; verder : „kSndoeri :
boeb ogr. bSlantan tec/ros ; tigg (B), [ti-
gaw (/S')], ragi = boebo^r tigd (B),
[tigaw (/S’)] pinggan” en = „sedekahan”.
Pag. 72 sub: „kene” staat: „pi(j)~
’Slang djoedoe’’, moet zijn: „djoedoe
pi(j)’SIang”.
Pag. 73 sub: 9 k&wng” bij te voe-
gen: kglintang”.
Pag. 73: bij te voegen tusschen de
woorden 9 kentmg” en ^kental” : „kS-
nor; een wijze van het stellen van
' een hengeltuig”.
Pag. 73 sub: „kepajang” bij te voe-
gen achter hefc woord B hebben”: „(met
geneeskrachtigen bast)”.
Pag. 73 sub: „kdpal I” bij te voe-
gen: „gekneedebal vangekookterijst”.
Pag. 73: bij te voegen tusschen de
woorden ,kgparat” en „kgpat” : „ke-
pas; heen en weer zwaaien met een
doek; het slaan van den waarzegger
met een selasfb (B), [selasi’kh (5)],
blad op het „kdmboelaw” blad tij-
dens het „tdneng” (zie die woorden);
de waarzegger „doeken tenong” heet
tnen daarom ook wel „ ’o^rang ngepas”.
Pag. 73 sub: „ kg pat” bij te voegen:
n It (in de spreektaal niet gebezigd)
== tangkap (inz. van de „sSmangaj)”
(zie dit woord)”. -
Pag. 73 sub: 3 kdp hiding” bij te
voegen achter het woord „wandluis” :
„(die inz. het rijstgewas aantast)”.
Pag. 73 sub: „kepit” bij te voegen
achter het woord „rolkussen” : „ tus-
schen iets klemmen”.
Pag. 73: bij te voegen tusschen de
woorden „ke^raj” en „kerakat” : „ke-
rakap, e. s. v. slingerplant; en. k&n’a-
kap, gezegd van een sirihplant, die
nog niet langs den leiboom kan wor-
den geleid; keqrakap marang djoen-
djongan, de zegswijze ona aan te
duiden, dat een slaaf met de echt-
genoote van zijn meester overspel
heeft gepleegd”.
Pag. 73: bij te voegen tusschen- de
woorden „kerang” en „kerap” : „kd-
ffrang, een vierkante bamboesen horde
om daarop vlechtwerkmateriaal te
bewaren, ook als ligplaats voor den
zijdeworm”; en „kerangke ( B ), kS-
rangkaw (S), de ribben, ribbenkast”.
Pag. 74 sub: „k&/rbaj” bij te voe-
gen: „ke^rbaj sSdang maloe, gezegd
van eene vrouw tijdens den partus”;
zie ook „’q<7rang”. "
Pag. 74 sub: „kgrdjd” bij te voe-
gen: M pSkSrdje’Sn ( B ), z. v. a. kgrdjS”,
Pag. 74: bij te voegen tusschen de
woorden JcSredaq” en 9 k&/rgnggi”:
»kerdnaj (S) (in de spreektaal niet
gebezigd) = bantmgl”.
Pag. 74 sub: „k£gris" bij te voe-
gen: Jtigrh: ’adi koele (B); ’angkat
tige (5); batoe ’idjoe (*S); djabeng
sgpoelaw; matjan loenggoh (B), [loeng- '
go dh (/S) ; pareng ’alz’t ; raboe lawas ;
rangga [ook ranggS C2)]goedong ; sam
tan lanang; tjerite bisoe (B ) ; tjgritg
(B), [tjgritaw (£)] ggdeng ’asam ; staat:.
„’ankat lirud (B); moet zijn: ’angkat
limS (B)"; verder „pandawan (&)”;
SUPPLEMENT.
25
moet zijn: „pbndawe (B), [ook „pan-
dawe (Z?)], pandaw’Sn (5)”.
Pag. 74 : bij te voegen tussclien de
wo order). „lceritmg” en „kegrnaj’’ :
„kerkasah” (S) (in seramformulieren
voorkomende) = tanggengan, zie tang-
gong”.
Pag. 75 sub : ,,kegroekaq” bij te
voegen: „k&/roekaq: miling, de dop
van een kemirienoot; ni(j)’o//r, de
kokosdop v.g.l. „t5mpoemig” ; palaq,
de seliedel”.
Pag. 75 : bij te voegen tussclien de
woorden ,,keroe(w)’an” en „keroh” :
„keroewmg (?) ; ngSroewmg, eenknoop
leggen”.
Pag. 75 : bij te voegen tussclien de
woorden 3J kbrte”, en ,,kersaj” : „kesah
(in de spreektaal zelden of niet ge-
bezigd); nggsahka(n), te niet doen,
.doen verdwijnen, verwijderen”.
Pag. 75 sub : „kesaj" bij te voe-
gen: „II ngesaj, uitkammen van het
hoofdliaar door vrouwen”.
Pag. 11 x sub: ,,kSsSne” te doen
vervallen bet woord „ook” en in de
plaats daarvan te stellen : .,kesend
kagn’t”.
Pag. 75 sub: „kesi(j)’oe” te doen
Vervallen de woorden „(ook „kesi(j)’oe
badan)” en bij te voegen achter het
woord „korf’’; „(kSsi(j)’oe toekep)”.
Pag. 76 : bij te voegen tusschen de
woorden „kbtare’’ en ,,ketike” : „lcb-
ti(j)’Sr; raad, oordeel, nadenken”.
Pag. 77 ; bij te voegen tusschen de
woorden 33 kidjing” en „ki(j)’amat” :
„ki(j)’ahi (S), waarmede (ook wel)
de schoonmoeder door den schoonzoon
wordt aangesproken".
Pag. 77 sub ' „kilip” ' bij te voe-
gen: „IIl 3 'een zilveren kettinkje, dat
■VEim. BAT. GEN. LXITL afl. 1.
wel eens aan een , /anting ’anting’’
(zie dit woord) hangt”.
Pag. 78: bij te voegen tusschen de
woorden „kiliq” en „ki ligr”: „kih'r 3
het antwoord, dat bij hanenklop de
3 ,djoewagre” geeft op het uitgespro-
ken „boelang” door den „djbnang”.
Pag. 78 sub: „kihY/r” bij te voe-
gen tusschen de woorden „slijpsteen”
en „door’’ : „(kilw/ran)”.
Pag. 78 sub: jjkindjagr” bij te voe-
gen: „kindjagr djalin sataq, e. s. v.
kindjagr”.
Pag. ] 1 x sub : „kintang’’ bij te
voegen: ,,zie ook „(6)’rtS”.”
Pag. 78 sub: „kipas” bij te voe-
gen : „ugipas, zich bewaaien, heen en
weder zwaaien, bijv. van een doek”.
Pag. 78 sub: „kirang” bij te voe-
gen achter het woord : „(ook „ki-
grmg)", een lange rechthoekige bam-
boezen horde over dag voor de ge-
opende buitendeur eener woning ge-
hangen, om de kippen uit de woning
te houden”.
Pag. 79 : bij te voegen tusschen de
woorden „kisah” en „kisit” : „kisiran ;
de tangvormige sleutel van bamboe
met rond gat bij de bromtol'’.
Pag. 79 sub : 33 kobangan” bij te voe-
gen: „kobangan da^rah (in fonnulie-
ren voorkomende)”.
Pag. 80 sub: „koekoe” bij te voe-
gen : „de bamboestok bij de bromtol”.
Pag. 80 sub : „koelak’’ bij te voe-
gen tusschen de woorden: „goegor
majang (£)” en „boordevol”: „(ook
„ki.l«8 sekoelak”)”.
Pag. 80 sub : „koelg” bij te voe-
gen-. *koel6 : me majang (5), d.i. wan-
neer het gehuwde meisje na bet
,,’agoq” sterft, doch de coitus nog
4
26
SUPPLEMENT.
niet heeft plaats gehad, moeten fen
het bedrag van den „koele” fen de „ke-
kas” worden ternggegeven ; di timpe
majang (B), d. i. wanneer de vrouw
sterft tijdens hare eerste zwanger-
sehap is men niet verplicht, doch is
het gebruikelijk de „kekas” terug te
geven; majang laloe (ook „majang
beprisi (£)), d. i. wanneer de vrouw
by de eerste bevalling sterft behoeft
de „kekas” niet te worden terugge-
geven ; nganjot boelopran (B), waar-
onder de „koelS” wordt verstaan, die
bij een huwelijk „tamthq ’anaq par-
nanti(j)’£n” moet worden betaald, (zie
■de woorden ,/agoq”, j.kSkas”, „am-
biq”) ; verder bij te voegen: „ngaKh
koelfe (5), [ngali’ah koelaw (£)”, hu-
wen van een verloofde bij ,,’adat
koeld (B), [’adat koelaw (/.§)] , na den
dood van karen bruidegom” ; pintean
(pintaq’an djemS) (B), een bedrag
van / 20 h / 25 door den bruidegom
aan de moeder van de bruid te be:
talen, alleen gebruikelijk in de marga
,/oeloe kinal” afdeeling Kauer ; snb
„boedaq tfengah” acbter het cijfer „5” :
„k 10”; acbter „koelg ’alit”,I „koele bi-
bit ti(j)’ep”, „koele kintang kalzh”,
„koelfe serbe sedandanan” respectie-
velijk: (ook „koelS banjoe mipns tjoe-
tj op' di badan”), (ook „koele banjoe
mipns tjoetjopr di napal”), (ook „koele
’agong bengkoewang”), (ook „koelS
’agong kSladi pati banjaq ’anaq”). —
len en ander heet men ,/adakan
koele”.
Pag, 81 sub : „koelon” bij te voe-
gen achter woord „bekoelon” : „(ook
,jSfembah bekoelon”)”.
Pag. 82 sub : „koemah” by te voe-
gen achter „(&)”: „gewoonlijk ver-
bonden met „kamah” (koemoh ( B ),
[koemo’ah (£)] kamah)”.
Pag. 82 : bij te voegen tusschen de
woorden: „koendoe” en „koendo//r” :
„koendar (Z?) (in de spreektaal niet
gebezigd), (voorkomende in djampi’s
= ’idapan”.
Pag. 82 sub: „koenda</r” by te
voegen achter het woord „slinger-
plant”: „(met geneeskrachtige vruch-
ten)”.
Pag. 82 sub: „koengkiT’ bij te
voegen achter het woord „ wort el”:
„en bast”. "
Pag. 82 sub: ,,koengko!” bij te
voegen achter dat woord: „(gew.
jjSSkoengM”)”.
Pag. 82 sub: „koengkon” bij te
voegen: „ook ,,belet vragen”.”
Pag. 83 : bij te voegen tusschen de
woorden „ko egri” en ^koering" : „koe-
rik (S) = oekir”.
Pag. 83 sub: „koegrot” by te voe-
gen: „koegn>t (ook ,,pgngoerot”) man-
di, het voorwerp, waarmede het vuil
wordt afgekrabt”.
Pag. 83 : bij te voegen tusschen de
woorden „koetjop” en „koetoe”: „koe-
tjor (in de spreektaal niet gebezigd)
= kasih; zie ook „’ilmoe”.
Pag. 83 staat: koetoeq"; moetzijn:
„koetoek”.
Pag. 88 sub : „koe(w)’adaj” te doen •
vervallen: „(S)” en bij te voegen tus-
schen dat woord en het woord „zie” :
„e. s. v. mat".
Pag. 84 sub: „laboe" bij te voe-
gen : ,,laboe : boentaq ; pa’it, beide met
geneeskrachtige bladeren; djawaw,
welks vrucht voor „koekosan" (zie
dit woord) wordt gebezigd”.
Pag. 84 sub: „labe>r” bij te voegen:
SUPPLEMENT.
27
„pelabor ’agong”, het hartje van den
regentijd”.
Pag. 84 sub: *ladong" bij te voe-
gen tusschen de woorden „ligt” en
„inz.”: „bijv. de padi in de rijst-
scbuur”.
Pag. 8.5 : bij te voegen tusschen de
woorden Jajah” en Jajang”: Jajan
(in de spreektaal niet gebezigd) ; me-
lajan, verdwqnen, wegseheeren”.
Pag. 85 : bij te voegen tusschen de
woorden „lajang” en „lajar” : „lajaq ;
kelajaq kelajongan kelintaq kelinta-
san" (in de spreektaal niet gebezigd),
reeht Joor zee gaan, niet van den
rechten weg afwijken (de beteekenis
van elke der woorden wist men mij
niet op te geven); kaloe kelajaq kd-
lajongan kaloe kdtjekaq ketjSkolan,
bdndon sdrdngan (g)’ngaro badjik” ?
Pag. 12 x sub: „lajar IP’ bij te
voegen achter het woord Jdlajar” :
(ook „ldlaja^?’”) en voor het woord
„scherm” : „verplaatsbare”.
Pag. 85 sub : Jajong” bij te voe-
gen: „II, zie „lajaq”.
Pag. 85 sub : „lakoe” bij te voegen :
^pe^rjlakoe’lin (in formulieren aan-
getroffen) = lakoe”.
Pag. 85 : bij te voegen tusschen de
woorden „lalat” en Jalik” : Jali’ah
(£) = gagas”.
Pag. 85 sub: „laloe” bij te voegen:
„II (md)laloeka(n) sdddkahan (in sS-
ramformulier en) , een offermaal aan-
bieden”.
Pag. 85 : bij te voegen tusschen de
woorden Jalop” en „laman” ; „lamaj
= gramas”.
Pag. 85 sub: Jambaj” bij te voe-
gen : ,11 de baud van de pdgrobatan
(zie dit woord)”.
Pag. 85 sub:' Jamba;/;’” bij te voe-
gen tusschen de woorden „manden”
en „enz.”: „en matten”; het woord
„enz.” te doen vervallen.
Pag. 86 sub: „lambmg” bij te voe-
gen: „III, zie telingS”.
Pag. 86 sub: Jambong I” bij te
voegen : Jambong ga^rang, de lengte-
zijde van de „ga</rang”, welke niet
middels den overloop is verbonden”.
Pag. 86 sub: Jami” bij te voegen:
„II selami(j)’an (/S'), de eerste bijslaap
der gehuwden".
Pag. 86 : bij te voegen tusschen de
woorden: „lami” en Jamoran”: „la-
m on (5) = ’amon, wat meer in ge-
bruik is”.
Pag. 86 sub : Jampuk” te doen ver-
vallen de woorden „en de”; tusschen
de woorden „bor«h minjaq” en „bakol
bSberasan” bij te voegen achter de
woorden ,bakol bSbSrasan” : „zoomede
een mandje met gele rijst”.
Pag. 86 : bij te voegen tusschen de
woorden Jamang” en Jandangan” :
Jandajan,handvatinz.van eenwapen”.
Pag. 86 ; bij te voegen tusschen de
woorden Jandjaran” en Jandjoe” :
JandjS = sampong”.
Pag. 86 sub: Jandjong” staat: —
lantong — rhoet zijn: „(lantong”);
bij te voegen: „Bij de begrafenis van
een „gadis” .wordt door de ouders
achter den lijkstoet een Jandjong”,
inhoudende 8 — 10 „tangkop baked”,
ddn B ni//roe”, den „piting”, den „sd-
ldboe”, (zie die woorden), welke voor-
werpen bij het hoofdeinde worded
geplaatst en op het graf achterge-
laten”.
Pag. 87 sub: Jang igr" bij te voe-
gen : B bg(le)langM/ran”, waaronder ver-
28
SUPPLEMENT.
staan wordt het elkander reinigen
van het hoofd van jongeliugen en
xneisjes met „Iang«/r” (zie dit woord).
Pag. 87 sub: „langkah” bij te voe-
gen : „melangkah, over iets heen
stappen”.
Pag. 87 : bij te voegen tussehen de
woorden „lantang” en H lantira” : „lan-
taran (in de spreektaal niet gebezigd)
= tandfe”.
Pag. 87 sub : „lantjong” bij te voe-
gen; „mblantjeng, gezegd van een
ongehuwd meisje, dat geen maagd
meer zijnde, zich in opschik en klee-
ding een „gad?s” toont”.
Pag. 87 sub: Jantjuyr bij te voe-
gen achter bet woord „urineeren” :
„vloeien, wegvloeien; lantjo</ran, hou-
ten bord, met verboogde rand aan
eene zijde spits toeloopende, waarin
het sap uit het tussehen de cylinders
vermaalde riet kan worden opge-
vangen”.
Pag. 87 sub: „la’et” bij te voegen-.
„la’ot sikoe mataw (S), een z'ielen-
land (alleen van een enkele „doek<?n”
in de S&rawajstreken bekend)”.
.. Pag. 87 sub : „lap«q” bij te voegen
achter het woord ,,’antaran”: pela-
pi’&q bakaw (>Sj, een bedrag van 10
rijksdaalders in de Sdrawajstreken
gelegd op den bodem van de „ bakaw”,
waarin de „kbkas” vervoerd wordt
(zie die woorden); II lapiq (B), lapi-
’Sq (S), de losse houten b.odem van
een ^boembcng . tadji” (zie „boem-
bung II”.
Pag 87 sub: „lapfs II”, „(S )” te
doen vervallen en bij te voegen ach-
ter „(zie dit woord)”: „ook op de
Sawahs”.
Pag. 87 : bij te voegen tussehen de
woorden „lapis” en „laqtjo(w)’Sh” :
„laqsanb (B), laqsanaw (8), een hees-
ter met geneeskrachtige bladeren”.
Pag. 87 sub: „lari” bij te voegen:
„ mSlarika(n) : rasan pgpajunan (ook
„rasan toewe (!>)”, schaken met mede-
weten van de ouders; malmg dh/ri
[of ,rasan moedS ( S)'\ schaken zon-
der voorkennis van de ouders”.
Pag. 88 sub: „lasi” bij te voegen
achter het woord „boom” : „(genees-
krachtig)”.
Pag. 88 sub : „laton” bij te voe-
gen tussehen „II” en het woord „de” :
„bajang”.
Pag. 88 sub: „lawan” bij te voe-
gen: „ aid us wordt de danser ge-
noemd, die aflcomstig is uit een an-
dere „soembaj” (zie dit woord) dan
zijn mededanser”.
Pag. 88 sub: „M>an” bij te voe-
gen : „ook voor het vervaardigen van
rijststampers”.
Pag. 88 sub: „lhbar” bij te voe-
gen: „(in de spreektaal zelden of nooit
gebezigd), uit elkander gaan, zich ver-
wijderen”.
Pag. 88 sub: „lgbo’£q ($) voor en
achter dit woord te plaatsen respec-
tievelijk: „lbboq (5)” en B meleboq(i?)”.
Pag. 88 sub: s lSbcr” bij te voegen:
„IV = roesaq”.
Pag. 89 sub : „lSkapr bij to voe-
gen: „IV, de rotanring, diedestokjes
van de strikken „sidmg”, om bosch-
lianen te vangen, bijeenhoudt; de.
hoofdring van een, „toedcng”; (zie
dit woord)”.
Pag. 89 sub: „lelajang" bij te vo'e-
gen achter dat woord: „(gr.w.d. „la-
jang’j (en achter het woord „vlie-
ger”: „lelajang sipaj”, een vlieger,
SUPPLEMENT.
29
die een gonzend (brommend) geluid
voortbrengt)”.
Pag. 89 sub: Jemang” bij te voe-
gen: Jemang : djawS ( B ), [djawaw
($)]; padi bSrarn ; //rSboq (B), (gr6-
bo’aq (S ) ; sSmpaloh (B), [sSmpalo’a'h
(/S')], kleefrijst, die zonder toevoeging
van zout en kokosmelk in een bam-
boegeleding wordt gaar gestoomd”;
staat: „pisang mams”; moet .zijn:
j,pisang; man/s”.
Pag. 89 sub: JSmaq” toe te voe-
gen : JIT lemaq mams, e. s. v. gebak”.
Pag. 90 sub: Jdmbang” bij te voe-
gen: „II melenibang (in 6e spreek-
taal niet gebezigd), atgraven, weg-
graven, uitgraven”.
Pag. 90: bij te voegen tusscben de
woorden „lSmpi(j)’ong” en ;j lemp?i/r” :
Jempmg, ingewikkeld”.
Pag. 90 : bij te voegen tusscben de
woorden Jdngang” en Jenge : Jen-
ga^r; kelenga//ran (Passardialect), be-
wnsteloos, flauw vallen”.
Pag. 90: De woorden jSnggoewaj”
en jSnggoewang” moeten worden ge-
plaatst tusschen de woorden JengS”
en 1 <kigdt”.
Pag. 90 : bij te voegen tusschen de
woorden Jbngkaran” en Jengkor’ 1 :
Jengkenaj (ook JangkSnaj”), e. s. v.
varen (geneeskrachtig)”.
Pag. 91 sub: Jepas’’ bij te voegen:
„V lgpas maloe, gezegd van een jon-
geling, die reeds de besnijdenis lieeft
ondergaan; melSpaslca(n) maloe (Pas-
sardialect) — betbrang; zie JbrangH”.
Pag. 91 sub: Jbpaw” bij te voe-
gen.: JI, winkeltje”,
Pag. IS x sub: Jesrmg” bij te voe-
gen: Jbscmg : sematS (B), [sSmataw
(5)], rijstblok met 66ne opening; doSwe
mats (B), [doewaw mataw (/S’)], rijst-
blok met twee openingen; lelesong,
een stukje „tjbndanS”-hout, gesneden
in den vorm van een rijstblok met
drie openingen, gevuld respectievelijk
met olie, water en „bonh” (v. g. 1.
„badali bordi minjaq”)”.
Pag. 91 sub: Jidah” bij te voe-
gen: „het oog van de Jjoeban” (zie
dit woord)”.
Pag. 91 sub: „lidi I” staat : „verf”;
moet zijn: „nerf”; bij te voegen ad
II: „ook om de kettingdraden voor
bet doorlaten van den inslag uiteen
te houden”.
Pag. 91 sub: w li(j)’ala” bij te voe-
gen: „II (in de' spreektaal niet gebe-
zigd, voorkomende in „djainpi”, Joeso-
ran” enz.); wegjagen, verdrijven”.
Pag. 92 sub: Ji(j)’£ng” bij te voe-
gen : „ook de uitkolling van de kuil,
waarin bet lijk wordt gelegd”.
Pag. 92: bij te voegen tusscben de
woorden Jikns” en Jih'h” : Jild(JS),
lilaw (S'), denponder (gescbut)”.
Pag. 92 sub : Jilmg II” bij te voe-
gen : „zie „kelilmg”.
Pag. 92 sub: Jik't” bij te voegen:
„II, hulptel woord bij het opnoemen
van armbanden”.
Pag. 92 sub: „limar” bij te voe-
gen: JI, zie lampik”.
Pag. 92 sub: Jimasan” staat: =5
talar” ; moet zijn: „bij offermalen de
collectieve benaming van 5 stuks t'a-
kir”, waarvaii 3 stuks, inhoudende
„boebupr ’itam” en 2 stuks, inhou-
dende het breiacbtig gedeelte van een
op de gewone wijze bereide Jemang”,
vermengd met suikerstroop ; zie de
woorden „takigr", „bobogr" en J&-
mang”.
30
SUPPLEMENT.
Pag. 92 sub: „limaw” bij te voe-
gen : „ belimaw bglangh/r, bet boofd
besprenkelen met Citroen sap, waar-
over een formulier is uitgesprolcen ;
sSlimpat limaw” djoe^roe, de figuur-
tjes door den „doekon” met een „ se-
ra V;t” (zie a raVt”) in een Citroen ge-
grift; met welks sap het boofd der zwan-
gere vrouw wordt besprenkeid, enz.”.
Pag. 92 sub : B limonan” bij te voe-
gen aehter het woord „djampi”; „inz.
om op reis geene ongelnkken te krij-
gen, om een kind, dat onderweg door
een onweersbui wordt overvallen, voor
de kwade gevolgen daarvan te vrij-
waren”.
Pag. 93: bij te voegen tusscben de
woorden „lingg<?q” en „]ing«^r”: „ling-
gcr (ook „lingg ogr"), (voorkomende in
formulieren) een naar het heet op de
maan groeiende boom met prachtige
vruchten”.
Pag. 93 sub: „ling^r” by te voe-
gen: „en verrotte onkruid”.
Pag. 93 : bij te voegen tusscben de
woorden „lingkop” en »lingkoq”: „ling-
kcng; mSlingkong, iemand of iets ont-
wrjken”.
Pag. 93 sub: „lingsi” bij te voe-
gen aehter het woord „moend<?r”:
ook „noenggoe’7’
Pag. 93: bij te voegen tusscben de
woorden „lintang’’ en „lintas”: „lin-
taq”, zie „lajaq”.
Pag. 93 sub: „lintas’ 5 bij te voe-
gen: „ir, zie„lajaq”.”'
Pag. 93 sub: ,,lipan” bij te voe-
gen: „ lip an ’itam”.
Pag. 93: by te voegen tusscben de
woorden „lisah” en „litaq”: „lis^r;
mhlis^r, tegen iets opkruipen, langs
iets bewegen; zie ,,’anaq”.”
Pag. 93 sub: „loeli” bij te voegen:
„II, de gladde houten pen bij bet
spinnewiel, waarom de katoen wordt
gewonden”.
Pag. 94 sub: „loel<?p" bij te voe-
gen: „watten”.
Pag. 94 sub : „loelos” bij te voegen :
„II pSloelcsan lawa, spinneweb (?)”.
Pag. 94 sub: „loemaj" bij te voe-
gen: „beloemaj, gezegd van de a ke(n)-
didaj”, wanneer ze begint vriicht te
zetten”.
Pag. 94 sub: „loembong” te doen
vervallen: B (i?)”; bij te voegen tus-
schen: ,,(5)” en het woord „van” :
„zonder „bingkaj” en tusschen de
woorden „vervaardigd” en „waarin” :
„met een bodem van ,,’idjyq-vezels”
en aehter het eindwoord . M phloepoh”:
„bingkaj” en ,,’idjoq” (zie die woorden).
Pag. 94 sub: „loempang” bij te
voegen: „II = ’oerak”.
Pag. 94 sub: „loempat II” bij te
voegen aehter bet woord „opstellen” :
„hetgeen met een offermaal gepaard
gaat”.
Pag. 94 sub: „loendjhk” bij te voe-
gen tusschen de woorden „paaltje”
en „ter": „dan wel een bamboezen
in den grond gedreven staakje uit-
loopend in een kegelvormige korf"
(„sangkaq”).
' Pag. 95 sub : „loentjoq” bij te voe-
gen tusschen de woorden „scherp”
en „van" : ,-,zooals”.
Pag. 95 sub: „lotzh” bij te voe-
gen aehter „(#)”: „(ook „loetih”),
loti’hb [ook ,,loetz’ah”] (S')'’ en aehter
„(zie dit woord”) : „ook een mat van
diezelfde bamboesoort gevlochten om
padi te drogen”.
Pag. 96 sub: „ma’m” bij te voe-
SUPPLEMENT.
31
gen: raclje raclje, waaronder
wordt begrepen ook dobbelspel met
hoogen inzet; de spelers worden door
den „djS'nang” (zie dit woord) op lek-
kernijen getrakteerd”.
Pag. 96 sub: „majaw” bij te voe-
gen : ,,II (in de spreektaal niet gebe-
zigd) = koewasS (71)”.
Pag. 96 sub: „makau” bij te voe-
gen achter het woord: „a</?i”: „(ook
„makan panas”); makan: b&aq, kg-
tjzq (B), [ketji’aq (S)], gezegd van
een groot of klein offermaal, dat
moet worden aangereckt, inz. om de
goden wederom gunstig te stemmen,
die bun toorn hebben uitgestort over
personen in een geziu, in meerdere
gezinnen, in een doeson enz., waar-
door ziekte, overlijden, „kebendon”
en e. w. d. m. z. zijn veroorzaakt;
padi (B)’mpaj, een offermaal aange-
recht twee dagen na het noe^wni” :
nasi padjoh ( B ), [padjo’ah OS)], het lijk-
maal nuttigen; sigrih (71), [sk/ri’Sh
(5)], betelkauwen; sub ,, makan s'eloq-
’an” tusschen de woorden „alleen” en
„door”: „(ook wel in tegenwoordig-
heid van vrienden en vriendinnen)” en
achter het w T oord „genuttigd” : „waar-
bij zij elkander bij den aanvang een
weinig rijst met wat toespijs in den
mond stoppen”.
Pag. 96 sub : „malang"- bij te voe-
gen tusschen „I” en de woorden
„malang moedjor”: „(gew.)”.
Pag. 96 sub : „malaw” bij te voe-
gen: „zie ook „l&nang”.”
Pag. 96 sub: .„mali” bij te voe-
gen : „II memali, iemand kwaad doen,
kwaad berokkenen; HI mali raali,
terugkeeren (?)”.
Pag. 96 sub ; ' ,,mah'm” achter dit
woord bij te voegeu : „(ook „perma-
Iman”, voorkomende in formulieren)”.
Pag, 14 x sub: ,,mal7tg” bij te voe-
gen achter het woord „schaken”:
„(zie %ri)”.
Pag. 96 sub: „maks” bij te voe-
gen: „II gezegd van een peperrank,
„zoodra die tegen den leiboom wil
klimmen”.
Pag. 96 sub : „maloe” bij te voe-
gen : „zie ook ^ker/i-baj” ; tusschen
de woorden „zijn” en „verlegen”:
„(ook „pgmaloe”)” en achter het
woord „schaanate” : „pemaloe sabe
(73), [sabaw (<$)], gezegd van een
persoon, die zeer verlegen, zeer be-
schaamd is uitgevallen”.
Pag. 96 sub : „mamaq” bij te voe-
gen: „ook een aanspraakswoord, nl.
waarmede de oom wordt aangespro-
ken, die jonger is dan vader of
moeder”.
Pag. 14 x sub: „mamboe” bij te
voegen achter het woord ,,reuk”;
„v.g.h (g)’mbaw”.
Pag. 97 : bij te voegen tusschen de
woorden ,,manhh” en ,,mampos” :
„mampat(?) == nmndaq”.
Pag. 97 sub: „mandi” bij te voe-
gen: ,,mandi(j)’an, badplaats”.
Pag. 97 sub: „mam's” bij te voe-
gen achter het woord „rietsuiker” :
„(ook wel van arensuiker)”.
Pag. 97 sub : „manjaw” bij te voe-
gen: „manjaw manjaw ’ftbang, „een
varieteit met geneeskrachtige bla-
deren".
Pag. 97 sub: „maq” bij te voe-
gen: „I1I = lSmaq”.
Pag. 97 sub: „maraq” bij te voe-
gen': „II = sampaj I”.
Pag, 97 sub: „masaq’’ bij te voe-
32
SUPPLEMENT.
gen: „II masaqka(n) = ngagungka(n),
zie ,,’agong II”.
Pag. 98 sub : „mase I’’ bij te voe-
gen; „semase (B), s&nasaw (S), ten
tijde van”.
Pag. 98 sub: „ in asm” bij te voe-
gen: „II masmka(n), te niet doen,
tegengaan, beletten ; masmka(n) li-
dah, mooi praten, vleitaal spreken;
masm mastadjibka(n), (voorkomen.de
in formulieren), heeft dezelfde betee-
kenis als „masmka(n) ; III een uit-
roep van kinderen, o. a. bij het krij-
gertje spelen als zij bij honk zijn”.
Pag. 98 sub: „matb” bij te voe-
gen: „matg (B), [mataw (>Sj] : damaq,
pijlpunten; ratjik (B), [ratji’aq (S)],
zelfsluitend oog aan het bovendeel
•van de houten pen „tangkaj ratjik”
van den vogelstrik, bij de vallans
(,,toekas”) ; pantjmg, haak van den
hengel; mats (B), [mataw (5)] ’at/?!:
’idup, het Oosten; mati, hefc Westen”;
staat: „’oerat”, moet zijn: ,,’oeraq”.
Pag. 98 sub: „mati” bij te voe-
gen tusschen de woorden „bevalling”
en „palaq”: „ook gezegd van het
overlijden van den man tijdens die
periode van zijne vrouw; mati: »’an-
jot”, verdronken tengevolge van een
bandjir ; beuapr, verliezen van den
werper bij „ krais en munt”, bij „dja’ih
tigb”, bij het spel ^toentom badaq”,
gezegd van hem, die gevat wordt;
di bawa poenggupr = mati ka^rut
(zie die woorden) ; pemati’an ’obat,
Waaronder verstaan wordt de „bakol
bSbbrasan”, welke aan den „doekon”
na herstel van eene zware ziekte
wordt aangeboden (zie die woor-
den)”.
Pag. 98 : bij te voegen tusschen de
woorden „ megoq” en „mekan” : „me-
ka’il, de aartsengel Michabl”.
Pag. 98 : bij te voegen tusschen de
woorden „mekar” en „mSkuq” : „me-
kSbol (in de spreektaal niet gebezigd),
toestemmen, aaunemen”.
Pag. 98 en 15 x staat: B mSlalan-
kcn” : moet zijn: „mblakrakan”.
Pag. 98 : bij te voegen tusschen de
woorden „m£latah” en M mSli”: „me-
ligaj”; zie „pbsiban”.
Pag. 99 sub : s mSlbkat” by te voe-
gen: „melfekat: bape ( B ), bapaw (S);
besaq bebajang poti’ah (S) ; gfe'milang
sakti; goeroe ’allah; ’iboe; ’itam be-,
bajang koembang; kbraman; mang-
korbm ’alam sakti (B) ; potili (B ) ;
tihi; toehoe; toenggal; sebambang
sakti (B).
Pag. 99 sub: „melor” bij te voe-
gen: „melor (melggij ’oetan, eene va-
ribteit met geneeskrachtige bladeren”.
Pag. 99 sub: „mSmajg bij te voe-
gen tusschen het woord „memajaw”
en [ook „nibnianjaw (S)]’\
Pag. 99 : bij te voegen tusschen de
woorden „mfemajb” en „mema<yr” :
B metnamq (B), memam’aq (S'), e. s.v.
gras (geneeskraehtig)”.
Pag. 99 sub: „mSndam” bij te voe-
gen: „I1 mendam di poegroq (B) —
letterlijk — in de „poegroq” (zie dit
woord) stil voor zich uitstaren (de
zegswijze wordt gebezigd om aan te
duiden, dat eene vrouw na hare be-
valling nog in onreinen staat verkeert,
dat .de termijn van 40 dagen na de
bevalling nog niet verstreken is”.
Pag. 99 : bij te voegen tusschen de
woorden „ mengkas” en „mengoq” :
„mengkfeb(?l (in de spreektaal niet
gebezigd) = mgkebol”.
SUPPLEMENT.
33
Pag. 99 staat:. „m8nti- ’arb ( B ),
m'enti ’araw (5)”; moet zijn: „mSnti-
’arb (B), tnSnti’araw (£)”.
Pag. 100 sub: B m8sang” bijtevoe-
gen: „m&ang: moenti’anaq ( S ), (alleen
in formulieren voorkomende) = mS-
• sang moend; sdrahaj = mSsang moene”.
Pag. 100 sub: „mesigzt” by te voe-
gen achter dat woord: „(ook mSse-
gzt’ 5 ); te doen vervallen : „(B)”-; staat:
„rol steenen; moet zijn : „rolsteenen” ;
bij te voegen : „m8sigit: »beringm kali
waktoe ; bdringm soengsaDg; djoen-
djongan ; ti(j)’ang ’aras, verblijfplaat-
sen der goden”.
Pag. 100 sub: „mSsi(j) 7 oe” bij te
voegen tusschen de woorden „bus-
kruit” en „salpeter’ 7 : , ; ga^ram me-
si(j)’oe” (meer in gebruik is „sdn-
dawS”).'
Pag. 100 sub: „midang” by te voe-
gen: „II = rajaq”.
Pag. 101 sub: „minjaq’ 7 bij te voe-
gen aeliter bet woord „maken” : „ (zie
. „boeli boeli” en „pakaj”)”.
Pag. 101: bij te voegen tusschen
de woorden „rm's” en „rmsti” : „imski
(in de spreektaal zelden gebezigd);
miskilah, hoewel, ofschoon”.
Pag. 101: bij te voegen tusschen
de woorden „moelam” en s moelan’’:
„moekmin (in de spreektaal niet ge-
bezigd), zuiver”.
Pag. 101 sub: „moeke” bij te voe-
gen : ’o^rang doewS semoeke ’ini, z. v. a.
de partijen op een terechtzitting”.
Pag. 101 sub: „moembe” bij te voe-
gen: M moembg ( B ), [moembaw (5)]
la’ot, eene varieteit met geneeskrach-
tige bladeren”.
Pag. 101 sub: „moenggah” staat:
„op”; moet zijn: „in”; bij te voegen:
VEBH. BAT, GEN. X.XITX. afl. 1.
„pgmoenggah,- alleen bekend in sa-
menstelliug met het woord „kebaw”
(zie „kebaw”)”.
Pag. 101 : bij te voegen tusschen
de woorden „moentjung’’ en „moe-
pekat” : „moentoej (/S') (?) (in de spreek-
taal niet gebezigd) = toelung".
Pag. 102: bij te voegen tusschen
de woorden „moerong” en „moesar”:
moeqsd (B), moeqsaw (£); zie ’iboe 17 .
Pag. 102:. bij te voegen tusschen
de woorden „nagd” en „nah”: „na;
gew. verbonden met ,,’ini” of „kini” —
na’ini (nakini) — en nu, om den na-
druk op iets te leggen”.
Pag. 102 sub: „na7q” bij te voe-
gen : „k&nah'q’8n (B), [k&iab’&q’an («S)]
(in de spreektaal zelden of nooit ge-
bezigd), hierna; na dit tijdstip”. ...
Pag. 15* sub: „nang” bij te voe-
gen: „II = nmg”.
Pag. 102 sub: „uangkd” staat:
„boom” ; moet zijn : S heester”.
Pag. 102 sub: „nasi" bij te voe-
gen-. „nasi padjoh (B), [padjo’ith ($)],
het maal c. a. op den dag van de
begrafenis, aangeboden aan hen, die
van hunne belangstelling hebben blijk
gegeven; ook het maal op dien dag
voor de ziel van de(n) overledene
neergezet bij het hoofdeinde van het
graf”.
Pag. 103 -. by te voegen ‘ tusschen
de woorden ^nSbal” en „n£bmgan”:
„nebi (in formulieren), profeet ; ndbi
’isa, Jesus; mo eh am ad, Mohammad;
moesa, Mozes’’.
Pag. 103 en 15 x sub: „nggeri’’ bij
te voegen-. s ndgdri; djanam (ook
adjdmm”), de onderwereld; op pag.
15 x : „v.g.l. sdrgd nSgeri Sam, wat
meer in gebruik is”.
6
34
SUPPLEMENT.
Pag. 103: Mj te voegen tussehen
de woorden „nengkabang” en „neng-
koedS” : „nSngkale (B) — bi(j)’as”.
Pag. 103: bij te voegen tussehen
de woorden „n8rirung” eii „ngabong”:
s ngab%)’, gezegd van het mislukken
van den oogst wegens te late beplan-
ting van bet gewas”.
Pag. 104: bij te voegen tussehen.
de woorden „ngSlas” en ..ng'emaj” :
aUgglsmg (gr.w.d. ?), met het hoofd
knikken als teeken van ontkenning,
in tegenstelling dus van „nganggoq”.”
Pag. 104: bij te voegen tussehen
de woorden' „ngirap” en „ngi^ri” :
„ngirat (alleen bekend bij de doe-
kon’s op de Passar’s); raengirat, het
.gaan van de ziel van het kind in
de 8 e maand van de zwangerschap
naar de godheid om af te vragen op
welke wijze het ter wereld moet
komen”.
Pag. 105: bij te voegen tussehen
de woorden „ngoekos” en B ngoem-
bong” : „ngoembang (in de spreek-
taal niet gebezigd), gaan loopen, op
weg zijn”.
Pag. 105: bij te voegen tussehen
de woorden „ngondol” en „nibong” :
„ni (ook „ni djemii?) (Sf, (alleen
bij een enkele „doekon” bekend) =
mdni”.
Pag. 105 suh: „ni(j)’at” bij te voe-
gen achter dat woord: „(in formulie-
ren ook ^pgruiOTSt”)”
Pag. 105 sub: „ni(j)’hj” : „(£)” te
doen vervallen ; staat : * kampong-
hoofd”; moet zijn: „doesonhoofd”; bij
te. voegen: „(>$')”, waarmede ook wel
de schoonzoon de schoonmoeder aan-
spreekt.
Pag. 105 sub; B nimq” bij te voe-
gen: „II nimq (5), [nim’dq (/S')]: ke-
malaw djoendjongan sakti (alleen in
fomulieren voorkomende) ; palaq po-
tzh (B), [pot-fab. (/S)] ; radm damar (B ) ;
tandd koewase (B), besehermgodin ;
III nimq (0), [nim’Kq (5)], een col-
lective benaming voor de B oudsten”
in een „doescm” (zie dit woord); IV
degene, die bij het „toentom badaq”-
spel (zie die woorden) de medespelers
moet trachten te vatten”.
Pag. 105: by te voegen tussehen
de woorden B njantaq” en „nja^nhg”:
,,nja^rang ; nja^rang ’abang, e. s. v.
heester (geneeskrachtig)’’.
Pag. 105 sub: „njawb” bij te voe-
gen achter het woord „sanibat” :
„(ook aSanebati"); njawe : „’iwan; lin-
dongan ’allah; ’oesoran”; boekannjawS
sSbatang, gezegd van een vrouw, die in
gezegende omstandigheden verkeert”.
Pag. 106: by te voegen tussehen
de woorden „njeoraj en anjdrgngaq’’ :
„njeremb<d (in de spreektaal niet ge-
bezigd) = goembaq’’.
Pag. 1 06 : bij te voegen tussehen
de woorden aiijerdngaq” en nj grid am” :
atijgrgngan (in de spreektaal zelden
of nooit gebezigd); plagen, sarren,
kwaad berokkeuen (gew. verbonden
met njakzti) (grwd. „sakit; njakiti,
njerengani)”.
Pag. 106: bij te voegen tussehen
de woorden „njbridam” en „njeroe-
i djeh”: „njSrige (B), njerigaw(/S) [grwd?]
[ (in de spreektaal niet gebezigd) =
pali’arfe’’.
Pag. 16 x sub: „njoe$T 0 m’ ; achter
dit woord bij te voegen: (grwd. soe-
grom ?)”.
Pag. 106 : bij te voegen tussehen .
de woorden apjoe^rom” en „noesnk”:
SUPPLEMENT.
85
„noend<?p (in de spreektaal niet ge-
bezigd), gaan, loopen, op weg zijn ;
»noengsang (alleen bekend bij doe-
kon’s); noengsang ’alam, gezegd van
eene kraamvrouw die op het punt
staat om te bevallen”.
Pag. 17 x sub: „noeriboe” bij te
voegen : „(volgens sommigen ook teel-
bal en eievstok)’’.
Pag. 17 x sub: ,,’obat” bij te voe-
gen achter „6 e ” : „(en 8 e ); ’obat rin-
doe, het lief'kozen en kussen van zui-
gelingen tijdens het in slaap sussen”.
Pag. 107 sub: ,,’oebS” bij te voe-
gen: „IV ’oebe (B), [’oebaw (/Sj] da-
ma gr, een bale of een mand van
„oepih of de schaal van een „banzng”,
waarin de gezeefde damar voor de
damarkaars wordt bewaard (zie die
woorden)”.
Pag. 107 sub: ,,’oebi” bij te voe-
gen: ,,’oebi gantang, a'ardappelen”.
Pag. 107 sub: ,,’oedang IP’ bij te
voegen achter het woord ,,ketam’’ :
B (met geneeskrachtigen wortel)”.
Pag. 107 sub: ,,’oede” bij te voe-
gen: ,,’oede ’oedd (5), ’oedaw ’oedaw
(&), ten zeerste, ten ernstigste”.
Pag. 107 sub: ,,’oedjan” bij te voe-
gen : ,,’oedjan panas, waaronder wordt
verstaan regen bij zonneschijn”,'
Pag. 107 sub: ,,’oedjcng bij te
voegen: „oedjong beras”. (Het Jav.
menir).
Pag. 107 sub: ,,’oedjot” bij te voe-
gen : „oedjot pSnede (B) (in de spreek-
taal niet gebezigd, voorkoinende in
formulieren), bede en verzoek, eer-
biedig verzoek aanhoogere machten”.
Pag. 107 staat: ,,’oekomam = hoe-
koman” ; lees : „oekom = hoekom”.
Pag. 107 sub: *’qelang IIP’ het
woord „mendjalang M te doen yerval-
len en daarvoor in de plaats te stel-
len: „het zich voor het eerst bege-
ven van de vrouw na het huwelijk
naar hare ouders”; bij te voegen:
„IV het brengen door de moeder van
haar oudste kind, zoodra het kruipen
kan naar zijn (haar) „meradje” (zie
„sambot 11”).
Pag. 108 sub: „’oela$T” bij te voe-
gen-. „ ’oehn/r : Slang; kSling; koem-
bang; tandjong; tddong; toengkat
njawe (2) (alleen bij enkele doekon’s
bekend), de aarsmade die zich zoude
ophouden in het hart of in den buik
van den mensch en sterft even v66r-
dat deze den laatsten adem uitblaast”.
Pag. 108 sub:' „’oelat’’ bij te voe-
gen: ,,’oelat: (b)nggi(j)’ang ; koerbng,
waarvan de coeon aan den „p&/rO-
batan” (zie dit woord) wordt ge-
hangen”.
Pag. 108: bij te voegen tusschen
de woorden „’oelat” en ,,’oeloe”: „oekh
(B), ’oeli’ith (5) = dapat”.
Pag 108 sub: ,,’oeloe” bij te voe-
gen : „zie ook „boedjang”.”
Pag. 108 sub: ^’oenab”. bij te voe-
gen achter „1I”: „ ’oemang-oemang’ ’ .
Pag. 108 sub: ,,’oetnb” bij te voe-
gen: „I1 b(g’)oe:tne (2), [b(bjoemaw
(,$)] bebblah, het afstaan van een
gedeelte van den oogst (gew. het */»
van de opbrengst) door den pandge-
ver aan den pandhouder, indien het
aan eerstgenoemde wordt toegestaan'
zijn verpand beuwveld te bewerken ;
,,’oemb tebing, een bonwveld tegen
heuvels of tegen berghellingen aan-
gelegd”.
Pag. 108 sub: „’oempan” bij te voe-
gen: ,’oempan djahat (B), [dja’at (5)],
86
SUPPLEMENT.
de mensehelijk faeces als aas bij de
visehvangst gebezigd”.
Pag. 108: bij te voegen tusschen
de woorden B ’oemaq” en ,,’oendang” :
,/oendan; haarversiersel, middels een
haarvlok bevestigd onder den „sang-
gtflan” (zie dit woord).”
Pag. 108 sub : ,’oendang" bij te voe-
gen: „III ■ (in de spreektaal niet ge-
bezigd) = lipat”.
.. Pag. 108 sub : ,’oendaq’'’ bij te voe-
gen: „II z. v. a. kampong” (in de
spreektaal echter niet gebezigd). In
*S8ram”-formulieren komt bet woord
voor in den vorm „tepekainp< 9 Dg” ver-
bonden met het woord „tepoendaq”
(samentrekking van „tepe’oendaq”) —
tepoendaq tdpCkampong, reeds verza-
meld, vergaderd.
Pag. 1 08 sub : M ’oendjar” bij te voe-
gen : „III ’oendjar boeboe, e. s. v. hees-
ter met geneeskraehtigen wortel; IV
een kleine pootstok, waarmede gaten
warden gestooten in een sawab —
wegens onvoldoenden watertoevoer —
om daarin de zaadpadi te ktmnen
werpen”.
Pag. 108 sub: ,,’oendji” bij te voe-
gen : „ ’oeudji ’abaug, eene varieteit
met geneeskraehtigen wortel”.
Pag. 109 sub: ,/oendjoek” staat:
s nangL‘|)iist”; moet zijn: „aangepunt”.
Pag. 109: bij te voegen tusschen
de woorden „ oendjoyr” en „ ’oendur” :
» °endt>ng ’ ; ’oendeng ’oendung, kleine
belletjes, middels een kralensnoer ge.
hangen aan het deksel van een „toe-
koe man? r q” (zie „toekoe’j”.
p ag. 109 sub ; B ’oendor” bij te voe-
gen: „II ’oendor mati, ons schaakmat”.
Pag. 1V X sub: ,/oengkcl” staat:
„strak”, moet zijn: „stuk” ; bij te
voegen: „II = koengkol; soengkul =
sgkoengkol”.
Pag. 109 sub: ,,’oenus” bij te voe-
gen: „II draad van zilver, koper of
ijzer, geheclit langs den onderrand
van bet buitenvlak van de op de
wijze „tarah papan" (zie „dabong”)
geslepen boventand, welke draad tus-
schen-de oogtanden en kiezen wordt
ingeklemd ; ngoenos, die bewerking
verrichten”.
Pag. 109 sub: ,,’oentmg” bij te
voegen tusschen de woorden „bos”
en „nipabladeren” : „(± 20 stubs)”.
Pag. 109 sub: ,/oentjir” de woor-
den en letters „(B), kipi (£)” te doeD
vervallen. .
Pag. 109 sub: s ’oepak” bij te voe-
gen: ,,’oepah tampm taruh (B), (ta-
ro ah (aS)], het deel, dat van de inzet-
gelden bij haneklop aan den „djgnang”
(zie dit woord) toekomt”.
Pag. 109 sub: s ’oepong” bij te
voegen: ,,’oepung (ook „kSp<?ng) boe-
wab tige, het insluiten bij het spel
„sebalaq” (zie dit woord)”.
Pag. 109 sub : ,,’oerak” bij te voe-
gen: „loempang (£), [ook bgrangkh
{B), berangbaw (,$) of „pgroedjaq”]
’oerak, de cylinder van bamboe of
hout, waarin de sirihpruim met het
beiteltje „mate (B) [mataw (/$)] ’oe-
rak” wordt fijn gestampt”. . ,
Pag- 109 sub: „’oerat” bij te voe-
gen aehter het woord „ader” : „ook
wortel van sommige gewassen", v.g.l.
,,’akayr”-
Pag. 110 sub; „’oeri” bij te voe-
gen : „’oeri moembaw”.
Pag. 110 sub: „'oesigr" bij te voe-
gen : „II zoude in formulierem de be-
teekenis van ,,’ikot” moeten bebben”, .
SUPPLEMENT,
Pag. 110: bij te voegen tusschen
de woorden ,,’oesung” en ,,’oesoran” :
„’oesor; ,I ngoesurka(n), iets bekend
stellen; ,v66r het woord „’oes<?ran”:
„II” en achter bet woord ,,’oesoran” :
„(gr.w.d. ,,’oesor?)”.
Pag 110 sub: ,,’oesoran” bij te
voegen: „’oesoran (mg)’mboekaq tSng-
ki(j)’&ng, een . formulier uitgesproken
bij het voor het eerst na den oogst
openen van een rijstschuur. Het
wo'ord komt ook voor in de betee-
kenis van ,,’ilmoe” (zie dit woord) —
’oesoran: ngambiq lrjawe (B ) ; sSram-
boe koebor (B), de wetenschap oni
iemand in liet verderf te storten. Ook
wordt on der ,,’oesoran” verstaan elke
,, Seram ’’-formulier (zie dat woord)”.
Pag. 110 sub: ,,’oetaug” bij te voe-
gen tusschen de woorden „inschuld”
en ,,’oetang (g)ntantah” : „geldboete”.
Pag. 110 sub: ,,’oetjap” bij te voe-
gen: ,,’oetjap pet jah goenting, een
formulier tijdens den oorlog uitgespro-
ken om de strijders den noodigen
moed te bezorgen”.
Pag. 110 sub: ,,’oewi” bij te voe-
gen: ,,’oewi: getah; ’oela qr\ achter
het woord „lanang”: „(met genees-
krachtigen wortel).
Pag. 110: bij te voegen tusschen
de woorden ^oewi” en ,,’oloq”: „oe-
wit (in de spreektaal met gebezigd)
= kali”.
Pag. 1 1 1 sub : ,,’o^rang” bij te voe-
gen: ,,’oprang: ’ales, godheid (ook
geest) in tegenstelling van de ,,’o</rang
kasar”, het hnenschdom; (S)’mpat pg-
djoeroe boemi (B), de goden die bij
de 4 hoeken der wereld de waeht
houden (zij heeten „toehan ’alikdrnaj,
toehan . ’alik&rsi, toehan sHmeri(j)’aw,
37
toehan sja’ih) ; bSs&but (ook „ogr&ug
njSrain”), degene, die het Shram -
formulier prevelt; ’ingun = ’oyrang-
damaj (zie „pSdaroajan”) ; kidaw ka-
nan, van elke partij ; kipas (zie dit
woord); koempeni, collectieve bena-
ming voor de landsdienaren ; tusschen
de woorden : ,,’oyrang” en „bStan-
dang” : „(ook „kgprbaj”)”.
Pag. 112 sub: „padang I” bij te
voegen: „madangka(n), drijven van
vee naar de weideplaats” en „sub
padang fl” achter het woord „pS-
i/ri(j)’asan” : „(ook „p&fri(j)’asan”)
verder te doen vervallen: „= bon'h
minjaq” en in de plaats daarvan te
stellen: „een kopje’ met ,,’ajiq tjen-
dane ( B ), [’aji’Sq tjendanaw (5)], —
water, waarin een stukje tjgndana-
hout; borih (23) [bori’ah (5)] minjaq,
een mengsel van geraspte klapper,
kurkuma, sirihkalk en olie; met wa-
ter, waarop o. m. een boengS ( B)
[boengaw (5)] melo^r (melati-bloem)
— de omnisbare benoodigdheden bij
het offeren aan goden”. ' -
Pag. 1 1 2 sub : „padi” bij te voe-
gen: „padi poelut minjaq; tusschen
de woorden „beram” en „zwartkor-
relig” : „[ook padi ’ai/rang” geheeten] ;
’oedjong padi, het tijdperk dat het
gewas begint.te rijpen; vgl. koedong
repat; padi njemboengaj (1), waar-
onder moeten worden verstaan de
zeven halmen padi van de ,,phndjoe-
long” (zie dit woord), welke het eerst
moeten worden gesneden; II pdpadi,
e. s. v. heester met geneeskrachtige
bladeren”.
Pag. 112 sub: „padoe” bij te voe-
gen tusschen „I” en „tegen”: „bS*
padoe”.
88
SUPPLEMENT.
Pag. 113 sub: „pagi” bij te voe-
gen: „pa,gi loese ( B ), hierna”.
^ Pag. 113 sub: „pagot" bij te voe-
gen: „II pagot” t&koekoe, e. s. v. hees-
ter met geneeskrachtige bladeren”.
Pag. 113: bij te voegen tusschen
de woorden ,,pagc>t” en „pahar” :
„paham (i?), pa"am (S), zich met
elkander verstaan, tot overeenstem-
miug komen”. ’ '
Pag. 113 sub: „pa’is” achter dat
woord bij te voegen : „(pa’isan)”.
Pag. 113: bij te voegen tusschen
de woorden „pajoe” en \pajeng”:
„pajon; pSpajonan, zie lapri”.
Pag. 113 sub: apajong” bij te voe-
gen: „de kuop van een oorbel”.
Pag. 113 sub: „pajot” bij te voe-
gen: apSmajot daprah (?)”. .
Pag. 113 sub: „pakaj” bij te voe-
gen achter „de verschillende olien”:
„en de bedaq” (zie dit woord).
Pag. 113 sub: „pakaw I” staat:
„enz.”, moet zijn: „inz.’\
Pag. 113:. bij' te voegen sub: „pa-
koe I”: ,,pakoe bindoe, de scherpe
ijzeren pinnen, waartusschen het te
draaien stuk in de draaibank wordt
vastgehouden” ; sub H pakoe II”, ach-
ter het woord a’ a bang” : „(genees-
krachtig), verder „pakoe ’atnbaj (ge-
neeskrachtig)”.
Pag. 114 sub: „palaq” bij te voe-
gen: „palaq: p Slab or, het begin van
den regentijd ; perang, aanvoerder in
den oorlog”.
, Pag. 114 sub: „ p anas” bij te voe-
gen achter de woorden „na den oogst” :
a(zie ook „makan”); boemi langit
panas, gezegd van een streek, welke
inz. door epidemische ziekten wordt
bezocht”.
Pag. 114 sub: „panaw” bij te voe-
gen: „panaw koemng”.
Pag. 114 sub: „pandang” bij te
voegen: „II mandang (?) = manS II”.
Pag. 115 sub: „panditS” bij te
voegen: „ pan ditaw (S ) : bSrahmani ;
goeroe sakti (voorkomende in for-
inulieren)”.
Pag. 115 sub: „pandjang” bij te
voegen: „pemandjang soewarS (B),
de persoon, die uitgezonden wordt
om over het bedrag der „koel§” (zie
dit woord) te onderhandelen”.
Pag. 115 sub: „pandoe(w)’an” bij
te voegen: „ook de vierkante houten
lat bij de „wingan”.” .
Pag. 115: bij te voegen tusschen
de woorden „pang” en „panggang”:
„pangga(h), een versiersel der tanden”.
Pag. 115 sub: „panggjl” bij te voe-
gen achter het woord „panggdan”:
B (ook „peroanggd”) en achter het
woord „genoodigde” : (in de BSsSmah-
streken in het bijzonder de „meradjg”)”.
Pag. 115 sub: „panggong III” bij
te voegen achter het woord „stel-
laadje” : „verdieping”.
Pag. 115 subr „paug*ran II” by te
voegen: „zie ook „toetoffrm (gr.w.d.
„toettfpr”)”.
Pag. 115 sub: s pangkal” bij te
voegen tusschen de woorden „haar”
en s tSlingS”: »(ook B pgmangkal”); •
„sSpangkal lengan, een lengtemaat,
de afstand van den oksel tot aan het
uiteinde van den middenvinger langs
eene rechte lijn gemeten”.
Pag. 1 1 5 sub : „pangkcd" bij te voe-
gen tusschen de woorden „van’’ en
„gespleten”: „in tweefin”.
Pag. 116 sub: „ pantang” bij te voe-
gen: „pantangan ’oeme (B) [’oemaw
SUPPLEMENT.
39
(/$)] als „k8tindjaw’an, kidjang bS-
loempat, marang kaki, nikam djoe-
groe, njoembangkan ’atagran, toeng-
koe (pbndjoelflng) tigS (B) [tigaw (£’)]”,
voorschriften in acht te nemen bij
het uitkiezen van terreinen voor den
aanleg van droge velden, welke niet
mogen worden overtreden, aangezien
misoogsten daarvan het gevolg kun-
nen zijn”.
Pag. 116 sub: „pantaw” bij te voe-
gen : „iemand iets toeroepen, bijv. bij
de trap staande iemand toeroepen of
hij tbuis is — „haj si ’an op ’ade di
-proemah” ; pantaw’Sn kebanjakan,
waaronder inoet worden verstaan
eene uitnoodiging aan .alle doeson-
ingezetenen gedaan om een feest te
komen bijwonen”
Pag. 116: bij te voegen tussehen
de woorden „pantaw” en „pantilan” :
„pante ( B ), eene opeenstapeling van
goed aan elkander vastgeheehte bam-
boezen staken van de „boeloh kapal”
of van de- „boeloh tbmi(j)’ang”, ter
hoogte van de lengte van een mans-
persoon gemeten van voet tot hals
en ter breedte van 3 vademen, waar-
aehter de krijgers na het vuren zich
verborgen. De „pant§” werd door de
krijgers voortgerold tot nabij de te
belegeren doeson; zie „goelmg”.
Pag. 116 sub: „pantilan" bij te
voegen voor het woord ,,bi(j)’asan” :
„de stok waaraan de „tali santing”
(zie deze woorden) is vastgemaakt;
de stok rustende op het juk van de
„samban batang”, waaraan de „djam-
bat” bangt (zie die woorden) ; de dwars-
stok die bij de^toekas” (zie dit woord)
wordt vastgebonden door een diep in
den grond gestoken haak”.
Pag. 18 x sub: „pantjang” bij te
voegen: „II mantjangka(n), afwerken,
voltooien inz. van eene woning’’.
Pag. 116: bij te voegen tussehen
de woorden „pantjar” en „pantje” :
„pantjaran, valdeur bij een „pgrang-
kap” (zie dit woord)”.
Pag. 116 sub: „paVt” bij te voe-
gen ackter het woord „pa’otan” : „(ook
„pema’otan”) en aehter het woord
„trap”: „handvat”.
Pag. 116 sub: „papah” bij te voe-
gen : „II (alleen voorkomende in for-
mulieren) = bimbing I (gew. b8pa-
pah bebimbmgan”)”.
Pag. 116 sub: *papan” bij te voe-
gen: „papan mgratSka(n) (B) [mgra-
tawka(n) (>$)] gigi (bij het tanden-
vijlen in gebruik), halfeirkelvormige
plank tussehen de tanden gehouden,
om te zien of ze wel goed gelijk zijn”.
Pag. 117 sub: „pagsS” bij te voe-
gen: „zie ook „salah”.”
Pag. 117 sub: „pa$r” bij te voe-
gen: „II pa^r’ini (S), z. v. a. „dikalb
(B); zie „di YF’.”
Pag. 117 sub: „parang III” bij te
voegen voor het woord „pbmarang” :
„ marang, schade verriehten”.
Pag. 18 x sub : „parboelg” bij te voe-
gen aehter »(#)”: „[parboelaw OS')]”.
Pag. 117 sub: „paroh” bij te voe-
gen aehter „{B )’’ : „[paro’Sh (*S)]”.
Pag. 117: bij te voegen tussehen
de woorden „ par eh” en , paint”: „pa-
roli, engelen ; paroli sembilan, de eer-
ste engelen, die geschapen zijn”.
Pag. 117: bij te voegen tussehen
de woorden „parot” en „pasah” : „ par-
ti wi (alleen in formulieren voorko-
mende- en steeds verbonden met het
woord „poetmg”) ; poetmg partiwi
SUPPLEMENT.
- het middenpunt der aarde; verder
B partoe(w)’ahan, zie „toe(w)’an; ver-
der „parvvatm, titeJ oudtijds aan een
doesonhoofd toegekeud”.
Pag. 117 en 18 x Sllb: , 3 pasang”
(pag. 117) te doen vervallen de zin-
saede: *fiangi afleggen”; bij te
voegen (pag. 18 X) tussehen de woor-
den ^pasang” en B sangi” ; „( sa 5 ot)” }
yerder ,,masang pggrasapan, wierook-
branden”. •
Pag. 117 sub: „pasong I” bxj te
voegen achter het woord „pgmasong” :
B [s8kaudar pasong ?”]. 1
x:'i . ^ ^ sub. „pasoe” bij te yoe-
gen tussehen dat woord en „konr’: \
vpinggan”; tussehen de woorden „bak” t
en >om” : „bijv.” en achter het woord
»werken”: „de trogvorm ige bak voor d
water bij eene- smidse”. .
Pag. 118 sub: „pati I” bij te voe- 1
gen: *ook het uitgeperste vocht uit m
indigobiaderen, uit de fijngekapte d<
■ telCli" 11 d “ fljDgerasl ’ ten »
Pag. 118 sub.- „patjang” bij te voe- 1 vc
gen. „zie ook „salah”;- III (me)ma- 1 yo
yang, gezegd van sehade, welke door
plagen en ziekteu inz. aan het padi- de
gewas wordt toegebracht; 17 = tang- da,
ap mz. door kwade geesten”. zie
• Pag. 118 sub: „patjar” bij te voe- ]
gen achter het woord „mirah” (met voe
geneeskrachtige bladeren)”.
Pag. 118 sub: „pSdamaj’&i” bij te I
voegen achter dat woord: „(ook kd- bii
damaj’Sn”).” 1 ” DlJ
el"* 1 ' »i s J nb: b !jtevoe- on
? ' - ”*■ P f dang ^ “ ? amaq pasa- en
ngan; zie ’anaq”. ?
„ en Pa f;i^ snb ; ; pSd -> Sre ” b s rt®
° ™sschen dat woord en „(B)'\ pg^
er ; zoomede tussehen het woord „pgdjg-
r “ res P ec t ie velijk : ,[ook
11 »P$djc‘//re J en „[ook „pedjggraw’ ; ] en
.. dS," ”/£” : •4ft* (-8).
djey/aw (£j?j; achter het woord „ver-
L - oorzaakt”: pedjerg (B) [pgdjtraw (5)] :
e alas; kasar; sgriboe, brand, doodslag,
- moord”. b>
, Pag, 119 sub: „pSlabor” de woor-
- den „ de regenmoesson’ ’ te doen verval-
len en in de plaats daarvan te stellen •
5 »zie „labor”.*’
Pag. 119 sub: „peladangan” bij te
voegen achter het woord „mirak”:
„( abang)’’ en achter het woord „daar-
va,n : „(met geneeskrachtigen wor-
161 ) ,
Pag. 120: bij te voegen tussehen
de woorden „pglitg” en B pSloentjon-
gan : B pSlobang = lobang”.
Pag. 120 sub: .pfekq” bij te voe-
gen achter het woord B maat”: „nl.
de omvang van een volwassen per-
soon” . e
Pag. 120 sub: „pematang” bij te
voegen. B pematang Iawaj’an, (alleen
t- voorkomende in formulieren)”.
r dp Pag ' \ 2 ° : ^ te voegen tussehen
Ida J°° rdeU /’P^atang” en , ; pemen-
‘ / Pemb0eIg <*>> een kinder-
ziette door geesten veroorzaakt”.
;LS£ 120 n a t : : pS , mS,lgka i' r " bij te
voegen . „ 1 I pgmengka gr teline-e (B)
een oorsieraad”. 6 1 ’
Pag- 120 en 19 x 8nb : ,p» mindoo „
J* ™ egen tesschen de woorden
nfZf r w °? ” ter ” : »P^dang, % ns
en JTf- '' tuSSchen het Word B van”
Z Yr d, ’> miD3teas 6 V' en ach-'
, „ e 6 0 ^er „10- : B en van hoog-
ens ; achter het woord *koedjor” •
spSdang, kfyris of kaloDg”.
SUPPLEMENT.
41
Pag. 120: bij te voegen tussehen
de woorden M p&nindoe” en „pgtnoe-
loe”: »pbmoekS (in de spreektaal zel-
d'en gebezigd) = pi(j)’aq, zie „doe(w)g”.
Pag. 120 sub: „pgmoeloe” by te
voegen aehter het woord ,,blaasbalg” :
»gew.oonlijk van hout met kippen-
veeren bedekt, voorzien. van een cy-
lindrisehe steel „gagang pemoeloe’’.”
Pag. 120: bij te voegen tussehen
de woorden „pgnag&” en „penakan” :
„penaj” en Jrelange”, van groote af-,
metingen.
Pag. 120 sub : „pSndjoelong” bij te
voegen aehter bet woord „bouwveld” :
„zie „siwa”.”
Pag. 121: bij te voegen tussehen
de woorden „pengalojan” en „pengaq”:
„p8ngantman (8 ) ; zie „boentmg”.
Pag. 121 sub: „pSnggage” bij te
voegen aehter het woord „kruip-
plant’’: „(met geneeskrachtige bla-
deren)”.
Pag. 121 : bij te voegen tussehen
de woorden: „penggawe” en „pg-
ngiyns” : „pdngggdom (I) (in formulie-
ren voorkomende) = badan”.
Pag. 121: bij te voegen tussehen
de woorden „penjdngat” en „pdnoe-
wa gr”: „penoengkolan (/Sj [gr.w.d. ?];
’adat penoengkolan, de betrekking van
mede-echtgenooten onder elkander”.
Pag. 121: bij te voegen tussehen
de woorden „pepas” en „pepengzh” :
„pgpat = gr& pat”; pepatih (B), oud-
tijds de titel van een hoof'd”.
Pag. 122 sub : „pgprah” bij te voe-
gen tussehen de woorden „kind” en
„bij”: „ twee maan den na de geboorte
en”; aehter het woord „ziekte”: ,,zoo-
mede bij het „(mg)’nggoestika(n) ’anaq;
zie „goesti”.”
YEBH. BA.T, GEN. LXITL afl. 1.
Pag. 122 sub: B peyram” bij te voe-
gen: „ peyram di (of „(e)’nggi”) koele
(B), het beraadslagen over het be-
drag der B koele” (zie dit woord)”.
Pag. 122 : bij te voegen tussehen
de woorden „p&p’atn” en „peyram-
bmg”: „perambaq, gesprek; meram-
baq, een gesprek voeren, bespreken,
beraadslagen”.
Pag. 122 sub -. „peranggi” bij te voe-
gen aehter dat woord; „gezegd van
een „ si war” (zie dit woord), wanneer
scheede en gevest met zilver beslagen
en belegd zijn”.
Pag. 19 x sub: „p$rapas” bij te
voegen aehter het woord „gebruik”:
„ook gebezigd ora daarop de kunst-
sporen van vechthanen te wetten’’.
Pag. 122: bij te voegen tussehen
do woorden ,,pSrapm” en „p8pra-
winan” : „pgrasanan, z. v. a. rasan”.
Pag. 122 sub: „p8rbS” bij te voe-
gen: „melintang pgrbe (B), [pferbaw
OS)]: di kidaw, het Zuiden; di kanan,
het No or den”.
Pag. 122: bij te voegen tussehen
de woordeh „pbrb&” en „pgrbot” :
,,pdrboeld (5), pSrboelaw OS), gew.
verbonden met „sj'ksfe” ( B ), szksaw
(S) — siksS.
Pag. 122 sub: ,,perbot” by te voe-
gen: „ook wel voor kleedingstukken,
sieraden”.
Pag. 122/123: bij te voegen tus-
schen de woorden „pSr8nggi” en „pe-
rSpat”: ,,perentang = timbangan”.
Pag. 123 sub: „pSri” bij te voe-
gen : „peri djinggaw seri(j)’at (5), eene
godin huizende in de z.g. sSregaw
panggar besi”.
Pag. 123: bij te voegen tussehen de
woorden „pgri(j)’8san” en „pgprikaj”:
6 .
42
SUPPLEMENT.
„pe< 7 ?i(j)’aw, e. s. v. heestev met ge-
neeskraehtige bladeren”.
Pag. 12B: bij te voegen tusscben
de woorden „pgrikot” en „perimpmg” :
a p Sri man; djeme (B), [djemaw OS')]
phriman, een van persoonlijke dien-
sten vrijgestelde”.
Pag. 128: bij te veegen tusschen
de woorden „pemnp<9nan” en „pgrin-
tah” : ; ,perindoe(w)’an, waarmede jonge
meisjes elkander aanspreken, wanneer
zij elkander nog niet bij den naam
willen noemen, of dien naam' niet
kennen”.
: Pag. 123 sub : fcpgnqsg” bij te voe-
gen : „mgrzqsaw rasan (*S) = noentot
ri(j)’al; zie »ri(j)’ai”.”
Pag. 123 sub: „ perm ate’ 3 bij te voe-
gen tusschen de woorden „batoe” en
Oakz’Sq”: ,,’akzq (D)” en achter het
woord ,,manz’aq OS)”: „taj boereng
daz/re (B), [da</raw (£)]”.
Pag. 123: bij te voegen tusschen
de woorden „pepTot” en perowzt” :
aphro’atzn = parwatm ; zie ook „tari”.”
Pag. 123: bij te voegen tusschen
de woorden „pg</roe</mig” en „pe-
grot" : „p8roman (ook „paroman”),
slecht teeken; peroman djande (B),
[djandaw (£)], kenteekenen bij een
vrouwspersoon, welke op een overlij-
den op jeugdigen leeftijd wijzen”.
Pag. 124: bij te voegen tusschen
de woorden „pgtang” en M pgt&” :
,petarg (B), — petaraw (S) = be-
tare II”.
Pag. 124 sub: „pSt£” bij te voe-
gen achter „(B )'' : „petaw r ( S)".
Pag. 124: bij te voegen tusschen
de woorden „phtg” en „pSti”: „pe-
terah = beterah”.
» Pag. 124 sub: „petiq” bij te voe-
gen: ,,sepetzq ( B ), sepetz’aq 0S),e. s.v.
kinderspel”.
Pag. 124 sub: „pStjah” bij te voe-
gen : w mStjahka(n) ’oendang ’oendang,
een wet overtreden”.
Pag. 124 sub: „pigang” de „komma-
punt” te doen vervallen tusschen de
woorden „migang” en „maugkt>q” ; bij
te voegen : v.g.l. „pggang”.
Pag. 124 sub: „pi(j) , Ss” bij te voe-
gen : „pi(j)’as rSbah, een der versier-
selen van de „pi(j)’fe tSgaq”; II t&-
pi(j)’£s di dap'rat. di ’ajzq ( B ), [’aji’aq
OS)], (in formulieren voorkomende),
wijd en zijd, te water en te land”.
Pag. 125 sub: „pinang” bij te voe-
gen: B II pinang tnasaq, e. s. v. hees-
ter (geneeskrachtig)”.
Pag. 125 en 20 x : bij te voegen
tusschen de woorden „pindanan” en
apindekawan”: apiodaq, zie abadah";
pindaran, zie ahadah”."
Pag. 125 sub : ' apinggan” bij te voe-
gen tussehen de woorden „lSmaq ma-
ms” en aenz.”: ahoewah gr$i ngas,
doedol l&nb<?t, loewS (B), loewaw (S),
gretih (71), [^retz’ah (*S)]”.
Pag. 125 sub: s pihggang” bij te
voegen: „ sepinggang balong ; een
lengternaat, zijnde de afstand van den
voet tot halverwege de dij langs een
reckte Irjn gemeten”.
Pag, 125 sub: „pintaq” bij te voe-
gen achter het woord ‘„pSpintaq” :
a (ook apemintaq ; parmintaq’dn”, (in
formulieren voorkomende))”.
Pag. 125: bij te voegen tusschen
de woorden „pintjang” en aphiton’’:
apintoe (ook „pintoe’Sn”), de vagina-
mond, v.g.l. aiawang”.”
Pag. 126 sub: apip^'s’’ bij te voe-
gen achter het woord aSpijzen”; M ook
SUPPLEMENT.
43
het afscheiden en pluizen van de
kapokvezels”.
Pag. 126: bp te voegen tussclien
de woorden ,,pb” en „piraq”: „pi-
rang (in de spreektaal zelden of nooit
gebezigd); pivang boemi pirang langit,
tusschen liemel en aarde”.
• Pag. 126 sub: „pinq” bp te voe-
gen tussclien de woorden „steen” en
„met” en tussclien bet woord „steen”
en de zinsnede „het woord is meer in
gebruik dan” respectievelijk : „(bajba-
toe)” en ,,(pemmq (73), [pgmirfftq (,$)])".
Pag. 1 26 sub : „pisang” bij te voe-
gen achter de woorden ,,kelat”, „loeng-
kS”, ,,’oedang”, „tgmbatoe”, ,,potP£h:
„(m et geneeskrachtigen wort el)’ ’ ; staat :
,,s8ngkeh'q” ; moet zijn: ,.s§ngkSh'k” ;
bij te voegen achter het woord „sSng-
kSwali” : „(zie dit woord)”.
Pag. 126 sub: „pisaw” bij te voe-
gen : „pisaw ra’ot = sSra’ot; (zie „ra’ot”,
dat meer in gebruik is)”.
Pag. 126 sub: „pistawe” bij te voe-
gen : „II = pgmi(j) e”.
Pag. 126 sub: „pitaq” bij te voe-
gen : „de verschillende afdeelingen,
waaruit een kooi of hok bestaat”.
Pag. 126 sub: ,,pitmg” bij te voe-
gen: ,,een klein matje, waarop diverse
bladeren worden geplaatst, oni daarop'
de uit den rijstketel geschepte rijst uit
te spreiden; een matje als bedekking ge-
bezigd, om een maal warm te houden”.
Pag. 126 sub*: „pitong” bij te voe-
gen : „II (in de spreektaal niet gebe-
zigd), zeven”.
Pag. 127 sub : „poeding” bij te voe-
gen achter liet woord „blad” : „(ge-
neeskrachtig) ; poedmg: „kantjd” (met
geneeskrachtigen wortel) ; grintv\ (B),
[gmtt’gq (&)]”.
Pag. 127 sub: „poedje” bij te voe-
gen achter het woord „bendc>n” „om
een rijken oogst af te smeeken”.
Pag. 20 x sub : „poedji II” te doen
vervallen het woord „ook” en bp te
voegen achter „1I”: „poedji majat
(73), [inanjat (5)]”.
Pag. 127 sab; „poedo'ng” bij te
voegen: „liet woord werd ook aan-
getroffen in de beteekenis van „ramoe-
’an tSnong (zie die woorden)”.
Pag. 127 sub: „poegan” de letter
„(#)” te doen vervallen.
Pag. 20 x sub : „poeh<m” bij te voe-
gen: „II poehoni, uitspreken van een
formulier na het indruppelen van de
oogen van een afgestorvene met een
bijtend vocht (in den regel citroen-
sap met peper vermengd) om er zich
van te overtuigen, dat de dood inder-
daad is ingetreden”.
Pag. 127 sub: „poekoq” bij te voe-
gen: „poefo>q tanggS (B), [poeko’aq
tanggaw (&)], de onderste sport van
de trap”.
Pag. 127 sub: „poebh” bij te voe-
gen achter „Vio” : „een dubbeltje”.
Pag. 127 sub: ,,poebt” bij te voe-
gen achter het woord „reinigen” :
„vindt ook in de geneeskunde aan-
wending; pepoebt potih (B), [poti’Sh
(<S), eene varifiteit; II vogellijm”.
Pag. 128 sub: M poempon” bij te
voegen tusschen dat woord en het
woord „moempon” •. „de ruigte en
stoppels op een ter bebouwing . be-
stemd boschland, welke op kleine
hoopjes bij elkaar zijn gehakt”; te
lezen in plaats van ,,de” tusschen de
woorden „van” en „ruigte”: „die” ;
verder te doen vervallen de zinsnede :
„op een ter bebouwing bestemd bosch-
SUPPLEMENT.
U
land”; bij te voegen voor het woord
„aanleggen”: „(ook „njilap poem-
ponan’ j.”
Pag. 128: bij te voegen tusschen
de woorden „poempon” en „poenaj”:
„poempong, afgeknot, afgeknakt”.
Pag. 128 sub: „poendjong” bij te
voegen: „po'endjong: beramoe’an; sbrbe
koemhg; tigaw roewang (/S') ; — ’anaq
poendjong, waaronder de versck.il-
lende rantjak’s (zie dit woord) wor-
den begrepen, welke bij een „poen-
dj<7ng”-offermaal worden geplaatst”.
Pag. 128 sub : „poengkaq” bij te
voegen: „IV gezegd van een vrouw,
die niet meer in de kracht van haar
leven is, de climacterium periode ge-
passeerd is’’.
Pag. 20 x staat : „poepo’£q (/S')
pap”; moet zijn: „poep(?q (B), poe-
po’aq (&); bgpoepeq ( S ), beleggenvan
het een of ander lichaamsdeel met
een papje”.
Pag. 128 sub: „poepot” bij te voe-
gen: ,,III poepotan kSkng (voorko-
mende in formulieren), het rniddel-
punt der aarde (?)”.
Pag. 128: bij te voegen tusschen
de woorden ^poeproq” en „poesakfe”:
„poeros, z. v. a. ,.koendang (§)”.
Pag. 129 sub: „poesapr IP’ bij te
voegen: ,,poesagran : boemi (= tasik) ;
la’ct, het middelpunt der aarde”.
Pag. 129 sub : poe(w)%r” bij te
voegen achter het woord „likpan” :
,,(geneeskrachtig)”.
Pag. 130: bij te voegen tusschen
de woorden „radang” en „radjang”:
„radin; een titel; radm: „djamboe,
(&)’ndoe (S), godheden”.
Pag. 130 sub: „radjb (Z?)” bij te
voegen: „radje (B), [radjaw (£)] :
’alam meni; ’alam segentan boemi;
njawaw (S); seliman, godheden; II
degene, die bij het ,,toentom badaq”-
spel, den „nimq” (zie dit woord) moet
tegenhouden”.
Pag. 130 sub: „ragi I” bij te voe-
gen voor het woord „de”: „klaur in
het algemeen, in het bijzonder”; ’ajam
tige ( B ), [tigaw (S)] ragi, een kip
met witte, zwarte en gele veeren,
welke voor bepaalde offermalen wor-
den geslacht”.
Pag. 130: bij - te voegen tusschen
de woorden „ragi” en „ragoe” : „pragi,
gist”. •
Pag. 130: bij te voegen tusschen
de woorden „rajas” en „raje”: „rajat
(in de spreektaa.1 zelden of nooit ge-
bezigd), onderdaan, volk”.
Pag. 20 x sub : „«p’akat” bij te voe-
gen achter het woord „vervaardigd” :
„(e. s. v. fetisch)”.
Pag. 20 x sub : ,,//ramas” bij te voe-
gen achter het woord „kneden” : „uit-
persen”.
Pag. 130 sub: „ramboe” bij te voe-
gen : „koedjcr beramboe, toembaq be-
ramboe, Ians, speer bij het lemmet
voorzien van het een of ander versier-
sel (inz. ,,haar”) bij wijze van franje”.
Pag. 131 sub : „ramboetan” te doen
vervallen : „e. s. v. vrucht” en in de
plaats daarvan te stellen : „een boom
met eetbare vrucht” en bij te voegen
achter het woord „schil” : „de bast
is geneeskrachtig”.
Pag. 131 : bij te. voegen tusschen
de woorden „rampaj” en „rampas”:
„rampaq, gezegd van e'en boom, die;
vele takken schiet”.
Pag. 131 sub: „rame” te lezen in
plaats van de zinsnede „zooals door
SUPPLEMENT.
45
den stamvader enz.” te lezen
„zooals vischvijvers, aauplantingen
enz., hetzij aangelegd door den stam-
vader, hetzij aan de gemeenscliap
toegevallen”.
Pag. 131: bij te voegen tusschen
de woorden . ^randjaw" en „ran-
djiugan”: „randjmg; merandjmg, het
verrichten door de „doekon” (zie dit
woord) van de inwendige manipula-
tion tijdens den partus”.
Pag. 132 sub : „rantjak P’ bij te
voegen: „■= sangga^r".
Pag. 132 sub: ,,(/rap” bij te voe-
gen: ,,(badali) pgng&jrrapan, plank om
tabak te k erven”.
Pag.. 132 : bij te voegen tusschen
de woorden „</rapat” en ,,</rapot”:
„rapil, de aartsengel Raphael”.
Pag. 132 : bp te voegen tusschen
de woorden „rapil” en „$rapot”:
„gra,])oh (B), ^rapo’Sh (/S') ; nge(me)-
</rapoh (B), nge(me)f/rapo’Sh. (S'), het
omkappen van het houtgewas langs
de kanten van een bouwveld, dat het
padigewas zoude beschaduwen”.
Pag. 132 sub: „rasan” bij te voe-
gen achter dat woord: „(ook „gm-
san”); di loe(w)’a</r rasan Q/rasan)
buiten de partijen staan, neutraal
zijn; zie 00 k „panqse”.”
Pag. 132 sub: „rase” bij te voegen
tusschen de woorden „geur" en „ge-
voelen” : „[ook „perasS’£n ( B ), pgra-
saw’Sn (<$)]”."
Pag. 132: bij te voegen tusschen
de woorden ,,ras§” en „rasi’’ : „rase
loelah = rasol”.
Pag. 132 sub: „rasi” bij te voegen:
„perasi(j)’an ( 00 k ,,pe(/rasi(j)an”) (in de
spreektaal niet gebezigd), heeft de-
zelfde beteekenis als „rasi”.” •
Pag. 132 sub: „ratap” bij te voe-
gen achter het woord „ldaaglied” :
„(ook formulier bijv. een „sawi bar-
doendon”); II heeft in formulieren
00 k de beteekenis van sfebot”.
Pag. 133 sub: „ratoe” bij te voe-
gen: „III ratoe: roeban kSlam, het
hoofd der in zee huizende geesten;
sSkendar ’alah, sekendar ’ali, sekSndar
’alam, simpan ’alah (volgens eenige
godgeleerden), het hoofd der geesten
respectievelijk in de sSrgS (zie' dit
woord): . „negeri sam, negeri ’asaj,
nSgeri kelam kabot, nSgeri bandoe
ri(j)’&ig”.
Pag. 133 sub: „ratos” bij te voe-
gen : „b8ratos, de iddah van drie maan-
den en tien dagen”.
Pag. 133 sub: „rebi(j)’Sh” bij te
voegen : „r§bi(j)’8h mandang, een „doe-
kon” (zie dit woord), die om hare
kundigheden in hoog aanzien staat”.
Pag. 134: bij te voegen tusschen
de woorden: „^rekoe” en ^rhkop” :
„rSko’£q (S) ; rgko’Sq la’ot, een in zee
huizende kwade geest”.
Pag. 134 sub : „r8ndah” bij te voe-
gen: „zie „borong II”.”
Pag. 134 sub: „rendj?h” bij te voe-
gen: ■ „ on der „rSndjih” wordt 00 k
verstaan een weduwnaar, die naar
een vrouw zoekt, om met haar een
huwelijk aan te gaan”.
Pag. 135 sub; „rSnggot” bp te voe-
gen: „II = damping (1)”.
Pag. 135: bij te voegen tusschen
de woorden „r8nong” en „ grt'ntang” :
„rgntang, uitgestrekt, gespannen; mb-
rtntang, uitspannen”.
Pag. 135 sub; „vgpat” bij te voe-
gen achter dat woord: „(ook ^rgpat”);
IV tegelijk, gelijkertijd”.
46
SUPPLEMENT.
Pag. 135 sub: *repi(j)’ah 4 e alinea”
acbter liet woorcl „guldenstuk” bij te
voegen: „en ter waarde van / 1”.
Pag. 136 sub: „reroebe I” bij te
voegen „(*$)” [gr.w.d. roebS (B), roe-
baw (/S}]” eu acbter bet woord „ge-
schenk” : „(ook aan hoofden)"; zie
„roebe”.
Pag. 136 sub: ^rgsam" bij te voe-
gen acbter het woord „babi”: „(ge-
neeskrachtig)”.
Pag. 21 x sub: ribang” bij te voe-
gen : „I¥ e. s. v. kinderspel”.
Pag. 136 sub: „( 7 riboe” bp te voe-
gen: *11 zie *tandang”; III gregrihoe,
e. s. v. gras (geneeskracbtig)”.
Pag. 137: bij te voegen tusscben
de woorden: „ridjdi” en „ri(j)’al” :
B rihal, een lezenaar uit een stuk
bout gesneden, die naar verkiezing
kan worden dichtgeslagen of open-
gezet”.
Pag. 137: bij te voegen tusscben
de woorden „rihal” en „ri(j)’al” :
*ri(j)’fih (in de spreektaal niet gebe-
zigd); mbri(j)’£h, te voorscbijn komen
inz. van de nageboorte”.
Pag. 137 sub: „ri(j)’Sl” bij te voe-
gen ; „ri(j)’iil : kipas, oude zilveren
munt; moetong, een bedrag van / 2.50,
dat door den vader van den verloof-
den jongeling gelijkelijk moet wor-
den verdeeld onder de genoodigden
aan het maal, dat na het „m$la,gri-
ka(n)” (zie dit woord) moet worden
aangerecht”.
Pag. 187 sub: B ri(j)’ang” bij te voe-
gen: *11 mSri(j)’ang, zonder ophou-
dei% berhaaldelijk (ook gebezigd om den
exeessief uit te drukken); meri(j) ang :
rindoe, onstuimig naar lets verlangen ;
tangis, luidkeels snikken en weenen".
Pag. 137: bij te voegen tusschen
de woorden ,,ri(j)’fe” en „ri(j)’<3” :
*//?i(j)’as (in de spreektaal zelden of
nooit gebezigd), uitnoodigen om iets
te verrichten; b&p’i(j)’&s bfr/ranggoe
(gr.w.d. ,/anggoe”) (voorkomende in
Besemahsehe Seram-formulieren), de
goden en geesten uitnoodigen zicb
het hoofdhaar te wasschen met „bo-
n'h minjaq” en ,,’ajiq tjSndanfe” (zie
die woord en)”. v
Pag. 137: bij te voegen tusschen
de woorden *rikaq” ■; n ,,gnkil" : „ri-
kzl ; mSrikil, fijn wrijven van kruit”,
en tusscben de woorden „gri\n\" en
n ril” : *rikoh (D), riko’ah (/S’); ngg-
rikoh (5), [ngeriko’ab (/S’)] ngandong
’oerak, gezegd van een stokouden
persoon”.
Pag. 187 : bij te voegen tusscben
de woorden „ //rim aw” en „rimbaq” :
I *rimbang, e. s. v. kinderspel”.
Pag. 137 sub: „grimbe” bij te voe-
gen: grimbe ( B ), [grimbaw- (/Sj], la-
rangan, boseh, dat van wege het goed
timmerhout gereserveerd inoetblijven
en niet in cultuur mag worden ge-
braeht”.
Pag. 137: bij te voegen tusschen
de woorden „rimbon” en *rimpi(j)’an”:
„rimpak (gew. verbonden met „rim-
pon”); berimpak b&impon (in de
spreektaal niet gebezigd), overal ver-
spreid”.
Pag. 137: bij te voegen tusschen
de woorden „rimb<m” en „rimpi(j)’an”:
„ rim pan ( B ), berimpan (in de spreek-
taal zelden of nooit gebezigd) =
rinap”.
Pag. 137: bij te voegen tusschen
de woorden *rimpit” en „rindoe”:
»rinap (B), (ook *//rinap”) ; berinap
SUPPLEMENT.
47
(ook „be<//inap”) (m de spreektaal
zelden of liooit gebezigd) = kis?'t” en
„t/rinaq (/S') ; bfyrinaq = betoenggal
(zie B toenggar.”
Pag. 137 sub: „ ringgit” bij te voe-
gen : „onder dat muntstuk werd oud-
tijds in de Besemah-streken de »ri(j)-
’&1” yerstaan”.
Pag. 137 : bij te voegen tusschen
de woorden „ ring gong” en. „ringgmg” :
„ringgot; beringgot, het zich bewegen
van het kind in den moederschoot”.
Pag. 138: bij te voegen tusschen
de woorden „c/rintiq” en „rirang”:
B rintjcmg, schuin of puntig toeloo-
pend” ; zie „sindangan”.
Pag. 138: bij te voegen tusschen
de woorden „grintiq” en „xirang”:
„ripat (in de spreektaal niet gebe-
zigd) ; mdripat, wensehen, verlangen”.
Pag. 138: bij te voegen tusschen
de woorden ,,rodi” en „groe"&tf' •. „roe
(ook B #roe”}; kajoe roe (groe), eene
casuarine soort; roe (groe) boekit,
eene varieteit”.
Pag. 138 sub: „ roeban” bij te voe-
gen achter dat woord: B (ook roban),
tusschen de woorden „huizende” en
„ geest” : „kwade” en achter het woord
„kSlam” : „(ook B la’ot) — met roeban
kelam wordt ook wel de ,,djm pSlsit”
bedoeld — : tanah roeban k6lam,-de
plaats waar die „djra” huist en waar
de diepste duisternis lieerscht ; zie
ook „ratoe”.
. Pag. 21 x sub: B roebfe” bij te voe-
gen achter het woord ,,van”: „(ook
aan)”; II roebS roebe (B), roebaw
roebaw ( S ), het geschenk, dat men
bij terugkeer van een lange reis aan
doeson- en margahoofd pleegt te
geven”. .
Pag. 138 sub: B roeboh” bij te voe-
gen achter het woord „gebouwen” :
„omvallen, neervallen”; II m&roe-
bo’Sh soebang, soemping, een der
ceremonien van het huwelijk, nl. de
pas gehuwde vrouw van hare ver-
sierselen ontdoen”.
Pag. 21 x sub: B roekoq” bij te voe-
gen achter het woord „offermalen” :
„en bij het B tilol” (zie dit woord)”.
Pag. 138 sub ,g/roemah” te doen
vervallen de woorden: B (ook gilapan
(#)); bij te voegen achter het woord
„tatahan” : „een planken woning voor-
zien van snijwerk, gewoonlijk. aange-
bracht op de balken waarop het ge-
binte rust; „gilapan”, een planken
woning zonder voorzien te zijn van
snijwerk; tusschen de woorden „pi-
tjaq” en „tildng” : „padoe [ook „pa-
doe(w)’Sn”]; te lezen in plaats van
de woorden „padoe’Sn” en „bawa” :
„padoe(w)’fa” en „bawah”.
Pag. 139 : In de eerste alinea staat :
B haar”, moet zijn : „hen” ; in de twee-
de alinea staat: .kgbong boenting”,
moet zijn: „toepik”; bij te voegen
tusschen de woorden „gordijn” en
„tabir” : .kBtwrag” ; staat : sub n° 5 ;
„onderkant”, moet zijn: dwarsliggers
dragende”; sub B n u 12”: „tusschen-
stijl”, moet zijn: B hoekstijl”.
Pag. 140 staat: sub B n° 22”: B pa-
tapan”, moet zijn: B poe(w)’atapan” ;
sub B n° 35”: B als n° 35”, moet zijn:
B als n° 34”; sub B n° 36”: B (n u 36”),
moet zijn: B (n° 26)”.
Pag. 141: sub „n° .53” bij te voe-
gen: B kist voor precioca, ook tot
slaapplaats dienende” ; staat sub B n°
60”: „kakawang, moet zijn: B kbka-
wang”; sub n° 62” te doen vervallen
48
SUPPLEMENT.
de woorden , /tusschen” en „naar het
grootste vertrek”;
sub „moebcmgan” bij te voegen
uok E
A, D sSma^r goenting, , spantbeen;
. B ti(j)’Sng moebongan, stijl;
C toendjangan dagoe;
E bi(j)’awaq moebongan ;
sub „n° 78”, het woord „lahas”
te doen vervallen en in de plaats
van „bov.enkant van den vloer”, te
stellen „de onderkant van de dak-
bedekking” ;
sub „n° 74” te doen vervallen
de zinsnede „onderkant .... bam-
boe” en in de plaats daarvan te
stellen: „dakspar”;
sub „n° 75” de woorden „boven-
kant van de” te doen vervallen.
Pag. 142 staat: sub „n° 88”: „loe-
(w)%r”, moet zijn: „loe(w)’an” ; sub
„n°. 110”, de zinsnede „dekplank
van .... vertrek” te doen vervallen
en in de plaats daarvan te stellen
„vloer van het kleinste gebouw”;
sub „n° 117” te doen vervallen de
woorden „vloer van den”.
Pag. 148: sub „n° 4” te lezen „voor
langsliggertje op n° 8” : „kinderbal-
ken onder den vloer”.
Pag. 144: bij te voegen sub „n° 40” :
^kist voor „precioca” (ook „slaap-
stede"); sub „h° 41”: „met drie ver-
diepingen”; sub „n° 42”: „middelste
verdieping van n° 41”; sub ,,n° 48”:
„onderste verdieping van n° 4”; sub
„n° 45".: „vuurhaard,.zijnde een vier-
kante bak van planken of bamboe,
• met een bodem van „peloepoh (B),
peloepo’ah (&)], gevuld met aarde,
welke stevig wordt aangestampt,
waarin drie steenen als treeft die-
nen”; sub „n° 47” bij te voegen:
„kippenhok”.
Pag. 145; staat snb „n°77”: „gor-
ding”, moet zijn: „dakspar”; sub
„n° 78” te doen vervallen de woor-
den „bovenkant der”.; 'sub „n° 79”
bij te voegen tusschen de woorden
„p& 7 rabc>ng” en „bij” : „nokbedek-
king; is”.
Pag. 146: staat sub „n°23”: „lnik ,, ,
moet zijn : „deur” ; bij te voegen sub
„n° 24”: „etagfere voor borden enz.”;
sub „n° 27”: „vensterluik” ; verder
het woord „pSngatap” tusschen „haak-
jes” te plaatsen. ■
Pag. 147: staat sub „n°36”: „di’tas”,
moet zijn: „di ’atas" ; te doen verval-
len sub „n° 50” de zinsnede „verbin-
dingslatten .... bijgebouw” en in de
plaats daarvan te stellen : „vuurhaard” ;
bij te voegen sub „n°s 51 en 52” :
„stijlen van den keukenvloer” en sub
„n° 54” : „onderdeel van de etagere”.
Pag. 148 : bij te voegen sub „n° 74” :
„dito voorzijde”; sub „n° 83” : „stoi’m - 1
lat”; sub „n°84”: „dakbedekking van
serdangbladeren” ; staat sub „n° 85” :
„bedekking”, moet zijn: „nokbedek-
king”; te doen vervallen sub „n° 105”
de woorden: „vloer van het”; bij te
voegen sub „n° 109” tusschen de
woorden „dakgoot” en „tuschen”:
„van bamboe”.
bij te voegen: „pata gr v , eene ope-
ning in de vloer van de „tempoe(w)-
’an” (zie dit woord), die overdag met
een stuk brandhout gesloten wordt
en ’snachts geopend blijft; ze dient
als secreet voor ldeine kinderen en
SUPPLEMENT.
49
?ieken; qp’oemah betoewah, gezegd
van een Imis, dat reeds jaren staat
en waarin nog geen sterfgeval heeft
plaats gehad ; sSyroemah, van een
gezin”.
Pag 1 149 sub: „roemS” bij te voe-
gen : „roetnaw yrambot (S), waar-
onder verst aan zoude worden de af-
knipsels (bet afgeknipte) inz. van het
boofdhaar (ook van de nagels) van
een overledene”.
Pag. 149 sub: j^roempet’’ bij te
voegen acbter elk der woorden ,,’iros-
’iros (ook ,/iri’iros”), kgkeloj, lepas,
lepas, njaprang, sam'baw (ook ,,sesam-
baw”) : (geneeskrachtig)” ; ^roempot :
,,djambol teki ; sedmgan; tetadji, (al-
ien geneeskrachtig)” ; (m%rabaj, e.s.v.
gras met giftigen wortel; te doen ver-
vallen de woorden „op ladangs”.
Pag. 149: bij te voegen tusschen
de. woorden „roenggang” en „roeng-
goh” : 3 ,roenggoe (ook „r/roenggoe”);
mSroenggoe (ook „m&/roenggoen”) =
toenggoe”.
Pag. 149 sub: ,,^’oengkat” bij te
voegen : „II (in formulieren) = roe-
boh’\
Pag. 149 sub: „roengkoq” staat:
„lakaw”, moet zijn: „bakaw”.
Pag. 150 sub: „roent<rag” bp te
voegen: „mandje van de schil der
„boeloh bemban” (zie boeloh”), om
daarin stukjes vleesch of visoh in
stroomend water uit te wasseben;
tusschen de woorden „rottan ’ en
„om” : „of „(g) , mban boerong”.”
Pag. 150 sub: „roeroh” bij te voe-
gen: „roerohan (B ) ; dalam roerohan
limaw, gezegd, van eene zwangere
vrouw, zOodra zij door de „doekon
wordt ge„lang igr” met citroensap,
YEHH. bat, GEN, LX III, ftfl. If ,?
waarover een „djampi” is uitgespro-
ken (zie die woorden); peroeroh (B),
peroero’Sh (S), de 33 doeknn”, die het
„Seram”-formulier uitspreekt (zie dat
woord)”.
Pag. 150 sub: „roerong” bij te voe-
gen: „II = bada(h)T.
Pag. 150: bij te voegen tusschen
de woorden „roesoq” en „roe(w)’shg” :
„roe(w)’£h (alleen in formulieren be-
kend), geest”.
Pag. 150 sub: „roe(w)’£ng” bij te
voegen : „roe(w)’ttng dade (B), [da-
daw OS)], gleuf tusschen de rechter-
en linkerborst”.
Pag. 150: bij te voegen tusschen
de woorden „roe(w)b‘t” en „gro]ih.” :
„roh, ziel”.
Pag. 151 sub: „sad8” bij te voegen :
„sade ’inilah, dit is het, niet meer
dan dat”.
Pag, 22 x sub: „sadji’s:n” bij te voe-
gen achter „zie die woorden”: „ook
een klein offermaal, dat wordt aan-
gerecht bij den oever der rivier, al-
vorens men ter vischvangst gaat”.
Pag. 151: bij te voegen tusschen
de woorden „sahang” en „sahot” :
„sahit; snijden, afsnijden”.
Pag. 151 sub: 3 ,sakg” bij te voe-
gea: „ook gezegd van sawah’s, welke
geringe oogsten afwerpen, omdat de
grond reeds uitgeput is”. •
Pag. 151 sub: „sakft” bij te voe-
gen : „penjakft tanah, ziekte door
geesten veroorzaakt”.
Pag. 151 sub: „salah I” bij te voe-
gen: „salah bepatjang bSpaqse (5),
lets doen wat tegen de bevelen der
goden strijdt, zich tegenover de go-
den overmoedig toonen ; sub „salah
IT’ bij te voegen: „njalahka(n):
7
50
SUPPLEMENT.
'idopnje (ook „kbpoq lantangnjg) (B),
[„kebaw” (of „kambmg’j ’idop (*S)],
het offerdier (karbouw of geit) levend
den. goden aanbieden ; sanggan si-
fjrih (.23), [sb/n’Sh (5)], den gast de
benoodigdheden voor den betelpruim
toesehuiven en hem uitnoodigen een
betelpruim te bereiden en te kauwen’V
■ Pag. 152 sub: „sah'h” bij te voe-
gen: „Il = ’obah”.
Pag. 152: bij te voegen vo6r het
woord „salf8q” : „sahq (B), b'esah'q”.
. Pag. 152: bij te voegen tnsschen
de woorden „samar” en „satnbaj”:
„ gamut = tStap”.
. Pag. 152 : De zinsnede „sambaw . . .
gras” te doen vervallen.
Pag. 152 sub: „sambot IP’ bij te
voegen tussehen de woorden „toeb>
gra,n ,, en „deze” : „ het z. g. begroe-
lang meradjg”.
Pag. 152; bij te voegen tussehen
de woorden „sambaw” en „ sandhi" :
„samberoelap, e. s. v- heester waarvan
de bloemen worden benut bij de
^kbndoeri^j’Sn sSrbaw boengaw (S)
(zie „kdndoeri(j)’dn”).”
; Pag. 15B sub: „ sands” bij te voe-
gen achter het woord „perdjandji(j)-
’Sn”: »(ook „sande berdjandji”) ; ach-
ter het woord B koelS”: „gezegd van
een pandelingschap, waarbij een „ga-
dis” als pandelinge wordt gehouden,
tptdat zij is uitgebuwelijkt bij Jadat
koele”, om nit het bedrag der „ koele”
de schuld te delgen”; voor het woord
„gezegd”: „toenggoe’i” ; achter het
woord Jagong” : (z. v. a. Japan”) en
achter het woord „verkoop (B) — de'
•»(-#)” moet vervallen — ” : „ ; geding-
pand nl. goederen van waarde als
^vapens B koedjor” e. d.),
welke oudtijds als Jande biti” of
Jande serah” moesten worden gede-
poneerd door aanklager of eiseher in
rechtszaken van aanbelang; sande
’ah't; gediugpand nl. goederen van
weinig waarde als Jangkop”, welke
in kleine rechtszaken moesten wor-
• den gedeponeerd (zie de woorden
„lapan” enz.)”.
Pag. 158 sub: „sand<mg” bij te voe-
gen: JI sandongan (gew. verbonden
met „sangkot”; sangkot sandongannjb,
teleurgesteld”..
Pag. 15B sub: »sang II” bijtevoer
gen achter het woord „sgri” : “Jook,
docli zelden „ sprang seri”); IY sang-
jang (gew. verbonden met „radje ( B ),
[radjaw (S)] ; sangjang radjS (B), ra-
djaw (/S)], titel van de hoogste god-
heid (alleen voorkomende in formu-
lieren)”.
Pag. 154 sub: „sangg<dan” bij te
voegen achter het woord „goendj<?ng” :
„ (zie dit woord)”.
Pag. 154: bij te voegen tussehen
de woorden „sangkaq” en „sankapr” :
„sangkar; en van boeloh ( B ), [boe-
lo’hh (,$)] bemban (zie „boeloh : ’) ge-
vlochten hanger om, daarin borden
op te bergen”. ;
■ Pag. 154: bij te voegen tussehen
de woorden „sangkS” en B sangkJan:
„sangki(j)’£q (S), een mandje van ge-
vlochten bamboe om daarin spaan-
sche peper te bewaren”.
Pag. 154 sub: »sangkop” bij te voe-
gen: JII == toetoq; reeds ten einde”.
Pag. 154 sub: „sangoe” bij te voe-
gen tussehen de woorden „njangoe’i”
en »tigb” : „uit beleefdheid een vreem- •
deling (gast) van het noodige voorzien
bij ziju vertrek”.
SUPPLEMENT.
51
Pag. 154 sub: „ santmg” bij te voe-
gen : »pal, lus ; tali santmg, touw,
waaraan de pal; r/roemah santmg;
juk waarop de s pant«'lan” (zie dit
woord) rust en waaraan de „tali
santmg” en de valdeur worden be-
vestigd”.
Pag. 154 sub: „santoq” bij te voe-
gen: „III belanden, ergens aanko-
men; ook' ergens beengaan of naar
iemand toegaan; IV njanto’Sq sawgi
(6) = masang sangi, zie „pasang”.”
Pag. 154 sub: „sapat” bij te voe-
gen: „sapat: „k&/rang; (g)mas” — van
beide wordt bet plantenlijm gebezigd
voor bet vasthechten van krisschee-
den; achter bet woord „wikkelen”:
„en verder in de liuisbouding aanwen-
ding vinden”.
Pag. 155 sub: „sapoe” bij te voe-
gen : „sapoe lidi, bezem gemaakt van
de ribben der palmbladeren”.
Pag. 155 sub: „sapot” bij te voe-
gen achter het woord „katoen” : ,„ook
een „kah'n” van eigen weefsel”.
Pag. 155 sub: „sa^rang” bijtevoe-
gen tussehen dat woord en het woord
■„gSlita”: „(ook „s8sagrang”); sa^rang
s&npdgroh, e. s. v. gebak”.
■ Pag. 155. Het woord „sa^rap” te
doen vervallen.
Pag. 22 x sub: „sagrot” staat: „nje-
maj”, moet zpn: w ngStnaj”.
Pag. 155: bij te voegen tussehen
de woorden „sasaq” en „satang”:
„sasfh (£), sasPab (5), grondhuur”,
z. v. a. siwa pendjoelong (zie die
woorden)”.
Pag. 155 sub: „ satan g” bij. te voe-
gen: „II Satang ka’m, de rottanstok,
waarmede de *ka’m” wordt opge-
houden, die de jongelihg de eerste
- dagen na de besnijdenis draagt, op-
, dat de n ka’m” niet met den penis
; in aanraking komt”.
t Pag. 155: bij te voegen tussehen
i de woorden „sebakiq” en „sSbasah” :
■ „sbbangon, e. s. v. heester”.
Pag. 156: bij te voegen tussehen
- de woorden „sSdar” en „sedawt” : „se-
• dare (B), [sgdaraw(B)], bloedverwant”.
: Pag. 156 sub: „sgdgkah” bijtevoe-
i gen: „sedekahan koepj’aq (B) [ook
„sedekahan benasi”] = kendoeri(j)’hn
benasi”.
Pag. 156 sub: „sedmg” bp te voe-
gen: „Il njedmg, plagen, tergen".
Pag. 156: bij te voegen tussehen
de woorden „sedmg” en w sgdja//r” :
„sSdjambang (gew. verbonden met
S sedjimbi”), alleen voorkomende in
formulieren en aan „doek£>n” , s be-
kend; naam toegekend aan de ,,’iboe
kSlam" (zie ,,’iboe”)”.
Pag, 156: bp te voegen tussehen
de woorden „sggi” en a s8g*t”: „segi-
r mg (in de spreektaal niet gebezigd),
middenpunt (?)”.
Pag. 156: bij te voegen tussehen
de woorden „segoegot” en „sekam” :
„sekadoedoq (B), sekadoedo’aq (B),
e. s. v. heester (geneeskrachtig) ; sS-
kah; ’iloqlah . . . ; sSkah ; beter ....
dan . . . .”.
Pag. 156: bp te voegen tussehen
de ' woorden s sSkang’’ en fl s8kapas”':
„sSkap (in de spreektaal niet gebe-
zigd) = masoq”.
Pag. 156: bij te voegen tussehen
de woorden „sekapas” en „sekSdidi”:
„s£kat — toetoq”.
Pag. 156 sub: M sSkimbong” bij te
voegen achter dat woord: „(ook „sd-
k&nbong”)”. '/
52
SUPPLEMENT.
Pag. 156 sub: „sekop” bij te voe-
een : „II e. s. v. „toekoe”, doch van
kleine afmeting”.
Pag. 156 sub: „selamat” bij te voe-
gen : „ lab selamat, (S)’ndidaw (e)’ndaq
sSlamat, uitdrukldugen in Passar-stre-
ken door den jonggehuwden man gebe-
zigd, om zijne ouders te kennen te
geven, in het eerste geval dat de
eerate bijslaap is uitgeoefend, in het
tweede geval dat de vrouw zieh nog
tegen het uitoefenen daarvan heeft
verzet”.
■ Pag. 157: bij te voegen tusschen
de. woorden „sglaq” en „s6lasar”: „sS-
laraw; selaraw dadap, e. s. v. heester”.
Pag. 157: bij te voegen tusschen
de woorden „sglasar” en *sglat”: „se-
las«'h (B), sSlasfah (S), een heester
(geneeskraehtig), welks bladeren bij
offermalen en enkele handelingen van
doekon’s worden gebezigd”.
Pag. 2B x sub: ’„sglgkan” het „(?)”
te doen vervallen en als beteekenis
daarvan te stellen „houding, waarbij
de handen op de zijde worden ge-
plaatst, de duimmaar voren gestrekt’’.
Pag. 157 sub: „selindang” bij te
voegen: „selindang ampaj ’ampaj”.
Pag. 158 sub: „sgloedang” bij te
voegen achter dat woord: „(ook ,,se-
roedang”)”.
Pag. 158 sub: „sgloesoW bij te
voegen: „seloeso’£h bangkaj, de ge-
neesmiddelen aangewend om een mis-
kraam te voorkomen”.
Pag. 1 58 : bij te voegen tusschen
de woorden ,8&ot” en „semang” :
„sgmajg (B), [sgmajaw (5)], z. v. a.
„djandji”, gew. verbonden met dit
woord „djandji sgmaje (B), [sgmajaw
(»S)] j belofte, gelofte, overeenkomst”.
Pag. 158: bij te voegen tusschen
de woorden „sglot” en „sgmang”: „ se-
ra alam, e. s. v. kruid”.
Pag. 158 sub: „sgmangaj” bij te
voegen: „semangaj boentmg; de „teng-
koeleq” en „ka ? m” bedoeld bij het
artikel „toenggoe tidoq’&n (zie „toeng-
goe”)”.
Pag. 158 sub: „sgmant<?ng” bij te
voegen achter het woord „vinden” :
„en geneeskraehtig zijn”.
Pag. 158: bij te voegen tusschen
de woorden „sgmap” en „semaq”:
„semapoe, het gonzend geluid ge-
hoord bij het ontwaken na eenen
diepen slaap, een teeken, dat een
kwade geest den persoon gekweld
heeft”.
Pag. 158 sub: „semaq II” bij te
voegen achter het woord „betrek-
ken”: „ook het offermaal, dat daar-
voor wordt aangerecht”.
Pag. 158 sub: „sgmbah I” bij te
voegen: „njembah, waaronder te ver-
staan alle betuigingen van eerbied,
hulde, onderdanigheid ; pgnjgmbahan,
het geschenb, dat in de Serawajstre-
ken door de jonggehuwde vrouw bij
een huwelijk bij ,’adat koelaw” aan
haar schoonvader moet worden aan-
geboden, bestaande in een Jca’m soeri
bStani” en een „sampang koental”
(zie die woorden)”.
Pag. 158: bij te voegen tusschen
de woorden „sembap” en „sembeh'h”:
„sembawe (B), sgmbawaw (S) = oris-
td ( B y\
Pag. 158: bij te voegen tusschen
de wo.orden B sembeh‘h” en „sgm-
bikd”: „sgmbgtfk, een wijze om een
hengeltuig te stellen”.
Pag. 159 sub: „sgmbiloe” bij te
SUPPLEMENT.
58
voegen: „sembiloe lading, mesje om
tabak te k erven”.
Pag. 23 x sub: „semelap" bij te
voegen aehter liet woord „voortee-
ken”: „ugadeka(n) soelop ngan seme-
lap, kwaad berokkeneninz. van de zijde
_ van „diwd boengsoe” (zie „diwg”).”
Pag. 159: bij te voegen tussehen
de woorden „s8moe” en „sSmoengaw” :
„s&noek& (B ) .(ook s sepgmoekS”); zie
B roebS”.
Pag. 159: bij te voegen tussehen
de woorden „s8moeDgaw” en „se-
moewe” : B sSmoeroelap, een heester
met geneeskrachtige bladeren”.
Pag. 159 : bij te voegen tussehen
de woorden „s¬” en H sSmpal” :
„sempa’it, een houtsoort met eetbare
vruehten”.
Pag. 159 sub: „sSmp£lah”: „gew.”
te doen vervallen en daarvoor in de
plaats te stellen: „persresidu bij v.” en
aehter het woord „kokosnoot” : „s&m-
pglah limaw, uitgeperste Citroen enz.”.
Pag. 159: bij te voegen tussehen
de woorden „sendawa§rr” en „sgn-
dawe” : „sendaraw (in de spreektaal
niet gebezigd) '= koendang [in het
S ook „zuster
Pag. 160 sub: „sendjat&” bij te
voegen: „ makaj : tSngkmng nganaq
pisang, het dragen van een steekwa-
pen, zooals het behoort, d. i. met een
overtrek over de greep op zijde van
het lichaam; pandikar, het dragen
van een steekwapen zooals een voor-
veehter het pleegt te dragen ; seng-
kelat tanam, het dragen van een steek-
wapen voor de borst”. *
Pag. 160 sub: „senggoeri” bij te
voegen aehter het woord *heester” :
„(met geneeskrachtige bladeren)”.
Pag. 160 sub: sgngkglaw” bij te
voegen tussehen de woorden „boeboe
saraw” en „en”: „de tSngkalaq” en
aehter het woord „kSrohq (/?)” : *zie
die woorden”.
Pag. 160: bij te voegen tussehen
de woorden *sSntaq” en „s8nti(j)’asS” :
B sSntang (B), sSntanaw (-5*) (in de
spreektaal niet gebezigd, voorkomende
in formulieren) = tetap I; gew. ver-
bonden met „tempat-tempat s'entane
(B), [sentanaw (>Sj], vaste woonplaats,
duurzaam verblijf.
Pag. 160: bij te voegen tussehen
de woorden „sep£san” en „sgpil”:
„sepi (in de spreektaal zelden gebe-
zigd); als, indien”.
Pag. 160 sub: „s8pit II” bij te voe-
gen aehter het woord „braadspit” :
»(ook . „pSnjepit”)”.
Pag. 161 : bij te voegen tussehen
de woorden „serana” en „ sprang” :
„sgranS (5), collectieve benaming voor
de *gayram”, B koenjit” en „tjabi",
gebezigd bij het bereiden van offer-
malen”.
Pag. 161 : bij te voegen tussehen
de woorden „sdrang” en ^sS^rap” :
„serapi) (ook ,,’iserapiT’, voorkomende
formulieren), de aartsengel Rafael”.
Pag. 161 sub: M sSrawS” bij te voe-
gen: „II, een sauee bereid van klap-
permelk en arfensuiker, welke over
kleefrijst wordt gegoten”.
Pag. 161 sub: „sgrbS” bij te voe-
gen : „I1 serb§ bSgrat, sSrbe ’abet ( B )”,
j(alleen voorkomende in formulieren),
zware en liehtelasten, welke op iemand
drukken; *111, pap, brei”.
Pag. 28 x sub: „se</r(S)ka,j ! ’ bij te
voegen : „segr (Skaj) sangga^r, de be-
noodigdheden voor het offermaal te
54
SUPPLEMENT.
plaatsen op de „sangga ,gr" (zie dit
woord)”.
Pag. 161 sub: „s&rgS” bij te voe-
gen achter het woord „goden”: „de
kwade geesten; s&rgaw (5): koet.aw
mdndoeraw ; koetaw roetji; mambang
rasaw ; padang si ’oenaj ’oenaj; pang-
gar be si ; sindang boemi”: tusschen
de woorden *ndgeri sam” en „tengah” :
de vier laatstgenoemden, de verblijf-
plaats yan kwade geesten, die inz.
de zwangere- en kraamvrouwen kwel-
.. len’\ ,
Pag. 161 : bij te voegen tusschen
de woorden „seridadoe” en *'sen'k”:
„sSri(j)’at ; beseri(j)’£t (in de spreek-
taal niet gebezigd), onbetrouwbaar,
onoprecht”.
Pag. 162- sub: „sermdaq”, achter
dit woord bij te voegen: „(ook „toe-
dong serin daq”) en achter het woord
*boeloh”: *ook van rottan (*’oewi
bSlah kindjagr”).”
Pag. 162: bij te voegen tusschen
de woorden „s<5roban” en „sSroejong”:
*seroe = pan taw”.
Pag. 162; bij te voegen tusschen
de woorden „sSsala” en *sesaq” : „sS-
sali(jVSn”j de bestanddeelen van een
offermaal bij vischvangst aangerecht.”
Pag. 162: bij te voegen tusschen
de woorden *sdsdnjom” en *sSsilS”:
„sgszl; njbsz'l, het aftrekken van de
sehil van de bamboegeleding, inhou-
dende *lgmang” (zie dit woord), met
de tanden”.
Pag. 162 : bij te voegen tusschen de
wool-den* s§simb<m”en *sgtangan”: „se-
soegoe, een grassoort (geneeskrachtig)”.
Pag. 162 sub: *s8tgbal” by te voe-
gen achter het woord *gras” : *ge-
neeskrachtig”.
Pag. 152: bij te voegen tusschen
de woorden „setegor” en *sSte$rS”:
*s8tepoe, e. s. v. heester (genees-
krachtig)”.
Pag. 162: bij te voegen tusschen
de woorden *sStoempas” en „sStoeng-
koe” : *setoenani djangkar, waaronder
in „doendaj’s” (zie dit woord) de ho-
nig wordt verstaan”.
Pag. 162 : bij te voegen tusschen de
woorden „s&widaq” en „sibS” : „si’am-
peng, e. s. v. heester (geneeskrachtig)”.
Pag. 162 sub : *sibe” bij te voegen
achter het woord „makam”: „in het
gebergte, waar invloedrijke goden ze-
telen, zooals op de bergen „Sebakas”
*Ddmpoe”.
Pag. 162 sub: „sidang” bij te voe-
gen : *11 (zelden of nooit in de spreek-
taal gebezigd) = sbgale”.
Pag. 162 sub: *sidi” bij te voegen:
„II komt in Besemahsche formulieren
ook voor in de beteekenis van „soeng-
goh”.”
Pag. 162 sub: „sidmg” bij te voe-
gen: *zie *panb'lan”.”
Pag. 162 sub: *sidoe” bij te (voe-
gen : *ook e. s. v. lepeltje vervaardigd
van de *pisang sengkewali” (zie *pi-.
sang”), om daarmede een zuigeling
vloeibare stof tot zich te doen nemen”.
Pag. 168 sub: *si(j)’hng” by te voe-
gen : „nji(j) ang ’oetang tanah = ga-
wi(j)’an (zie dit woord)”.
Pag. 163: bij te voegen tusschen
de woorden „si(j)hq” en „sikzq”: *si-
kat = barang sapd (zie *barang”).”
Pag. 163 sub: *silam” bij te voe-
gen : *gew. verbonden met het woord
„’al*h’7'
Pag. 163 sub: „silap” bij te voe-
gen: „II = gr&'ih".
SUPPLEMENT.
55
Pag. 24 x sub: „simah” bij te voe-
gen achter het woord „njimah”: „(ook
„menjimah”) en achter liet \Voord
M vieren”: „het onthalen van de per-
sonen, die een meisje, dat by B ’adat
koelS” (zie ,,’adat”) zal huwen, bege-
leiden naar de woning van hare ouders,
inz. na het „masoqka(n) boenting”
.(zie „mas<?q”); het onthalen van den
,meradje” door de „’anaq b'elaj” (zie
^toetoyr”)”.
• Pag. 163 sub: „simah” bij te voe-
gen achter de woorden „m8radjS po-
jang”: „ [of ,,mSradje niniq"].
Pag. 163 sub: „simbapr” bij te voe-
gen achter het woord „kakap” : „(ge-
neeskrachtig)” ; simbayr : „koebong,
waarvan het plantenlijm gebezigd
wordt voor het vasthechten van kris-
scheeden ; na’iq {B), [na’i’aq (5)], met
geneeskrachtigen wortel”.
Pag. 163: bij te voegen tusschen
de woorden „simbapT” en „simbon”:
„simbat, welgevallig, met welgevallen
aannemen”. ;
Pag. 163 sub : „simpang” bij te voe-
gen: „simpang padoe (S)’mpat, kruis,
kruispunt van wegen”.
Pag. 163 sub: «simpit” bij te voegen:
„simpit”: „tjoeraq ; tjoeraq ’indang”.
Pag. 164 sub: „sindang” bij te voe-
gen tusschen de woorden „gebezigd”
en „sindangan” : „II nj indang, viseh-
vangen middels een”; achter het woord
„sindangan”: „ (sindangan rintjong
e. d. g.); Ill (in de spreektaal zelden
of nooit gebezigd), tegenhouden, te-
gengaan, beletten”.
Pag. 164-. bij te voegen tusschen de
woorden „siudjS” en „singal”: »sin-
djong, (in formulieren voorkomende)
= ’idapan”.
Pag. 164 sub: „singgan”, te
doen vervallen.
Pag. 164 sub: } ,singkd” bij te voe-
gen; „singk(l telikor (/S') vgl. „tb-
likor {B)'\
Pag. 164 sub: „sintaq” by te voe-
gen : „II = bataq (echter zelden in deze
beteekenis gebezigd)”.
Pag. 164 sub: „sipat I” bij te voe-
gen: „sipat genap; gezegd van het
mensehelijk embryo in de 7 e maand”.
Pag. 164: bij te voegen tusschen
de woorden „ st/rat" en „si<//hh” : „Sire
(5), (alleen aangetroffen in een „tar-
loemohan” (zie dit woord) = sajS”.
Pag. 165 sub: „sh/nh” bij te voe-
gen tusschen de woorden „gelegd” en
^sSloengsong” : „ook de toebereide
sirihpruim in den mond gelegd van
een overleden jongeling of meisje,
wanneer het lijk wordt tentoonge-
steld; aigrih djawe (B), 5 op elkan-
der met de nerf naar boven ge-
plaatste sirihbladeren ; tusschen de
woorden ,/ambin” en „batoe”: »(bS-
ti’Sq (5))” en achter het woord „gan-
tal” : ,,l&paq”.
Pag. 24 x sub : n signh” by te voe-
gen. achter het woord „betelpruim” :
„njigrih (B), njiyri’Sh (S), aanbieden
vandesanggan eign'h (B), [sigri’kk (/S')],
houdende de benoodigdheden van den
betelpraim".
Pag. 165: bij te voegen tusschen
de woorden „sisiq” en „sitra”: B si-
sir, kamvormig onderdeel van een tros
bananen”.
Pag. 165 sub : ,„siwit” by te .voe-
gen: „II de verschillende kleeding-
stukken, die de BSshmahsche jong-
gehuwde vrouw weeft tijdens het
verblijf in de ouderlijke woning na
56
SUPPLEMENT.
het huwelijksfeest (vdordat de eerste
bijslaap is uitgeoefend), bestaande in
een „tengkoeJoq” („benang) toengaw
bbrajaq”, een „ka’ra boenjon”, een
„badjoe boegroq” (zie die woorden),
welke kleedingstukken, na baren te-
rugkeer in de echtelijke woning, bij
den veldarbeid worden gedragen”.
Pag. 165 sub: ; ,sobang” bij te voe-
gen : „II hulptelwoord by bet opnoe-
men van siribbladeren”.
Pag. 165: bij te voegen tusscben
de woorden „soeboq” en „soedoe”:
„soede (il), soedaw (aS) = ’oedd ( B)".
Pag. 165 sub: „soegoe” bij te voe-
geD : „soegoe djarang”.
Pag. I66staat: „soedi”, lees: „soendi
■ (ook „soedi”?)”.
Pag. 166 sub: „soek<?m”staat: „TIb”,
moet zijn: „III”; sub „soekum II” te
doen vervallen de zinsnede: „een van
de bestanddeelen van bet offermaal”
en in de plaats daarvan te stellen:
„de collectieve benaming van de be-
standdeelen van bet geneesmiddel ge-
bezigd bij bet”.
Pag. 166: bij te voegen tusscben
de woorden „soeb>h” en „soelo^r : ’„<»oe-
long, eerstgeboren; b&jranaq soelong,
voor bet eerst bevallen”.
Pag. 166 sub: „soemahan” bij te
voegen: „aanspraakswoord nl. waar-
mede de echtgenoote door den echt-
genoot wordt aangesproken”.
Pag. 166: bij te voegen tusschen
woorden „soembang” en „soembaran” :
,,soetnbar (in de spreektaal niet ge-
bezigd) = pantaw”.
Pag. 166 sub: „soempah” bij te
voegen acbter bet woord ,,kelamaw’an
OS)” : „de z.g. „soempah ’agong ; zware
eed; soempah naroh (B), [naro'ah (£)]
ka(n) doeson ; soempaban (alleen voor-
kotnende in formulieren) = soempab”.
Pag. 166 sub: „soenggot” bij ; te
voegen: „II zie „diwd”; III, komt
ook voor in de beteekenis van „tdpi”
en in formulieren in de beteekenis van
„bewaken, beschermen”.
Pag. 166 : bij te voegen tusscben
de woorddn „soenar” en „soedi” : „soe-
nat (in gebruik bij de strandbewoners)
= „bStdrang”, zie „tdrang”; II njoe-
nat (meer in gebruik in het Padang
Goetjische), toppen van peperranlcen”.
Pag. 24 x sub : „soeni” bij te voe-
gen: „ook het verblijven van jong-
gehuwden gedurende de eerste maan-
den (ten hoogste drie) van het hu-
welijk in een „dangaw” of op een
„talang” (zie die woorden)”.
Pag. 167; bij te voegen tusschen
de woorden „soeri” en „soerong” :
„soer<?m”; njoerpm, omwikkelen inz.
van arm en voet van een overledene
met wit goed”; zie ook „badjoe”.
Pag. 167 sub: „soer<mg” bij te voe-
gen: „penjoerong tangan, bet poort-
vormig hand vat bij een schild; II
njoerong (in de spreektaal niet gebe-
zigd), bezig zijnde metiets(?); op bet
punt staande. van”.
Pag. 167 sub: „soesoh” bij te voe-
gen achter bet woord „bdroegd ( B )” :
„[soeso ah bdroegaw]” en achter bet
woord „doornen”: „(met geneeskracb-
tige bladeren)”.
Pag. 167 sub: „soeshk” bij te voe-
gen achter bet woord „besoesok”: „(ook
„njoes<?k”)”.
Pag. 167 sub: „soes 0 t” bij te voe-
gen: „II penjoesotan, een ecbtscbei-
ding voor dat de coitus heeft plaats
gehad”.
SUPPLEMENT.
57
Pag. 168 sub: „soe(w)’arS” bij te
voegen: „pemandjang soe(w)’are (B),
[soe(w)’araw (xS)], degene, die door de
ouders van bet meisje wordt uitge-
zonden om over het bedrag der koelS
( B ), [koelaw OS')] te onderhandelen”.
Pag. 168: bij te voegen. tusschen
de woorden „soengs<mg” en B sopaq":
„sopan (ook „soepan”) (in de spreek-
taalzelden of nooit gebezigd) = maloe”.
Pag. 168 sub: „sor<mg” bij te voe-
gen tusschen de woorden „heeft” en
„moet” : „(den deelbouwer)”.
Pag. 1 69 sub : „tahoe” bij te voe-
gen : „tahoe .... tahoe ; hetzij ....
hetzij ... of . . . of; ketoej (samen-
trekking van „kdtahoej”, in enkele
SSrawajsche formulieren aangetroffen’’.
Pag.. 169: bij te voegen tusschen
de woorden „tahon” en ta’i”: „tahot,
zie ta’ot”.
Pag. 169: . bij te voegen tusschen de
woorden „tak” en „taktik”: „takar,af-
wegen van droge warenmet een maat”.
Pag. 169 sub : „takm” bp te voe-
gen: „1I setakin = sekelarmn ; doe(w)S
(B), [doe(w)’aw (5)] setakin, een paar”.
Pag. 169 sub: „takot” bij te voe-
gen: „pgnakot ’antoe, de boven de
deur van een woning gehangen voor-
werpen als: wespennest, „bengang”,
vrucht, bamboezen omhulsel van een
B ldmang”, afkomstig van een offer-
maal, stukje van een „limaw”, dat
voor een of ander „djampi” gebe-
zigd is tot afwering van booze gees-
ten, (zie de woorden „djampi, kajoe,
lemang, limaw)”.
Pag. 169 sub: „ tali'’ bij te voe-
gen: „tali” : „ 5 amban, de twee tou-
wen bij bet weefgetouw; pasangan,
rottanlus bij -de „g&ragaj” (zie dit
,.,V yerh, bat, geh. ixnr, ail. 1.
woord); pengajon, bet lange rottan-
touw gebonden aan den bloemtros
van den arenpalm, waarmede in den
avond eenige malen de bloemtros
been en weder bewogen en geschud
wordt, om, zooals het beet, het uit-
vloeien van het sap te bevorderen;
tetali, disselboom bij een kar”.
Pag. 170 sub: „tambal balang’’ bij
te voegen achter het woord „gras”:
„(geneeskrachtig)” en achter het woord
B tambal”: „(ook „tambaw”)”.
Pag. 170 sub: „tambaq” bij te voe-
gen achter het woord „ophoogen’’:
,,het met planken bekleeden van een
grafheuvel”.
Pag. 170: De zinsnede „tambaw
groekaq . . . wortel” te doen vervallen.
Pag. 170 sub: B tampal” bij te voe-
gen: „een pap bestaande uit diverse
geneeskrachtige kruiden en wat dies
raeer zij, waarmede het een of ander
ziek liehaamsdeel wordt belegd”.
Pag. 171 sub: „tanali” bij te voe-
gen: „zie „toegoe”.”
Pag. 171 sub: „tandang” byte voe-
gen: „liet overnachten van de moe-
der met haar kind ten hnize van-de
^goeroe” (zie dit woord), gedurende
enkele gewichtige perioden in het
leven van het kind — het bezoek
gaat gepaard met het aanrechten
van een offermaal; het den dag en
den nacht van de scbaking verblijven
van het meisje of van den jongeling
bij een der naaste bloedverwanten
van den jongeling of van het meisje,
al naar gelang het huwelijk bij „’adat
koelaw” of „’adat tambi’aq ’anaq”
(zie die woorden) zal worden geslo-
ten (Serawaj-streken) ; het bezoek aan
de ouders gebracht door het ge-
8
SUPPLEMENT.
sehaakte meisje circa edn maand na
de schaking; bStandang moedd (B),
moedaw ($)], waaronder wordt ver-
staan het bezoek door jongelingen
aan jonge meisjes gebraeht; tandang
tidoq (£), [tido’Sq (£)], zie ■ „groe-
mah”, ook het doorbrengen Tan den
nacht door jonge meisjes bij familie-
leden of vriendinnen in hare „does 0 n”
(•zie dit woord), gedurende de eerste
maanden (hoogstens drie> na het hn-
welijk van edn hunner broeders of
' t zosters respectievelijk bij B ’adatkoele
(B) [koelaw (5)] en ’adat tambiq (5)
[tambt’Bq (£)] ’anaq”; II, d. i. wan-
neer bij het spel „dja’ih delapan”
het koperen plaatje wordt geworpen
buiten de ronde plank”.
Pag. 171 : bij te voegen tnsschen
de woorden „ tandang” en standing”:
„tandaq”, zie „’iboe”.
Pag. 171 sub : „tandj<mg” bij te voe-
gen : „waarvan men spreekt bij het
opgeven van afstanden langs de ri-
vier; II (ng)nandjong = betandang (1);
III een boom met welriekende bloe-
men en eetbare vruchtjes”.
Pag. 171 sub: »tandfe” (dat ge-
plaatst moet worden tusschen de
woorden ,, tandang” en standing”) bij
te voegen: „tandb (£) [tandaw (£)]
mating digri [of ,,sg%ri(j)’gn mating
dipri”], bestaande in contanten tot
een bedrag ad / 20 (hoogstens) in de
Sgrawaj-streken enad / 50 (hoogstens)
in de Besemah-streken of in een of ander
mooi wapen vdor het schaken door den
jongeling als onderpand in handen te
stellen van het te schaken meisje”.
Pag. 171 : bij te voegen tusschen
de woorden „tandoq” en „tang”: „tan-
doran”; zie /iboe”..
Pag. 171 sub: »tangg&” bij te voe-
gen: M tangge (i?), [tanggaw (,S)] boe-
lat = tanggg lintjaq”.
Pag. 171: bij te voegen tusschen
de woorden „tanggdloeloe” en „ tang-
gong”: „tanggoh (B), uitstel; nang-
gohka(n), iets uitstellen; in SSram-
formulieren verbonden met „toelaq”
— toelaq tangg<?hkannjg”.
Pag. 1 71* sub : „tangkap” bij te voe-
gen : „het eertijds met voorkennis van
de hoofden weghalen van vee, het
oplichten van een kind, of'vrouws-
persoon door den schuldeischer (c. q.
met behulp van de doesangenooteri)
uit de „doesun” van den schuldenaar,
indien deze niet aan zijn verplichtin-
gen wil voldoen”.
Pag. 172 sub: „tangkep” bij te voe-
gen: „een hulptelwoord bij het op-
noemen'van „baM’s (zie „baknl”).”
Pag. 172: bij te voegen tusschen
de- woorden „tantang” en „tanti” :
„tantaq (in. de spreektaal niet gebe-
zigd); nantaq = djage (£)". .
Pag. 172: bjj te voegen tusschen
de woorden „ta7)p” en „tapaj” : 8 ta’ot
(ook „tahot”) jpasang ta’at (of M naVt"), ,
een hengeltuig stellen, waarbij het
uiteinde van de snoer in den stroom
hangt”.
Pag. 172 sub: „tapi” by te voegen :
#II> een enkelen keer in formulieren
aangetroffen — zoude de beteekenis
van M tSmboeni” moeten hebben”.
Pag. 172: bij te voegen tusschen
de woorden „tapsir” en „taqkgtaraw”:
»taq ( S ) — (e)’ndidaw”.
Pag. 172 sub: „taprah”. bij te voe-
gen : „II, de tanden van het glazuur-
sel ontdoen”.
Pag. 1 72 sub : „tari” bij te voegen :
SUPPLEMENT.
59
„tari selawanan”; achter de woor-
den „melikat” en „sawaj” : „(bij „ga-
wi(j)’an ; zie „gawi II”) en achter het
woord B pSro’atm” : „(ke)ipah”)'’.
Pag. 173 sub: „tatah” bij te voe-
gen: „II = ’oeki’r” ; zie „ (/roe mail”.
Pag. 173 sub: „ fatal” bij te voegen
tusschen de woorden „spaander” en
„tatal gergadji : „krul, die bij het be-
werken van hout, metaal e. d. afvalt”.
Pag. 173: bij te voegen tusschen
de woorden „tatap” en „tatmg” : „ta-
taq; betataq bStoetoejan (1) (in de
spreektaal niet gebezigd), te samen,
gezamenlijk”.
Pag. 173 sub: „tatmg” bij te voe-
gen : „II natmg (in de spreektaal niet
gebezigd), mackt uitoefenen”.
Pag. 173: bij te voegen tusschen
de woorden „tawanan” en „tawar”:
„tawang, een bamboezen waterkoker
van B boelnh dabuq (B)” of „boeloh
kapal” (zie „boel<?h”), ter leugte Van
drie geledingen van den omvang van
de kuit, die a.lleen bij sterfgevallen
worden vervaardigd, [met het water
waarmede die e tawang’s” worden ge-
vuld wordt de lijkwassehing verricht]”.
Pag. 173 sub: „tSbat” bij te voe-
gen: „tSbat pojang, een vijver aan-
gelegd door een der voorondera en
in communaal bezit van de „doeson”-
gemeenschap; nSbatka(n) pelang, op-
zetten van sawah-dijkjes".
Pag. 173 sub: „tSboe” bij te voe-
gen : „teboe limaw’Sn (?) (geneeskrach-
tig)” en achter het woord „’asap”:
„ (gen eeskrachtig) 1 ’ .
Pag. 173 sub: „tebos” bij te voe-
gen: »tebns njawd (B), boete door de
delinquenten te betalen bp het mis-
dr rjf * pati l&saj
Pag. 173: bij te voegen tusschen
de woorden S teb6>s” en „tede” : „tS-
das = sampaj”.
Pag. 173 sub: „t&dg” bij te voe-
gen: „[ook „penSdd (B), pgnddaw OS)”];
II = ’oedjot, met welk woord het in
den . regel verbonden is — ’oedjot
ngan pSnede”.
Pag. 174 sub: „tekang” bij te voe-
gen: „III sStekang, een deel, een ge-
deelte”.
Pag. 174: bij te voegen tusschen
de woorden „tek(q” en „tgkoekoe”:
„tekoe (in de spreektaal niet gebezigd),
einde, afloop; zie ook „toenggoe”.”
Pag. 174: bij te voegen tusschen de
woorden „telandjang” en „telap „td-
lang ; e. s. v. heester (geneeskrachtig)”.
Pag. 174 sub: „tdlaq” bij te voe-
de woorden' „vervaardigd” en „om”:
„(ook wel een hertenhoorn)” en tus-
sehen de woorden ,om" en „daarin”:
„voornamelijk”.
Pag. 174 sub: „Mgkong” bij te voe-
gen: „II tSlekong da’on, peperhuisje
van een blad', gebezigd voor het iu-
druppelen van de oogen met een of
ander geneesmiddel”.
Pag. 174 sub: a tSlingfe” bij te voe-
gen: „telmgg bake (B), [tblingaw ba-
kaw (£)], het gevlochten rottanoog
aan de buitenzijde van de B ti(j)’itng
bakS” (zie die woorden) ; t&lingS (B),
tSlingaw ( S )]• lambmg, een streng van
gevlochten jonge klapperbladeren ,
welke, over den grond sleepende,
wordt bevestigd met het eene einde
orn den, hals van de karbaw, die als
ofiferbeest bij een huwelijksfeest ge-
slaeht rnoet worden en met het an-
dere einde aan het uiteinde van het
dak boven den trap der wduing”. ,,
60
SUPPLEMENT.
Pag. 26 x staat: „tembaq”, moet
zijn: „timbaq”.
Pag. 175 sub : „temb&/ran” bij te
voegen : B wordt ook gebezigd voor de
„beroewit” (zie dit woord)”.
Pag. 175: bij te voegen tusschen
de woorden B tSmboekoe” en „t&nboe-
leq’Sn”: B tSmbQekcd; tepel”.
Pag. 175: bij te voegen tusschen
de woorden „temenong” en B temi(j)-
'aug”: B tgmStasj e. s. v. heester met
. geneeskrachtige bladeren”.
Pag. 175 sub; „ tS.no i(j)’Sng” bij te
voegen: B temi(j)’ang poempong, ge-
zegd van een meisje met weinig
h'oofdhaar (men zegt, dat zulk een
meisje een zware bevalling zal heb-
ben); achter het woord B aankomen” :
B (een slecht teeken, het wijst op over-
lijden op jeugdigen leeftijd) ’.
Pag. 175 sub: B tdmoe” bij te voe-
gen: B Il (/S) = (Sj’ntSmoe”.
Pag. 175 sub • B tSmperingat” bij te
voegen achter het woord B boom”:
„(geneeskrachtig)”.
Pag. 26 x sub : „tSmpat” bij te
voegen: B de plaats waar de verschil-
leude B doekam” bij het „gawi(j)’dn”
(zie die woorden) worden geplaatst’’.
Pag. 176: bij te, voegen tusschen
de woorden B tSnang” en B tSngah”:
„tbndas; (in de spreektaal zelden of
nooit gebezigd), jong van een karbaw”.
Pag. 176 sub: B tSngkoeloq” bij te
voegen: s tengkoeloq (B): boelos; de-
ragam boelos; tSngkoelo’aq (S ) : bg-
bintrag ; beroembong dalam ; .betimah ;
boengaw (6)’ngkoe(w) as ; boengaw
(S)mbatjang; — naar het patrooa:
gindawsoeli ; sStSpraw.; ragi beng-
koeloe (bangkaw’oeloe); sStSyraw; te
doen vervallen de B kommapunt” tus-
schen de woorden „rawah” en „pa-
tjmg”.
Pag. 176 sub: „tdnon”‘ bij te voe-
gen: „tot de tenonan doegan” wor-
den gerekeud de „ka’m tjoetar”, de
„badjoe”, de „sampang"; tot de w tS-
nnnan sfebidang” de fijnere B ka’m”s,
de B tSngkoeloq” s, de B limpoh” (zie
die woorden)”. ;
Pag. 176 sub: „tbpang” bij te voe-
gen tusschen de woorden „koedjor”
en B geheel”: B wanneer de scheede
van een B k&jris” of B siwar”.
Pag. 176, 26 x sub: B tip?q III" bp te
voegen achter het woord „sedSkahan” :
„(kdndoeri(j)’£n)”; tusschen de woor-
den „padi” en „welke”: B (minstens
56n bakS (S), [bakaw (5)] (zie die
woorden) en achter het woord „op-
bergt”: „welke hoeveelheid eevstmoet
worden verbruikt, alvorens padi uit
de rijstschuur mag worden gehaald".
Pag. 177 sub: „tSpong'’ IP’ bij te
voegen achter het woord ,,’idop” :
B (ook B tSpong idop”, dat minder in
gebruik is) en tusschen de woorden
B geeft” en B wegens”: „inz.”, verder
te lezen in plaats van geneeskundige :
„genees- en verloskundige hulp”.
Pag. 177 sub: „tdpras” bij te voe-
gen: „II (B) = radjS(?)”.
Pag. 177: bij te voegen tusschen
de woorden „%ri” en „tferikg”: B te-
rika(n) (in formulieren voorkomende),
schaamdeel (1)”.
Pag. 26 x sub: „t8riti" te doen verval-
len de zinsnede „ (zelden in gebruik)”.
Pag. 178: bij te voegen sub „tb-
roempah”; tSroempah pofa'h (B) [po-
tPSh (6)], het bekleedsel van wit
goed om de voeten van een over-
laden jongeling of meisje”;
SUPPLEMENT.
61
Pag. 178 sub : „te^rong” bij te voe-
gen achter het woord „vruehten” :
„ (geneeskrachtig)” ; teprong boentaq,
eene varifiteit (geneeskrachtig)”.
Pag. 178 sub: „tetap” bij te voe-
gen tusschen de woorden „boomen’’
en „en”: „planten”; IV tetapi ’akar/r
(geneeskrachtig); „toeuggol, eeuekruip-
plant (geneeskrachtig)”.
Pag. 178 sub: „tbtaqIV”: „(/?)” te
doen vervallen; sub: „tetaq V, staat:
„tedaq”, moet zijn: „tetaq”.
Pag. 179: bij te voegen tusschen
de woorden „tih” en „ti(j)’aug” : „ti(j)-
’adg ( B ), ti(j)’adaw (5) (in de spreelc-
taal niet ti gebezigd) — (fe)’ndiqde”.
Pag. 179 sub: „ti(j)'ang” bij te voe-
gen: „ti(j)’ang: bakb {B) [bakaw (&’)],
de rottanstaven tegen den buiten-
wand van de naand, waarvan vier als
pooten onderaan uitsteken; landasan,
het (gew. achthoekig) houten voetstuk,
waarin het aambeeld steekt”.
Pag. 179 sub : „tikampoh” bij te voe-
gen: B tikampo’ah (S)”.
Pag. 179 sub: B tikapr” bij te voe-
gen: „tikar/r : pSminggfran, een matje,
waarop het offermaal wordt geplaatst,
wanneer men binnenshuis offert; pi-
ting (meer in gebruik is * pi ting” (zie
dit woord)".
Pag. 26 x sub : „tikat” bij te voe-
gen : „(in de spreektaal niet gebezigd)”.
Pag. 179: bij te voegen tusschen
de woorden „ tiro or” en „timpas”:
„timpah (komt blijkbaar alleen in
ontkenningen voor); (e)’nggop kStim-
pahan, er zich niet aan gelegen la-
ten liggen”.
Pag. 179/180: bij te voegen tus-
schen de woorden „timpas” en „tim-
pil” : : „timpe ( B), tiinpaw (>Sj ; di
timpe’i ( B ), [di tiinpaw ’i(S)], getroffen
worden door iets dat valt”.
Pag. 180 sub : „timpoh” bij te voe-
gen: „II (in de spreektaal niet gebe-
zigd) = balong (?)”.
Pag. ISO: bij te voegen tusschen
de woorden B timpoh” en B timpong” :
„timpot, e. s. v. heester met genees-
kraclitige bladeren”.
Pag. 180 sub: „tindjaq” te doen
vervallen de woorden „in de waug”;
bij te voegen : ,,II tindjaq ’andjing,
e. s. v. heester (geneeskrachtig)”.
Pag. 180 sub: B tinggal” bij te voe-
gen: „peninggalan, tijdens”; staat:
„doesen”, moet zijn: «doeson”.
Pag. 1 80 : bij te voegen tusschen
de woorden B tiuggal” en „tinggi”:
„tinggang”; zie „mati”.
Pag. 180 sub: ^tinting” bij te voe-
gen: „I1 het geluid, dat wordt voort-
gebracht door met den vinger tegen
een bord te tikken”.
Pag. 180 sub: „tipaq” bij te voe-
gen : „ook een houten of blikken doosje
voor tabak”.
Pag. 180 sub: „tiq” bij te voegen:
„tiq (5), [ti’hq (£)] lidah, vuil op
de tong”.
Pag. .180 staat: ,,tilaw (ook „ti-
praw”), moet zijn -. „tiraw (ook „ti-
< 7 ?-aw”); bij te voegen: „tiraw bqproq
(B), [ bbt/ro’Sq (5)]”.
Pag. 181 sub: „tjabi” bij te voe-
gen achter het woord „(g)’mbon” :
„ (geneeskrachtig)” .
Pag. 181: bij te voegen tusschen
de woorden „tjagaq” en „tjakap" :
„tja’ir; dun, niet gebonden, van vloei-
stoffen, slap van een aftreksel".
Pag. 181 sub: „tjambaj” bijte voe-
gen tusschen de woorden „tjambaj”
62
SUPPLEMENT.
en „gado’aq : „(gadoq (B)) en aeliter
het woord „gado’aq ( S )■. „[ook „ka-
doq (B), kado’aq (&)]”.
Pag. 182; by te voegen tussehen
de woorden a tja’oq” en „tjap” : „tja’or;
tja’or (me)’ngga’or (ook „men6ngga 1 yr”j
blazen, gieren van den wind”.
• Pag. 182 sub : „tjapah” bij te voe-
gen: „ook om rijst uit te wassehen
voor een „kgndoeri(j)W (zie dit
■ woord)”.
Pag. 182 : bij te voegen tussehen
de woorden „tjapaq” en „tjapmg”:
„tjapaw, e. s. v. heester, waarvan de
bloemen worden gebezigd bij de ken-
doeri(j)’£n sSrbaw boengaw (S), (zie
B kendoeri(j)’Sn)".”
Pag. 182 sub: „tjaq P’ bij te voe-
gen aeliter het woord „(e)’mb<?n”:
„(geneeskrachtig)”.
'Pag. 182 sub : „tja,t japan” bij te
voegen tussehen de woorden „dijkjes”
en „worden’’ : „en op de ladangs langs |
het pad leidende naar de ,,’andjong”
(zie dit woord)".
■ Pag. 26 x sub ; „tjatje” bij te voe-
gen: „II (Padang G-oetjisch dialect”);
(mS)’ntjatjS, gezegd van een peper-
rank, die geen tak wil schieten”.
Pag. 188: bij te voegen tussehen de
woorden „tjSkah” en „tjekaw” : „tjS-
kal = pegang; tjekalan, bestuurd ge-
bied, lan dst reek bijv. tjekalan toe(w)’Sh
pitor Mannaq, de afdeeling Manna”.
■Pag. 188: bij te voegen tussehen
'de woorden „tjekal” en B tjgkaw” :
„tjekaq (gew. verbonden met „tj6ko-
lam”); kStjSkaq kStjekolam (alleen
voorkomende in formulieren) = (gj’n-
-dz'qdb pakaw (zie die' woorden)’ V
Pag. 183: bij te voegen achter het
woord -„tjeker” : „(ook *tjg%r”).”.
Pag. .183 sub : „tjelor" bij te voe-
gen: »II ~ parboele” ?.
Pag. 183 sub : „tjdndane” bij te voe-
gen achter het woord „hout” : „(met
geneeskraehtigen wortel )”.
Pag. 184 sub: „tjengker/ngan” bij
te voegen: „tjSngkmngan potih (B) }
[poti’&h (/S')], eene varieteit met ge-
neeskrachtige bladeren”.
Pag. 184 sub: „tjengkong P’ te
doen vervallen het woord „kleine”
en bij te voegen achter het woord
„gedragen”: B volgens anderen zoude
een ring met kleine belletjes „kin-
tjah” en met groote belletjes „tjing-
kemg” heeten”.
Pag. 184 sub: „tjdrbmaj” het woord
„vrucht” te doen vervangen door:
„boom met eetb.are vruehten en ge-
neeskrachtigen wortel”. ‘
Pag. 184: bij te voegen tussehen
de woorden „tjegri” en s tj8ridang” :
„tjgribas (B)"; zie „tjSnh”.
Pag. 184: bij te voegen tussehen
de woorden „tj griding” en „tjeribp” :
8 tjgrigS (B), tjerigaw (/S) ; njerigg (B),
ujerigaw (/S'), vo'ortplanten”.
Pag. 184: bij te voegen tussehen
de woorden „tjerigg” en „tjgrilop”V
B tjdrzh (£), gew. verbonden met het
woord „tjSribas” ; (mS)’ntjSn'h (m8)’n-
tjSribas, (in de spreektaal niet ge-
bezigd)?".
Pag. 184: bij te voegen tussehen
de woorden B tjermm” en „tjgrgmot”:
„tj8rdmok, glaskoralen”.
■Pag. 185 sub: „tj?.tjintS” bij te
voegen achter het woord „slinger-
plant”: „ (geneeskrachtig)”.
Pag. 185 : bij te voegen tussehen
de woorden „tjidS” en „tjigfl”; „tji-
do’ttq (xS), scheppen, uitscheppen’V
SUPPLEMENT.
63
• Pag. 185 sub: „tj?'h” bij te voegen
achter bet woord „aanspreken” : „waar-
mede een zuster (oudere of jongere)
haren breeder (jongeren of ouderen)
aauspreekt”.
Pag. 185 sub: „tjine III” bij te voe-
gen ; „(ook ,,petjine”, in formulieren)”.
Pag. 185 sub „tjengk(5loewmg” staat:
„e. s. v. kinderspel”, moet zijn: „een
aftelrijmpje”.
Pag. 185 sub: „tjingot”, bp te voe-
gen: „knerpend geluid”; II betjingot,
het geluid veroorzaakt door het schu-
ren van de takken der hooge boomen
bij wind; kajoe bStjingot, boom waarbij
dat geluid steeds gehoord wordt en
die als een verblijfplaats van geesten
wordt beschouwd”.
Pag. 185 sub:. „tjintjzn” bij te voe-
gen: „tjintjm: rakzt, een platte zil-
veren ring ; belah rotan ; sangkar ge-
dong; toendjoq (5), een koperen ring
door jongelingen aan den wijsvinger
gedragen ; mas, ’oelapr ’oelac/r piraq,
alle, evenals de tjintjzn tembagS soe-
wase ( B ), metgeslepen steenen belegd”.
Pag. 185 sub: „tjiri” bij te voegen :
„1I een stuk bout in den vorm van
de „tjoenol” (zie dit woord), hetwelk
na een begrafenis geplaatst wordt
aan het hoofdeinde van het lijk”.
Pag. 185: bij te voegen tusschen
de woorden „tjin'q” en „tpt” : „tjmt
(£) = t*q M .
Pag. 186 sub: „tjzt” bij te voegen-.
„I1I = tjita”.
Pag. 186 -. bp te voegen tusschen de
woorden „tjitS” en „tjitjzt’’: „tjitjzp
(in de spreektaal niet gebezigd), tuit”.
Pag. 186 sub: „tjoebb” bij te voe-
gen :■ „II = sikse en = bale II; (mS)’n-
tjoebe (me)njz'qse (B), [(me)ntjoebaw-
(tne)nj/qsaw (&)], pijnigen, leed aan-
doen, kwaad berokkenen”.
Pag. 186 sub: „tjoegeq” bij te voe-
gen: „zie ’anaq”.
Pag. 186 sub: „tjoekaj” bij te voe-
gen : „retributie geheven van de
inzetgelden bij haneklop, gew. bedra-
gende 10 °/ 0 van die gelden”. .
Pag. 186 sub: „tjoekoh” bij te voe-
gen : „II » tjoegong”.
Pag. 186 sub: „tjoempoq” bij te
voegen: „ook = djempot”.
Pag. 186-. bij te voegen tusschen
de woorden „tjoendiq” en „tjoengaq” .-
„tjoendong = tjondong”.
Pag. 186 sub : „tjoenting” bij te
voegen: „een teeken in den vorm
van een kruis met asch aangebracht
op het voorhoofd van een vrouw, in
de 8° niaand van hare zwangerschap”.
Pag. 187 sub: „tjoeraq" staat: „ra-
wah pantjmg”, moet zijn-. „rawah
patjing”.
Pag. 187 : bij te voegen tusschen
de woorden „tjoeroh” en „tj«oerop”:
„tjoerong, e. s.v. kanonnetje”.
Pag. 187 sub: „tjoetjoq” bij te voe-
gen: ,,tjoetjoq (5), [tjoetjo’Sq (5)]
sanggolan, haarspeld, gew. van zil-
ver; tusschen de woorden ,,tjoetjo’aq -
(5)” en „karap” (dat „ka^rab” moet
zpn): „[ook „pgntjoetjoq (i?), pdu-
tjoetjo’aq OS)]”.”
Pag. 187: bij te voegen tusschen
de woorden „tjoe(w)as” en „tjoe-
(w)hT ; : „tjoe(w)atjaw, helder, schoon
van den horizon; ook morgenrood”.
Pag. 187 sub-. „tobat’’ bij te voe-
gen tusschen de woorden „boetedoe-
ning” en „bStobat”: „komt ook voor.
in de beteekenis van vergiffenis, ver-
giffenis- schenken, door de goden; to-
64
SUPPLEMENT.
batlali ’akoe dari pade doese (i?),
[padaw doesaw (£)] koe’ini".
Pag. 187 sub: „toebS” bij te voe-
gen achter bet woord ,, wort el” : „knol
of bast” en achter het woord „ka-
p oyr”: „geneeskraehtig”.
Pag. 188 sub: „toedong” bijtevoe-
gen : „toedong nasi (van Palembangsch
maaksel), Het halve bolvormig deksel
gevloehten van de „boeloh ( B ), [boe-
lo’kh (5')] bemban (zie boeloh”), waar-
mede de rijst wordt gedekt”.
Pag. 188: bij te voegen tusschen
de woorden w toedong” en „toegal”:
„toedoq (B), toedo’aq (S), eenheester
van welks bladeren een peperhuisje
wordt gemaakt, dat, gevuld met de
asch van eene verbrande pinangnoot,
bij de „pendjoelong” (zie dit woord)
wordt geplaatst”.
Pag. 188 en pag. 27 x sub : „toehan”
bp te voegen: „toehan: geroehom sakti,
’iprang k&palaw pot?"ah, mambaw koe-
wat, mandikaw ’allah v rnSngkSdom,
moelaw djadi, moelaw rajaw, par-
toewanan (e)’mpat (collectieve bena-
ming voor de 4 hoofdgoden), redjoe-
dm alim ka’ari, sidang ma’oripan,
sidi kSramatonglah (,$) ; dersap, dersah
• moelS sakti; sSgeroegol moele sakti,
mSngkSdom radjaw njawaw, nmg, nor
’allah, ’oedjong radje, radjg njawd, sap
ggtaq (huizende in de „pSndjoelong”
(zie dit woord)), si(j)’dq di 5 oedar8,
r&djoendam ’ah'm ka’ari (B); zie ook
/o^rang”.
Pag. 188 sub: „toekaq II" bp te
voegen achter bet woord „wangen”:
van een meisje met kuiltjes in de
wangen heet het dat zij steeds een
uiterst ruoeilijke bevalling zal heb-
ben of in de kraam sterven”.
Pag. 188 sab: „toekar” bij te voe-
gen: „betoekavan soewap, het elkan-
der toesteken van een weinig rijst
en toespijs door de jonggehuwden bij
een maaltijd daags na het huwe-
lijksfeest”.
Pag. 188 sub: „toekop” bij te voe-
gen: „p&ioekop, de zoldering van
een geitenhok; toekop palaq, houten
plankje, waarmede het bovenvlak van
de „sangkapv poejoh (B), [poejo’dh
(£)]” (zie die woorden) gesloten is”.
Pag. 189 sub: „toelaq” bij te voe-
gen : „penoelaq djzn, al hetgeen aan-
gewend wordt om den invloed der
kwade geesten af te weren”.
Pag. 28 x sub : „toela ,gr" bij te voe-
gen : „II, komt ook voor in formulie-
ren in de beteekenis van B toendong”.
Pag. 189 sub : a toelong” bij te voe-
gen: „p&toel<?ng (z. v. a. a pSnoelong”.”
Pag. 189 sub : „toembang” bp te
voegen achter het woord „groot-
ouders”: „in de rechte linie, die bij
a ’adat koelS (B), [koelaw (£)]” (zie
„’adat”) zijn gehuwd”.
Pag. 189 sub: „toembaq” bij te
voegen: „toembaq: bSramboe; kilon”.
Pag. 190 sub: „toemboq” bij te voe-
gen: „IV toemboq (B), [toejnbo’Sq
(>S)] pila^ran, de gedachte is bij ...
opgekomen”.
Pag. 190: bij te voegen tusschen
de woorden . „toempang” en „toem-
p oe v : „toempaq (S), bStoempaq’to,
het zich begeven van een geschaakt
meisje naar de woning van den naas-
ten bloedverwant van den jongeling
in diens „doesc>n” (zie dit woord),
alwaar door haar verbleven wordt
tot het „maso’Sqka(n) boentmg 1 ’.”
Pag; 190 sub: ^toendong" bij te
SUPPLEMENT.
65
voegen : „III noendongka(n) ’anaq bS-
laj bahq (/>), het maal dat door den
feestgever aangerecht wordt voor de
,,’anaq belaj” (zie „toetq<r/r”), op den
dag van bun terngkeer”.
Pag. 190 sub: , , toenggang” bij te
voegen : ,,1V kajoe dalam toenggang,
boeloh dalam toenggang ( B ), gezegd
van een stronk, van een bamboestoel
in de rivier, die door den stroom in
beweging wordt gehouden”.
Pag. 190 sub: „toenggoe in” bij
te voegen: „p8toenggoe (in algemee-
nen zin hetgeen goden- en geesten
stoffelijk van een individu begeeren,
aan welk verlangen zij uiting geven
o. a. door hem een ziekte op den
hals te doen halen; sddekahan (ken-
doeri(j)’Sn) petoenggoe, het offermaal,
dat alsdan wordt aangerecht; ver-
der: „IV, zie „sand&”.”
Pag. 190 sub: „toenggol IP’ bij te
voegen: „staak”.
Pag. 191 sub: „toengkat” te doen
vervallen de zinsnede : „gesloten
’anaq” en in de plaats daarvan te
doen stellen: „waarbij de man na
den dood van zijn vrouw met een
harer zusters hetzelfde „tambfq’anaq
(5), [tambz’aq ’anaq OS)]” huwelijk
sluit, dat door hem met wijlen zijne
echtgenoote werd aangegaan” ; bij te
voegen: „II betoengkat seboelo’ah s§-
^rroewas (5), gezegd van een stok-
ouden persoon ; v.g.l. „ngdriko’ah
ngandohg ’oerak”. — Zie ook „Adat-
rechtsbundel XII Gemengd (Adat-
rechtstermen)”.
Pag. 191 : bij te voegeo tusschen
de woorden „toengkmg” en „toenoe” :
„toengkos = boengkos”.
Pag. 191* sub: „toe$wn” bij te voe-
gen: „uitzakken van de baarmoeder;
toer/mi batoe, toegron batang, de tijd
der hevige bandjir’s; II noeymii, eene
ceremonie voor den rijstoogst”. .
Pag. 191 sub: „toetoq” bij te voe-
gen: „III noetoq ( B ), [noeto’aq (,S)],
stampen, aanstampen; IV noeto’aq
pe</rah pegrabon , het bezoek, dat de
tnoeder met het kind aande „goeroe”
(zie dit woord) brengt na afloop van
het ,,pe$rah. pegrabon” (zie die woor-
den)”.
Pag. 192 sub: ,,toetor/p” bij te voe-
gen: „Onder „la’otan” worden col-
lectief ook begrepen alle marga-
genooten van den zwager — zwager
is dan meer speciaal de ,,la’otan pa-
sat („mandas” of „pangkal”)” ; de
oudste in jaren van de „la’otan pa-
sat” wordt in de B&bmah-streken
betiteld met „la’otan toe(w)e”. In de
Serawaj-streken spreekt de gehuwde
vrouw haren oom, broeder van hare
schoonvader en diens echtgenoot ook
aan met „pangiran” en „toe(w)’an,
doch zegt, van hen sprekende, respec-
tievelijk „pangiran (di) sebelah groe-
mah en toe(w)’an (di) sebelah qroemah”.
Pag. 193 sub: „toe(w)’iin H” bij te
voegen: ,,zie ook toetogram” (gr.w.d.
„toet ogr ") ; sub : „toe(w)’tin III” bij
te voegen : „ook de schuldeiseher
van den pandeling ; IV partoe(w)’anan
(alleen in formulieren aangetroffen)
— toe(w)’hn".
Pag. 1 93 en pag. 28 x sub : „toe(w)S”
bij te voegen: „toewaw boedjang (iS),
ook de gehuwde persoon, die na af-
loop van den termijn bij het „nepf-
% ri(j)’al” vastgesteld (zie ,,teptq”),
met den jongeling naar de ouders
van het meisje gaat om over de ver-
66
SUPPLEMENT.
loving te spreken ; toe(w)’aw ngantat
(5), de gehuwde man en vrouw, die
het geschaakte meisje vergezellen naar
de w doeson” (zie dit woord) van hare
a.s. schoononders ; achter het woord
„regelt” : „voor de genoodigden zorg
draagt, hnn de plaatsen aanwijst,
welke zij brj de maaltijden moeten
innemen enz. enz.”
Pag. 194: bij te voegen tnssehen
de woorden ,,wang” en „waq”: , 5 wani
(alleen voorkomende in formulieren),
eertijds, vroeger”.
Pag. 194 sub: „wali P’ bij te voe-
gen: „wali pdngikis, het mesje waar-
mede de nagels van vingers en toonen
van een overledene worden ge-
schraapt."
Pag. 194: bij te voegen tussehen
de woorden „wan's” en „watang”:
„wasi(j)’ht, testament’'.
INLEID1NG.
Het bereiken van een tweeledig' doel heb ik mij voor oogen gesteld
bij het samenstellen van deze „Spraakleer der Keieesche taal”:
1°. Vreemdelingen, die deze taal willen aanieeren, deze studie
zooveel mogelijk te vergemakkelijken. Het aa’ntal dergenen, die mijn
arbeid in dezen tot nut zal strekken, zal echter wel steeds genng blijven.
Dit is dan ook het bijkomend doel;
2°. Den taalgeleerden eene nieuwe hulpbron te ontsluiten. Zeer
zeker zal voor hunne studie een overzicht van deze taal met hare eigen-
aardige vormen en wendingen van groot gewicht zijn, zoo wel als de
mythen en legenden dat zijn voor de folklore. Van deze is echter nog zeer
weinig, van de taal nog heelemaal niets gemeengoed der wetenschap
geworden.
Dit doel: taalvorschers nieuwe gegevens te verstrekken, heb ik dus
vooral voor oogen gehouden. Daarom heb ik ook bizonderheden, oogen-
schijnlijk van weinig belang, niet onvermeld gelaten, wijl bij de studie
op het gebied van taal- en volkenkunde kleinigheden in het oog van
leeken, voor deskundigen vaak een spoor zijn, dat tot gewichtige uit-
komsten leidt. Om dezelfde reden heb ik mij van het maken van gevolgtrek-
kmgen onthouden. Ik heb gedacht aan mijn plicht voldaan te hebben,
door de gi’ondstoffen naar beste kunnen en weten bij een te bi’engen,
het aan meer bevoegden overlatende, dezelve verder te bewerken.
Dat fouten en gebreken mijn werkje aankleven, zal mij allerminst
veiwondei’en ; dat het nog voor aanvulling en vei’betering vatbaar is, wil
ik gaame toegeven. Doch ik dui’f ook eenige toegevendheid verwachten
van een ieder, die het ter hand zal nemen en daarbij zal bedenken, dat mij
voor de samenstelling ervan, behalve de zeer gewaardeerde opmerkingen
van enkele confi'aters, geen andere hulpmiddelen ten dienste stonden,
dan een paar wijd opengespalkte ooren. Wat die in vele jaren zake de
Keieesche taal hebben opgevangen, stelt dit boeksken nederig ten dienste
dergenen, die het willen ter hand nemen.
Langgoer, 8 September, 1919.
0
SPELLING.
Wijl het Keieesch tot aan de komst der Missionarissen niet tot de
geschreven talon behoorde, heeft bet noch eigen schrift, nocb eigen
spelling. Wij hebben dus getracht, met behulp onzer Hollandsche letter-
teekens en zooveel mogelijk hunn-e waarde behoudend, de klanken weer
te geven, die het oor opving uit den mond der inboorlingen. Duidelijkheids-
halve, wijl ook in ’t Nederlandsch eenzelfde letter niet altijd eenzelfde
vaste waarde heeft, hebben wij gemeend ons van eenige diaeritische of
Imlpteekens te moeten bedienen.
Als blinkers hebben wij dus:
a == a als in pad.
a = aa „ „ haar.
a = a „ „ bet Engelsche black, (gebroken a),
e = e „ „ bed.
6 = ee „ „ heet.
e = e „ „ het Fransche etre.
0 = e „ „ de, (gebroken e).
1 = ie „ „ Piet.
I = ie „ „ pier.
l = i „ „ pit, (gebroken i).
o — — o ,, ,, pot.
o = oo „ „ boot.
6 = a „ „ het Engelsche walk, (gebroken o).
u == 6 „ „ het Duitsche horen.
oe= oe „ „ boek.
N.B. : 1°. De 6 vertegenwoordigt een tusschenklank tusschen o en a,
met overgang van o op a en nooit omgekeerd. Dit blijkt ten eerste uit
verdubbelingen, waartoe steeds de eerste lettergreep van het woord
verdubbeld wordt. In deze verdubbelingen nu hoort men niet meer den
o-klank, maar steeds de zuivere o-klank, b. v.: for, booze geest, wordt
f o f 6 r. Wanneer dus bij verdubbelingen deze samengesmolten klank weer
ontleed wordt, komt steeds de o-klank voorop. Ten tweede uit vergelijking
met verwante Tanimbareesche talen waar in overeenkomende woorden
deze klanken niet zijn samengetrokken en de. o-klank steeds vooraan staat,
b. v.: entot, nuchter zijn, is in ’t Fordaatsch: entolat; for, For-
daatsch : f o w a r.
2°. De u komt slechts voor in twee woorden, n. 1. in d u m, duim
als lengtemaat, waar ze eene nabootsing moet verbeelden van onzen ui-
Idank en in r u k, reeds. Doch volgens de afleiding zou men ook dit laat-
6
ste woord beter r 6 k schrij veil, wijl het Fordaatsche woord i o ak is en
men hier dus ook met een gewone samensmelting te doen heeft. Doch in
dit eene woord alleen wordt die o-Hank kort uitgesproken, zoodat we
daarvoor dan tocli weer een ander teeken zouden moeten bezigen.
8°. Wijl, (ofschoon onoordeelkundig) , in d-e officieel Maleisehe
spelling onze oe-klank ook door oe wordt weergeg-even, hebben wij om
redenen van praktischen aard deze schrijfwijze gevolgd.
De tweeklanken schrijven wij:
ai = ai. als in het Fransche paille.
ai = aai „ „ fraai.
aw = aw „ „ lawaai.
ei ■= ei „ „ reis, dock in open lettergrepen kort en met nauwelijks
hoorbaren i-klank.
ew = eeu „ „ leeuw.
oei = oei „ „ foei.
oi = ooi „ „ kooi.
oi = oy „ „ het Engelsche boy.
ow= ou „ „ kous.
Als medeHinkers hebben we:
b, d, f, g, h, j, k, 1, m, n, p, r, s, t, v, w en ng.
Hierbij gel den de volgende opmerkingen:
1°. De g en de p komen alleen voor in vraorden die zonder noemens-
waardige verkeieesching te ondergaan uit het Maleisch zijn overgenomen.
2°. De letters b, d en v worden op het einde van een woord zacht
uitgesproken, ongeveer zooals in 5 t Fi'ansch wanneer deze letters op het
einde van een woord door een toonlooze e gevolgd worden, zooals in robe,
vide, louve.
3°. De g wordt uitgesproken bijna als een zachte k, zooals in ’t
Duitsch of in ’t Fransch. Alleen in ’t noordelijk gedeelte van Groot Kei
wordt de g uitgesproken als onze ch in nacht of een Grieksche X, doch
scherper, = g postgutturalis sonora. Ook wordt de r in dezelfde streken
sterk gebrouwd.
4°. De v, behalve wanneer zij als sluitletter van een woord voorkomt,
heeft meestal een onvaste uitspraak, zwevende tusschen v en w, ongeveer
als in ’t Fransche woord waggon.
5°. Veelvuldig komt in ’t Keieesch voor de ng of n gutturalis, en
dit zoowel in ’t begin als in ’t midden of op het einde der woorden. We ge-
ven haar weer door ng, die de waarde heeft van ng in dingen, zongen,
enz. Ook vindt men een enkel voorbeeld van de n gutturalis palatisata,
b. v. ngier, wit.
Natuurlijker wijze heeft men ook op de Kei-eilanden in de uitspraak
der taal gewestelijke verschillen, die nochtans opmerkelijk gering zijn, als
7
men de noordelijke helft van Groot Kei uitzondert. Wij houden ons hiei'
aan de taal, zooals die gesproken wordt zonder noemenswaardige afwij-
kingen over geheel Klein Kei en de zuidelijke helft van Gr. Kei. Het ver-
schil tusschen noordelijk Gr. Kei en het overige gebied is echter niet
meer dan een dialectisch verschil, zoodat de lieden elkaar over en weer goed
verstaan kunnen. Op elk dorp heeft men echter fijne schakeeringen in
uitspraak of betoning, maar meestal zoo gering, dat men al een zeer ge-
oefend oor moet hebben om daaraan de herkomst der sprekers te on-
derkennen.
KLEMTOON.
De klemtoon valt altijd op de laatste lettergreep. Alleen makeii op
dezen regel uitzondering enkele woorden, die geheel of bijna onveranderd
uit het Maleisch zijn overgenomen.
Worden achtervoegsels aan een woord toegevoegd, dan valt de
klemtoon ook op dit, achtervoegsel, als zijnde dan de laatste lettergreep
van het samengestelde woord. Een uitzondering op dezen regel maakt
het achtervoegsel s e, dat beteekent : klein, weinig, doch even als de
vorm sen in niet meer afzonderlijk gebruikt wordt, doch alleen als
versterking aan bijvoeglijke naamw. of bijwoorden van geringheid wordt
toegevoegd; het blijft dan onbetoond, b. v.: denkoet,, weinig, den-
k o e t s e, zeer weinig. Hetzelfde geldt voor het achtervoegsel 1 e, dat ook
niet meer afzonderlijk gebruikt wordt, doch waarschijnlijk sanrenhangt
met het Jamd-eensche 1 o, reeds, M. soeda. Het wordt ter versterking toe-
gevoegd aan bijwoorden van verleden tijd en blijft dan ook onbetoond
b. v.: w 1 ekat, zoo even, wekatle, zoo pas.
De reden dezer uitzonderingen zal wel hierin te zoeken zijn, dat of-
schoon ze afzonderlijk niet meer gebruikt worden en wij ze dus beschouwen
als een achtervoegsel, dat aan het woord gelrecht wordt, de Keiees ze
nog als afzonderlijke woorden blijft betonen.
In woorden van meer dan twee lettergrepen, wordt ook de eerste
lettergreep met meer nadruk uitgesproken, doch de zwaarste klemtoon
blijft op de laatste vallen.
Het gebeurt, dat in dialectische vormen een woord afgeknot wordt,
door weglating van een of ander achtervoegsel of suffix; de klemtoon
valt dan weer op de laatste lettergreep, die dan meestal de stam van het
woord is, (metathesis accentus), b. v.-: entetat (klemtoon op tat),
wordt e n t e t, (klemtoon op tet); emlewan (klemtoon op wan),
wordt e n 1 e v (klemtoon op lev); enz.
Opmerkelijk is % dat de bewoners van Atnebar of Kei-Tanimbar,
den klemtoon op de voorlaatste lettergreep leggen, waardoor hunne uit-
spraak veel zangeriger is. Deze lieden zijn afkomstig van Fordate, (Tanim-
bar-eilanden) , en in ’t Fordaatsch, eene taal met het Keieesch vrij nauw
8
verwant, valt de Memtoon ook bijna altijd op de voorlaatste lettergreep;
deze lui hebben dus de taal der Keieezen overgenomen met behoud van
den klemtoon hunner oorspronkelijke taal.
In zijne gezangen kent de Keiees wel een zekere muzikale kadans
of rhytme, doch hoegenaamd geen dichtmaat en, wat meer is, verwaar-
lciost hij daarin zelfs den gewonen klemtoon. Zoo worden in de gezangen
vaak lettergrepen zwaar betoond, waarover in de gewone spraak bijna
onmerkbaar heengegleden wordt en omgekeerd.
Uit dit alles blijkt, dat in de Keieesche taal de klemtoon slechts
van ondergescliikt belang is.
Yerbindingen (elisio) kent de Keieesche taal niet. Niet alleen wordt
elk woord kort afgebeten maar dikwijls ook nog de lettergrepen van een-
zelfde woord. Dit geschiedt vooral tusschen de twee leden van samen-
gestelde woorden en het persoonlijk praefix en de stam van werkwoorden,
b.v. : w a t d e k, dubbele steen, ook naam van een dorp, wordt uitgesproken
w a t - d e k, met duidelijk onderscheiden de scherpe t, van wat en de
zachte d van dek; nef en, niet willen, wordt uitgesproken nef-en.
HET LIDWOORD.
Een onbepaald lidwoord bestaat in ’t Keieesch niet.
Ook bestaat er geen bepaald lidwoord, dat aan het onze beantwoordt.
Om meer nadruk op een woord te leggen, wordt het telwoord a e i n =
een, wel eens als een soort bepaald lidwoord gebruikt, (vgl. Grieksch to),
b.v.: omoe siksikar mehe bokbok aein, uw gezang alleen is
een schoon lied, = zeer schoon, overtreft alle andere. Omehe rat
aein, gij zijt d e koning. Habo i habo aein, dat is nu nog eens een
boot. Ook wordt aein wel in de gewone beteekenis van een bepaald
lidwoord gebruikt.
HET ZELFSTANDIG NAAMWOORD.
Voor de vorming der samengestelde zelfstandige naam woorden zie
men onder het hoofdstuk der woordvorming.
1°. Verkleimvoorden. Verkleinwoorden worden niet anders gevormd,
dan door toevoeging van een bijv. naamw. dat kleinheid of geringheid
aanduidt, b.v.: habo, boot, habo koet, bootje; bingan, bord,
bingan ko, bordje.
2°. Geslacht. Een grammatieaal geslacht hebben de zelfst. naamw.
niet. Wil men het natuurlijk geslacht van menschen, dieren of planten
doen uitkomen, dan bezigt men bijv. naamw., die dit geslacht aanduiden,
als: a bran, beran of beranran, mannelijk, en wat, vrouwelijk,
b.v.: to mat, mensch; tom at abran, man; tom at wat, vrouw.
Bijna uitsluitend voor oudere familiebetrekkingen duidt men het
mannelijk geslacht aan door ter an en het vrouwelijk door te of ite,
9
b.v. : boen-teran, grootvader ; boen-te, grootmoeder ; d o e a n
ter a n, meester (van een slaaf) ; doe an te, meesteres.
Buiten de familiebetrekkingen. hoort men alleen nog: man, vogel,
kip; manteran, haan; manite, hen.
Ter an of te ran wil zegg'en man op gevorderden lereftjjd, (vgl.
Fordaatseh: itran, = gehuwd man). Te of ite wil zeggen vrouw op
gevorderden leeftijd, (vgl. Fordaatseh titi, = getrouwde vrouw). Deze
specifieke beteekenis van deze twee wioo-rden is in ’t Keieesch te loor
gegaan.
3°. Getal. Een eigen nreervoudsvorm hebben de woorden niet.
Oorspronkelijk heeft er waarschijnlijk wel een meervoudsvorm bestaan
op a r of r, zooals we die nog in ’t J amdeensch geregeld en in ’t Fordaatseh
sporadisch aantreffen. Men vindt daarvan nog sporen, b.v.: in ’t pers.
voormv. i, hij, meerv.: hir, zij, of er als persoonl. praefix van den
derden pers. meerv. bij de werkwoorden; het bezittel. voornw. ni, zijn;
rir of hirrir, him; en in ’t voorvoegsel ma (v. mang, men), meerv.
mar: zie voorbeelden in ’t woordenboek. *)
Op zichzelf heeft het woord een algemeene beteekenis, noeh enkel-
noch meervoud. B. v.: het woord tom at geeft het denkbeeld mensch
weer in ’t algemeen. Wil men van een bepaalden mensch of bepaaldelijk
van een mensch spreken, of bepaaldelijk van meer mensehen, dan moet
men zijn toevlucht nenren tot bepaalde of onbepaalde tehvoorden, b.v.:
tomat aein, een mensch, tomat mehe wat, slechts een enkele
mensch; tomat roe, twee mensehen; tomat angled, veel
mensehen ; tomat wo ho, eenige mensehen.
Meestal geeft de enkel- of meervoudige vorm van ’t werkwoord aan
of het ondenverp eene enkel- of wel meervoudige beteekenis heeft, b.v.:
tomat enkerdja, de of een mensch werkt; tomat erkerdja,
mensehen of de mensehen werken. '
Evenals ook wij voor algemeene gezegden of spreuken het enkelvoud
bezigen met meervoudige beteekenis, behoudt ook het Keieesch in deze
gevallen den enkelvoudsvorm, b.v. : de mensch moet werken, = tomat
mi ski enkerdja. In ’t Keieesch komt deze vorm veelvuldig voor
wijl de zelfst. naamw. op zichzelf geen bepaald getal hebben. Wanneer
men dus in ’t algemeen spreekt, bezigt men meestal dezen vorm.
Meer een verzamelwoord dan een eigenlijk meervoud wordt gevormd
door verdubbeling der eerste lettergreep van den stam van het woord,
b.v. : b e r a n, man ; b e r a n r a n, het.manvolk, de mannen in ’t algemeen ;
wat, vrouw, wat- wat, het vrouwvolk, de vrouwen in ’t algemeen;
man of manoet, vogel; manmanoet, gevogelte; d e, naeht,
d e d e, de nachten in ’t algemeen, = ’s nachts.
1) Verb. Bat. Gen. Deal LXIII, 8e stuk.
10
4°. Verbuiging. Eigenlijke verbuigingsvormen vindt men in ’t
Keieesch niet.
a) De nominativus (subjectum) wordt aangeduid door het zelfst.
naamw. zonder eenige verandering. Z'ijn plaats is steeds onmid-
dellijk voor het werkw. waarop het betrekking heeft, behoudens de
mogelijke b-epalingen van het subjectum, die dit onmiddellijk volgen, b.v. :
tomat enkerdja, de mensch werkt; tomat inan loelin
enkerdja, de ijverige mensch werkt. Dus het onderwerp met al zijn
mogelijke bepalingen gaat onmiddellijk het werkwoord vooraf, waarop
het betrekking heeft.
b) De genitivus. Men heeft in ’t Keieesch di'ie wijzen om den
genitivus uit te drukken:
. 1°. De genitivus praepositus, (bezitter voorop), of de Polineesische
genitivus, b.v.: rah an doe an, heer des huizes; nit oeoen, doods-
hoofd. Deze vorm dient om een zeer nauwe betrekking uit te drukken,
welke wij in ’t Plollandsch meestal door een samengesteld woord weergeven,
b.v.: nit, lijk, oeoen, hoofd, nit oeoen, doodshoofd; wer, water,
m a t a n, oog, wer m a t a n, het oog van ’t water, = de bron ; w a v
varken, j a n a n, kind, wav j a n a n, varkenskind, big - .
2°. De genitivus postpositus, (bezitter achteraan), of de Maleische
genitivus. D*eze kornt echter alleen voor bij plaatsnamen, b.v. : rat Fan,
radja van Fan; tanat Eiwav, het land van Kei; tomat Avlad,
een mensch van Holland, = een Hollander.
In beide voorgaande vormen valt de nadruk op het laatste deel of
bij den genitivus postpositus op de bepaling en bij den genitivus prae-
positus op het bepaalde: eene eigenaardigheid, welke den taalkenners
niet zal ontgaan.
3°. De omschreven genitivus. Meestal echter wordt de genitivus
weergegeven met behulp van het bezittel. voornw. b.v. : r a h a n, huis,
fid, deur, r a h a n n i fid, de deur des huizes. Wat de constructie
betreft is deze genitivus volkomen gelijk aan den genitivus in onze volks-
taal, b.v.: den man zijn hoed.
In dezen vorm valt de nadruk op den bezitter. Men zal ■ dus b.v.
zeggen a i w o e a n, boomvrucht, met den nadruk op w o e a n ; doch a i
n i w o e a n, d - e vrucht van den boom, met den nadruk op a i.
Hierover meer ter plaatse waar het bezittel. voornw. behandeld wordt.
c) De relativus of betrekkingsvonn wordt weergegeven met behulp
van voorzets-els, als we of we r, aan ; e n t a 1, uit, enz.
d) Het objeetuin of voorwerp. Het woord dat als voorwerp dient,
wordt onveranderd achter het werkwoord geplaatst. De gewone plaats
van het voorwerp is onmiddellijk na het werkwoord, dat er op slant en de
relativen daarna. Door omkeering dezer volgorde kan men meer nadruk
Ieggen op het deel van den zin, dat op een ongewone plaats staat, b.v.:
11
m a koebang we jaw, geef mij geld, d.i. de gewone vraag; m a we
jaw, k o e b a n g, geef aan mij geld, d.i. geef desverlangd aan de anderen
iets anders, maar ik wil bepaaldelijk geld hebben. H a r a w i n i enta-
woen ental Joet, gisteren is hij van Gr. Kei vertrokken; het ver-
trolcken zijn is hier de hoofdzaak. Ental Joet i entawoen
harawin, van Gr. Kei is hij gisteren vertrokken. De plaats van vertrek
is hier de hoofdzaak.
BIJVOEGLIJK NAAMWOORD.
De bijvoegl. naamw. blijven steeds onveranderd en kennen geen
geslachts-, getal- of naamvalsvormen.
De plaats van het bijvoegl. naamw. is onmiddellijk achter het woord
dat het bepaalt, b.v.: wer, water; wer bok, goed water.
Om stoffelijke bijvoegl. naamw. weer te geven, worden de stofnamen
als bepaling gebruikt en volgen dan ook onmiddellijk op het woord dat zij
bepalen, b.v. : a i, hout, f e n g a i, houten teil ; w a t, steen, o e o e n vat,
steenen hoofd, hardhoofdige ; mas, goud, r e w m a s, gouden ketting.
Trappen van VergeHjking.
1°. Positivus. Deze wordt weergegeven door de bepaling achter het
bcpaalde te zetten. Er bestaat geen verschil in ’t weergeven van het
positivus attributivus en het positivus praedicativus: dus rahan lai =
het groote huis, of het huis is groot.
2°. Comparativus. Om aan te duiden, dat eene hoedanigheid in
gelijke mate toekomt aan verschillende voorwerpen, gebruikt men de
bijwoorden w a a w n, gelijk, zooals, of b a e i 1, zoo zeer als, even als, enz.,
b.v. : hij is zoo groot als ik, = i e n d i r w a a w n w o e k j a w, of
b a e i 1 o elt J ) jaw.
Mec-stal wordt w a a w n gebruikt om eene eenvoudige gelijkheid uit
te drukken, terwijl b a e i 1 vooral gebruikt wordt als de gelijkheid iets
buitengewcons cn opvallends hceft. Meestal wordt dan het bijvoegl.
naamw. verzwegen, wanncer uit den samenhang duidelijk is, wat men
bedoelt, zooals ook in ’t Nederlandsch vaak geschiedt, b.v. : j a h a w
b a e i 1 bib, een bond (zoo groot) als een geit. H i r a n a k r o e t o p p i
b a e i 1 aka oh! daar heeft er een een hoed op zoo groot als wat ! Meestal
wordt dan b a e i 1 ook, als het tot slotwoord van den zin dient, verlengd
tot b a e i 1 oh, b a e i 1 eh, of b a e i 1 i. Het vertaalt dan ook ons
ycrwonderend : wat een b.v.: doot baeil oh! wat een regen!
Woeoot baeil eh! of baeil i! wat een (groote) visch !
3) lndien op de woorden woek, ook, ruk, reeds, al, en w a k. maar, even, eerst, eerst
eens, de nad'uk niet valt en ze meer als stop woord -jes gebruikt worden, worden ze vaak
vi rkort tot oek, uk en ak en dan geelideerd met het voorgaande woord.
Eindigt het voorgaande woord met een klinker, dan worden ze niet verkort.
12
In sommige uitdrukkingen worden de bijwoorden van gelijkheid geheel
weggelaten, b.v. : i e n d i r ratan jaw, (hij staat hoog ik) — hij is
zoo groot als ik. M a t a k o elleman rat? ben jij gewichtig als een
koning? = ben jij te goed om dit of dat te doen?
3°. Elevativus. De vergrootende trap moet door omschrijvingen
ivor den weevgegeven, hetgeen op verschillende wijzen kan geschioden.
a) Men kan de te vergelijkcn vocrwerpcn in tegenstelling zetten met
elkander, b.v. : deze paal is korfcer dan die, lir i ket, enhe a b 1 6 1 —
deze paal is kort, gene is lang.
b) Men bedient zieh van een cler werkwoorden, die een meer-zijn
of overtreffen aanduiden als enli, meer zijn, enjatat, ov.ertreffon,
entoek, te kort scihieten, enharang w a e i d, niet halen bij, b.v. :
i 1 a i enli w e 1 enhe, dit is langer dan dat.
Hetzelfde is van toepassing, wanneer de vergeleken hoedanigheid
niet door een bijvoegl. naamw., maar door een werkw. wordt uitgedrukt.
In dit geval worden de werkwoorden verbonden, volgens den gewonen
regel van verbinding van twee werkwoorden, waarvan het eene een
bepaling is van ’t andere, b.v. : i e n d i r - j a t a t o, hij staat, overtreft
u, = hij is grooter dan gij. I nefla-li o, hij loopt vlugger dan gij.
In de gevallen dat wij een vergrootenden trap gebruiken, bezigt de
Keiees meestal een werkwoord, dat een meerzijn weergeeft; uit don
samenhang moet dan blijlcen, waarin men meer is, overtreft of te kort
schiet, b.v. : o oemtoek jaw, gij schiet te kort bij mij. Is er nu sprake
van lengte, dan wil dit zeggen: ge zijt kleiner dan ik; is er sprake van
rapheid, dan wil het zeggen : ge zijt trager dan ik, enz.
4°. Superlativus. Ook tot wecrgeven van den o’Wrtreffenden trap
moet men tot omschrijvingen zijn toevlucht nemen.
a) Soms heeft het bijvoegl. naamw. in den positieven vorm de
beteekenis van een superlativus, wanneer dit' n.l. uit den samenhang
der vergelijking duidelijk blijkt, b.v. : i m r o e enbe 1 a i? gij twee, wie
groot? = wie is de grootste van u beiclen? Jaw 1 a i, ik ben groot en in
tegenstelling met mij is de andere Idem, — ik ben de grootste.
b) Men kan ook den superlativus weergeven, door voor ’t bijvoegl.
naamw. het relativum en te voegen, b.v.: ma en lai, geef die groot
is, = geef den grootste.
c) Men kan nog den superlativus weergeven met behulp der werk-
woorden die een overtreffen uitdrukken; het tweede deel der vergelijking,
het overtroffen voorwerp, wordt dan verzwegen, b.v.: ning rah an
lai enli, mijn huis is het grootst. Voor den superlativus absolutus of
den volstrekt overtreffen den trap voegt men bij ’t eerste lid der verge-
lijking het woordje me he, alleen, b.v.: ning rahan me he lai
enli, mijn huis alleen is grooter (dan de andere huizen) = mijn huis
is het allergrootst. >
Weet men needs waarover de vergelijking gaat, dan kan ook het
bijvoegl. naamw. achterwege blijven, b.v. : nlng r a h a n mehe e n 1 i,
mijn iiuis alleen overtreft: in welk opzieht het overtreft, moet uit den
samenhang blijken.
5°. Praestativus. Om aan te duiden, dat een hoedanigheid in zeer
hooge mate aan een voorwerp toekomt, voegt men achter ’t bijvoegl.
naamw. een of ander bij woord van hoeveelheid, als lai, zeer, ros, zeer,
1 i, zeer, s o e s, erg, r e h e, heelemaal. Soms versterken deze bijwoorden
olkander nog : 1 i wordt versterkt door rehe; r e h e door ros of s o e s ;
ros en s o e s door rehe; lai kan door alle andere versterkt worden
en ook door versterkingen ervan ; de versterking 1 i rehe kan nog weer
versterkt worden door s o e s of ros, b.v. : b o lc 1 i, b 6 k rehe, b o k
s o e s, b o k r o s, zeer goed ; ib o k 1 i rehe, buitengewoon goed ;
b 6 k 1 i rehe s o e s, heel buitengewoon goed.
Ook kan een praestativus gevormd worden door verdubbeling der
eerste lettergreep van het woord, b.v. : b o k, goed, b o k b 6 lc, zeer goed ;
s i e n, slecht, s i s i e n, zeer sleeht. Deze verdubbelingen kunnen ook
weer op de gewone wijze versterkt worden door de bijwoorden lai, 1 i,
r e h e, r os, s o e s of verbindingen daarvan.
Vele praedicativen komen uitsluitend in den werlcwoordvorm voor
en ook bij deze kan dezelfde versterking plaats vinden door verdubbeling
van de eerste lettergreep van den stam, b.v. : tomat n e b 1 o, een
oprecht mensch, tomat n e b 1 o 1 o, een zeer oprecht mensch. Dit is
zeer natiiurlijk, als men weet, dat deze werkwoorden niets anders zijn,
dan bijvoegl. naamw. in verbinding met een persoonlijk praefix. Vaak
is van deze werkwoorden de afzondcrlijke stam niet meer in gebruik en
bezigt men den werkwoordvorm, die eerst van het bijvoegl. naamw.
gevormd wend, als bijvoegl. naamw. Zoo b.v. is de stam 1 o van n e b - 1 o
niet meer als bijvoegl. naamw. in gebruik, doch in de Taninibai eesche
talen treffen wij hem nog wel als zcodanig aan; vgl. Fordaatsch lola,
Jamdeenseh 1 5 n d i, recht, oprecht.
Ook deze werkwcordvormen kunnen op de gewone wijze versterkt
worden : noblololi, n e b 1 o 1 o lai, neblololi rehe s o e s.
N.B. Het woord lai heeftcok als versterking: lai ten of lakten,
zeer groot, dat dan verder op de gewone wijze versterkt kan worden.
We hebben hier blijkbaar te doen met een uitzonderingsgeval van ver-
sterking door samenkoppeling van twee woorden van ongeveer dezelfde
beteekenis. Men vindt deze camsnkoppsling zeer veol voor zelistand.
naamw., niet echter voor bijvoegl. naamw. Lai ten zelfstandig gebruikt,
wil zeggan, de grooten cn ouderen, = de notabelcn. Wegens het veelvuldig
gebruik van 1 a i als bijvoegl. naamw. is deze koppeling alhcht als ver-
sterking daarvan in de spreektaal overgegaan.
6°. Excessivuo. Om aan te duiden, dat een hoedanigheid in te
14
hooge mate aan ’t voorwerp toekomt, bezigt men den positivus. Met
woorden die het overdrevene uitdrukken, als 1 i, s o e s, r o s, reh e,
odan, d e n k o e t, enz., of versterkingen daarvan, kan ook het excessi-
vus worden versterkt ; b.v. : vraag ilc een stuk hout en het aangereikte is
te groot voor het doel, dan zeg ik : a i i 1 a i, dat hout is groot, = te
gi'oot ; a i i 1 a i 1 i, dit hout is veel te groot ; a i i 1 a i o d a n, dit hout
is een weinig te groot.
Hetwoordje odan, of wo ho of somsookal lcoet of denlcoet,
vertaalt ook onze woorden : tamelijk, nog al, betrekkelijk, b.v. : r o r o
odan, tamelijk ver ; angled w o h o, tamelijk veel ; k a r a t a t k o e t,
vrij hoog’. Koet of denkoet hoort men voornamelijk op Gr. Kei.
N.B. Uit het voorafgaande blijkt, dat de wijzen om de verschillende
trappen van vergelijking weer te geven, niet scherp onderscheiden zijn
en dikwijls uit den samenhang moet blijken, wat bedoeld wordt.
TELWOORDEN.
Bij het tellen der voorwerpen voegt men steeds by ’t telwoord een
stukswoord of stuksnaam, die verschillend is voor de verschillende soorten
van voorwerpen. Deze stuksnaam wordt niet, zooals in ’t Maleisch,' een-
voudig achter het telwoord geplaatst, doch daarmee verbonden en bij
de samengestelde telwoorden daartusschen ingelaseht. Het algemeene
stukswoord, dat gebruikt wordt voor alle voorwerpen, die geen eigen
80 w o e t - w o w
90 w o o t - s i w
100 rato et
101 ratoet-ein-mehe
102 ratoet-ein-roe
110 ratoet-woet-mehe
120 ratoet-woet-roe
137 ratoet-woet-til-ein-fit
200 rat-roe
300 r a t - 1 i 1
400 r a t - f a k
550 rat-lim-woet-lim
555 rat-lim-woet-lim-ein-
1 i m
1000 riwoen
1230 riwoen - rat-roe
2000 riwoen - roe
3458 riwoen - til - rat-fak-
woet-lim-ein-nejen
70 woet-fit 10000 salt
stukswoord hebben, is e i n.
He telwoorden zijn:
Isa of a-ein
2 ein-roe
3 e i n - 1 il
4 e i n - f a k
5 e i n - 1 i m
6 ein-nejen
7 e i n - f i t
8 e i n - w o w
9 e i n - s i w
10 e i n - wo e t
11 woet-ein-mehe
12 woet-ein-roe
20 woet-roe
21 woet-roe-ein-mehe
22 woet-roe-ein-roe
30 woet-til
40 woet-fak
50 wo et - 1 im
60 woet-nejen
16
A, een, wordt uitsluitend verbonden met het algemeen stukswoord
e i n en dan nog niet in samengestelde getallen : in samengestelde getallen
en voor alle andere stuksnamen wordt het vervangen door mehe. De
verbinding a - e i n is ook de eenige waarbij het telwoord het stukswoord
voorafgaat, in alle andere gevallen volgt het telwoord het stukswoord,
b.v. : r a h a n a - e i n, een huis jnoeoer w a t o e mehe, een kokosnoot.
Indien men door een meer een onbepaald lidwoord dan een bepaald getal wil
aanduiden, kan men ook volstaan voor de woorden met bizonder stuks-
woord, met dit stukswoord zonder mehe, b.v.: noeoer watoe, ’n
kokosnoot ; noeoer watoe mehe, een kokosnoot.
S a wordt uitsluitend gebezigd, wanneer men verseheidene voorwerpen
optelt, waarbij steeds de stukswaorden warden achterwege gelaten, dus:
s a, roe, til, enz. ; de tientallen worden met bizonderen nadruk genoemd
en men telt weer vender: s a, roe, til, tot het volgende tiental, enz.
Verbonden met het algemeen stukswoord e i n, — e i n - s a, wil het zeggen:
ten eerste.
De bizonder e stuks woorden treden steeds in de plaats van het alge-
meen stukswoord ein. Sommige worden echter alleen bij de eenheidsge-
tallen gebruikt om vender geheel achterweg'e gelaten te worden, b.v.:
v o e b i wan, een gulden ; r o e b i w o e t, tien gulden ; doch wel weer
r o e b i woet-wan-mehe, elf gulden, wijl het stukswoord hier weer
met het eenheidsgetal verbonden wordt.
Bizondere stukswoorden zijn:
Tomat, mensch, voor menschen.
D e, nacht, voor etmalen, die gerekend worden van avond tot avond.
W a n, voor geld, gaba-gaba en dunne platte voorwerpen.
W a n a n, voor atap.
W a t o e, bol, korrel, voor ronde voorwerpen als ronde vruchten, eieren,
koralen, enz.
N a i n, voor naalden.
Woe r, een bamboesoort, voor bamboelatten en stokken, lange vruchten
als bananen, maiskolven, enz.
0 e t a n, stam, voor balken.
En zeer vele andere nog, die men • in het Woordenboek zal aantreffen.
Ook heeft men nog enkele bizondere tientallen, b.v.:
A f 1 o e r, tiental voor dieren.
Wiloer, „ „ visschen.
Teiran, „ „ eieren en ronde vruchten die boven den grond
groeien.
W o e i n, tiental voor aardvruchten.
N g o e d, „ „ stukken ellewaar.
En nog verschillende andere, die men in het woordenboek zal vinden.
16
Sen voorbeeld: 25 eieren, = mantiloer teiran watoe lim.
38 citroenen, r o In teiran til watoe til.
Uitdrukkingen als: twee aan twee, drie aan drie, enz., vertaalt men
door het hoof dgetal te verdubbelen, b.v. : erbaeinroeroe, eintil-
1 1 1, ze gaan twee aan twee, drie aan drie.
Onze uitdrukkingen: ongeveer, zoo wat, kan men op dezelfde wijze
weergeven, ofwel men kan aehter het telwioord t e h i r a voegen, b.v. :
zoo ongeveer drie, = eintiltll, of eintil t,e hira.
Woet is ook het onbepaalde getal, b.v.: de woet of ha mar
woet, tien dagen, = zeer lang, onbepaalde duur; tomat woet
woet, heele troepen mensehen.
De plaats der telwoorden is steeds aehter de getelde voorwerpen.
Breuken. Half = kedin of on, (dit laatste wil eehter eer zeggen
een deel van ’t geheel). Zij staan aehter het woord dat zij bepalen, b.v.:
seng kedin, een halve cent. Mooe on, een stuk pisang.
Staan, zij by geheele getallen, dan worden ze door ne /daarmee
verbonden, b.v.: aein ne kedin, anderhalf; kokat kat iim ne
on, ruim vjjf kattis ryst.
Ruim, vertaalt men ook door r e h e n, overschot, b.v. : manoet
a f 1 o e r rehen, ruim tien kippen.
Verdere breuken kent de Heiees niet. Wamieer iets in meerdere
deelen veiaeeid is, wordt elk deel ai naar den aard der zaak genoemd,
r o k a n, moot, watoe, bal, enz., of eenvoudig met den algemeenen naam
wang, deel, b.v.: deel het in zessen, oemham fo wang nejen;
neem twee zesden, oemtaha wang roe, = neem twee deelen, n.l.
van de zes.
Rang getallen. Ranggetallen zjjn heelemaal niet van de hoofdgetallen
onderscheiden. Om ze met eenige nauwkeurigheid weer te geven, moet men
zyn toevlucht nemen tot omschrjjvingen, b.v.: van zee uit het derde huis,
ental taheit oemwaang rahan eintil, (van zee uit tel drie
huizen).
In sommige gevallen kan men het wel eens door n i, zyn, weergeven,
b.v.: den vijfden dag is hij gestorven, ni de lim enmat ruk.
Opmerkingen. Maal, keer, wordt vertaalt door f a voor het telwoord
te plaatsen, b.v. : f a - a, eenmaal, eens ; fa-roe, tweemaal ; f a - a wel,
nog eenmaal; fa-wel, nogmaals; fa-a mehe, een enkele maal; fa-
me h e, in eens, tegelijk, te samen ; f a - f i r ? lroeveel maal ? hoe dikwijls ?
In sommige gevallen wordt maal of keer ook vertaald door raan,
vol, n.l. voor dingen, die vol waren en geledigd worden, b.v.: entoen
raan roe, tweemaal schieten, = het geweer, dat geladen was, twee-
maal ledigen. Zeg ik: min taw i fa roe, dan wil dat zeggen: drink
dien klapperdop in twee maal leeg. Zeg ik: m i n taw i raan roe, dan
17
wil dat zeggen, drink twee maal zoo’n klapperdop leeg.
Op Gi\ Kei hoort men ook voor maal, s a i r of j a r o e t.
Wei, of heelemaal, vertaalt men door re he, b.v.: wel honderd,
r a t o e t r e h e.
Ruim, over de, vertaalt men door r e h e n, b.v. : over de honderd,
r a t o e t r e h e n.
Juist, vertaalt men door tika, woet tika, juist tien.
De verleden en toekomende dagen worden ook op eigenaardige wijze
geteld. Vandaag, leri; morgen, meran. De volgende dagen tot en met
tien telt men door raf voor het telwoord te plaatsen: raf -til, over
drie dagen, raf-fak, over vier dagen, enz. Na den tienden
dag gebruikt men de in plaats van raf: woet de me he,
over elf dagen; de woet roe, over twintig dagen. Men telt de
dagen van den eerstvolgenden tot en met, den aan te duiden dag.
Gisteren, dein of harawin; eergisteren, rafroean; voor-
eergisteren, raftiloen; voor vier dagen, raff akaii. Verder gebruikt
men de met ruk, b.v.: de lim ruk, al vijf dagen geleden.
Onbepaalde telwoord&n. Zij worden steeds geplaatst achter het woord
dat zij bepalen.
Einfir? hoeveel? Denkoet, odan, tanggeen, weinig.
Angled, arik, tatawn, veel, menigte. Bissa, moet, waeil,
alle. Waeid, hoeman waeid, geen. Woh.|o, eenige, enz.
Bij einfir? kan het algemeen stukswoord ein door elk bizonder
stukswoord vervangen worden, b.v. : mantiloer w'atoe fir? hoeveel
eieren? Imfir? met uw hoevelen?
Bij de andere onbepaalde telwoorden worden. de stuksnamen ach-
terwege gelaten.
VOORNAAMWOORDEN.
1°. Per so on lijke Voornaamwoorden.
le persoon enkelv.: j aw, ik, mij.
2e „ „ : o, gij, je, u.
i
8e „ „ : i, hij, zij, hem, haar, dit, dat.
le „ meerv. : it, wij, ons, (aangesprokene inbegrepen).
le „ „ : am, wij, ons, (aangesprokene uitgesloten).
2e „ „ : im, gij, ulieden.
3e „ „ : hir, zij, hun, haar, die.
Voor den 2en pers. meerv. hoort men gew'estelijk ook b i r, b.v. op het
noordelijlc gedeelte van Gr. Kei.
Verbuigingsvormen kent het voornaamwoord niet. Voor den betrek-
V2
18
kingsvorm kan men gebruik maken van voorzetsels, doeh noodzaFelijk
is dit niet, b.v. : m a j aw, of m a we of we r j awt, geef mij. Wanneer
echter het, pers. voornw. door een ander woord van ’t werkwoord geschei-
den is, dan bezigt men steeds we of we r, b.v., men kan zeggen :
i nanar o feli, of i nanar we o feli, zoo heeft hij tegen
u. gezegd; maar men moet zeggen: i nanar feli we o; ma jaw
of we jaw boek i, ofwel ma boek i we jaw.
N.B. Ons woord samen, aan een persoonlijk voornw. toegevoegd,
kan op verschillende wijzen vertaald worden.
Spreekt men in ’t algemeen tot alien of over alien, dan voegt men
het suffix 1 s achter ’t pers. voornw. Bij werkwoorden moet dan toch
nog het voornw. herhaald worden, b.v. : i t i s - ’t a b a, wij gaan te samen,
gezamenlijk; amis-amba, wij gaan samen; imis-imbje, gij
gaat samen; hiris-erba, zij gaan samen.
Spreekt men meer bepaaldelijk tot een persoon of van een persoon,
dan plaatst men het pers. voornw. dat den toegesprokene of besprokene
aanduidt voorop en vertaalt overigens gewoon, b.v.: o itaba, ga met
ons samen, ga met ons mee. I imtil imdoek, hij blijft bij u drieen.
Jaw waring h i r ermat, mijn broer is bij de gestorvenen, een
der gestorvenen.
Het vervangen der persoonl. voornw. door titels, zooals in ’t Maleisch
gebruikelijk is, is niet eigen aan ’t Keieesch, ofschoon het, althans met
betrekking tot den toegesproken persoon, wel wordt nagevolgd van 5 t
Maleisch door lieden, die bizonder beleefd willen zijn.
2°. Bezittelijke Voornaamwoor den.
le persoon enkelvoud: ning, mijn.
2e
it
„ : moe, uw.
Be
tt
„ : ni, zijn, haar.
le
ft
meervoud : did of din, onze (aangesprokene ingesloten) .
le
tt
„ : mam, onze, (aangesprokene uitgesloten) .
2e
it
„ : b i r, uwe.
Be
tt
„ : rir, hunne, hare. *
Op het bezittel. voornw. kan meer nadruk gelegd worden, door het
te verbinden met het persoonl. voornw. Aldus verkrijgen wij :
Pers. voornw.:
Bezittel. voornw. :
Samengestelde vorm:
le
pers*
jaw,
ning,
j a w-n ing.
2e
77
o,
moe,
o-m o e.
3e
77
ij
ni.
i-n i.
le
77
it,
did of din,
i t-d i d of i t-d i n.
le
77
am,
mam,
a m-m a m of a m-n ing.
2e
77
i m,
b i r,
i m-b i r. *
Be
77
hi r,
rir,
h i r-r i r.
19
A m n I n g is het bezittel. voomw. van den len pers. ehkelv. in
verbinding met den len pers. meerv. van het pers. voornw. lets dergelijks
zullen we ook nog aantreffen bij de persoonlijke praefixen der werkwioorden.
De bezittel. voornw. worden altijd voor de bezitting' geplaatst,
wanneer ze bijvoeglijk gebruikt zijn, b.v.: ning of j awning habo,
mijn boot.
Staan ze achter de bezitting, dan zijn ze zelfstandig gebruikt. Door
deze wending te gebruilten, legt men meer nadruk op den bezitter, b.v.:
habo j a w' n l n g, de boot, die de mijne is. N g i r i omoe, dit hakmes -
is het uwe; omoe n gi r i, dit is uw hakmes. Men gebruikt dan ook bij
voorkeur den samengestelden vorm.
Heeft het woord, dat den bezitter aanduidt, bepalingen bij zich,
dan moet men steeds den samengestelden vorm gebruiken, die dan vol-
genderwijze gescheiden wordt: het pers. voornw. staat onmiddellijk voor
den bezitter en het bezittel. voomw. achter de bepalingen, die op den
bezitter betrekking hebben, b.v. : uw eigen kind, o mehe moe
j a n a n ; ’t is de zaak van u hoofden, i m tomat teten bir ber-
kar; deze feestprauw is van ons lui van Ngilngof, belan i am
Ngilngof mam.
In dergelijke gevallen kan echter het pers. voomw. ook door een
zelfstandig naamw. vervangen worden: de woordvoeging blijft dan
overigens hetzelfde, b.v: met voornw.: i mehe ni janan, zijn eigen
kind; met zelfst. naamw.: B al mehe ni j anan, Bal zelf zijn kind, =
Bal’s eigen kind.
Letterlijk vertaald vormen al deze uitdrukkingen een tautologie,
vooral wanneer men, na den bezitter genoemd te hebben, toch nog den
samengestelden vorm bezigt, hetgeen vaak gebeurt, om meer nadruk
daarop te leggen. Men zie den climax in de volgende zinnen: tomat
teten bir berkar, of geheel andere wending: tomat teten,
(aanspreking) , imbir berkar, het is de zaak van u hoofden; im
tomat teten bir berkar, u hoofden, ’t isi uwe zaak; im
tomat t, e t e n, (aanspreking) , i m b i r berkar, u hoofden uwe eigen
zaak is het.
Eigenaardig zijn nog uitdrukkingen als de volgende: rah an i
Jahawl rir, dit huis is van Jahaw de zijnen, = dit huis is van Jahaw
en de zijnen; jamang mam wee, de tuin van mijn vader en ons;
o bir habo, de boot van u en de uwen. Hier hebben we dus samen-
gestelde voornw. waarvan het eerste deel in ’t enkelvoud en het tweede
in ’t meerv. staat. Het eerste duidt den voornaamsten bezitter aan en het
tweede de medebezitters.
Wanneer er meer bezitters zijn, waarvan men er een of meer bizonder
wil aanduiden, dan worden die bij het eerste deel van ’t samengesteld
voomw. geplaatst, het tweede slaat dan op deze gezamenlijk terug, b.v.:
20
amroe ang mam habo, wij tweeen mijn broer, onze boot, = de
boot van mij en mijn broer; hiris Sam rir ween, zij samen met
Sam hunne fuik, = de fuik van hen gezamenlijk met Sam. Spreekt men
in dergelijke gevallen van een bepaald aantal personen, dan worden ze
door het telwoord aangeduid, b.v. : a m r o e a n g mam h a b o, wij beid'en
mijn broer onze boot, = de boot van ons twee, mijn broer en mij. Voor
een onbepaald getal voegt men i s aan 't, voornw. toe: hiris Sam r i r
ween.
lets dergelijks he-eft men met het persoonl. voomw., wanneer men
van meer personen spreekt, waarvan men er enkele meer bepaald wil
aanduiden, b.v.: amis ang waring amdoek, wij mijn broers en
ik wonen samen; hirtil rein an erdat, zij samen met hun moeder
(de moeder en twee andere, samen drie personen), zijn gekomen;
hirfak jam ang erba, zij, vier, (mijn vader en drie anderen) gaan.
Soms kan het bezittelijk voornw. ook onze uitdrukkingen vertalen:
ten bate van, in plaats van, b.v.: i enkerdja j awning, hij werkt
het, mijne, = hij werkt voor mij ; jaw oetal omoe, ik werp h-et
uwe, = ik werp voor u, (bij spel).
B e t r ekk el ij kheids w o or d en.
Betrekkelijkheidswoorden, voornamelijk lichaamsdeelen en familiebe-
trekkingen, knmien op eigenaardige wdjze met het bezittel. voornw.
verbonden worden. In ’t Jamdeenseh heeft men dezelfde verbindingen en
wel als algemeenen regel voor alle beti-ekkelijklieidswoorden, terwijl hij
in ’t Keieeseh maar voor eenige dezer woorden meer van toepassing is;
deze regel is als meer andere hier reeds verwaterd. Terwijl daar naast
de betrekkingsvornien ook nog de onbepaalde- of grondvorm bestaat,
is deze in ’t Keieeseh verloren gegaan op een paar uitzonderingen na, die
dan nog met meer de algemeene onbepaalde beteekenis behouden hebben,
doch een bizondere bepaalde beteekenis hebben aangenomen, b.v. : w a h a
is de grondvorm of onbepaalde vomi voor vocht, doch in ’t Keieeseh heeft
het de bepaalde beteekenis gekregen van: water in een boot; voor vocht
in ’t algemeen gebruikt men den betrekkingsvorm: wahan, vocht, doch
dal eigenlijk beteekent: zijn vocht, n.l. met betrekking tot een of ander
ding, waarvan het het vocht is.
Om de betrekkingen tot den bezitter aan t,e duiden, worden de stam-
letters van ’t bezittelijk voornw. aan den grondvorm gehecht,. Deze stam-
letters zijn :
le pers.
enkelv. : n g
le
pers.
meerv.: d (aangespr. ingesl.)
2e „
„ : m
le
11
» : b ( „ uitgesl.)
3e ,,
„ : n
2e
91
„ : b
3e
19
11 * -*•
21
Wij krijgen dus b.v. van lima n, hand, waarvan de grondvorm waar-
schijnlijk geweest is lime of lima, (vgl. Jamdeensch lime), de
verbindingen :
Limang mijn hand L i m a d onze hand
Limam uw hand L i m a b onze hand
Liman zijn hand Limab uwe hand
Limar hunne hand
Men lette wel, dat bij de meervoudsvormen het meervoud slaat op
de bezitters en slechts naar omstandigheden ook op de bezitting betrekking
kan hebben, b.v. : h i r j a n a r, kan beteekenen hu'n beider kind of hunne
kinderen. Duidelijkheidshalve kan men voor de eerste beteekenis ook
zeggen: hir janan, hun kind.
In samenstellingen of nevenstellingen van twee woorden met ongeveer
gelijke beteekenis, kan ook de betrekkingsvorm worden toegepast, indien
de woorden daarvoor vatbaar- zijn, b.v. : an-wari n, broeders, a m -
warim, uwe broeders ; reinan-hon, moeder en vrouw, = de dier-
baarste betrekkingen, reinab-hob, onze dierbaarste betrekkingen.
Zelfs bijvoegl. naamw., vermits zij daarvoor vatbaar zijn, (n.l. als ze
een n tot sluitletter hebben), nemen vaak de betrekkingsvormen aan, of-
schoon dit spraakkunstig op geenerlei wijze, tenzij door eoncomittantie,
te rechtvaardigen is, b.v.: inar sier, zij zijn lui; it sied ruk he!
we zijn verloren!
In ’t Jamdeenseh waar de betrekkingsvormen nog in hun voile kracht
bestaan, kent men dit misbruik niet. Dat er in ’t Keieesch door slordigheid
in ’t spreken de ware beteekenis van verloren gaat, blijkt nog uit tautolo-
gieen als de volgende : Am Langoer mam r e i n a b hob, de dier-
baarste betrekkingen van ons Langoereezen, waar behalve het pers.
voomw. het bezittel. voomw. twee maal herhaald wordt.
Zooals we reeds opmerkten is van de betrekkelijkheidswoorden de
grondvorm verloren gegaan. Meestal gebruikt men daarvoor den
betrekkingsvorm van den derden persoon enkelvoud ; soms ook den eersten
pers. meerv. (aangespi’okene ingesloten) , ofschoon men dezen vorm meest-
al hoort met een slot-t in plaats van de regelmatige d. Wijl n en t wissel-
letters zijn kan het ook zijn, dat men hier te doen heeft met een bijvomi
van den 3en pers., in plaats van een door slordigheid verworden vorm
op d, b.v. : voor kind heeft men de twee vormen j a n a n en j an a t. Wijl
men de beteekenis van den betrekkingsvorm in deze woorden niet meer
voelt, kunnen zij ook met alle bezittelijke voomw. verbonden worden, of-
schoon dit spraakkunstig geheel onjuist is, b.v.: ini meet, zijn schande,
(terwijl meet eigenlijk wil zeggen: onze schande). Dit is te meer opval-
lend voor woorden als b.v. meet, waarvan ook de betrekkingsvormen nog
• J 21. * • rs . . * 1 i i.! t.^1, „ * ,3 r~* rrrA rv*P
22
meester, heeft in deze beteekenis alle betrekkingsvormen, doch de vorm
Doead, (letterlijk: ons aller meester) is de benaming van God of het Opper-
wezen ; in deze beteekenis heeft het alleen ook nog den vorm D o e a n g.
We hebben reeds gelegenkeid gehad te wijzen op vormen, die ver-
dwenen zijn, het is wel interessant hier te kunnen wijzen op een, die aan ’t
verdwijnen is.
3°. Vragende V oo r n aam wo o r d en.
Eigenlijke vragende voornaamwoord'en heeft het Keieesch niet, doch
alleen maar vragende partikels, n.l. : k i voor personen en k a voor zaken,
terwijl b e voor beiden gebruikt wordt.
K a wordt niet, evenals k i en b e aan andere woorden gehecht, maar
vormt met a, een, a-k a? welk een? wat? welk? dat dan den dienst doet
van een vragend voomaamw. (Het woord a f ak a? wat voor iets, zou men
ook nog kunnen verklaren als af a-k a, doch even waarschijnlijk als eene
samentrekking van afa aka).
Het woi’dt alleen voor zaken gebruikt.
Bijvoeglijk gebruikt staat het altijd achter het woord waarop het
betrekking heeft, b.v.: oh oi aka? welk doip? Het kan echter ook zelf-
standig gebruikt worden, b.v. : aka enlek i? wat valt daar ? Oemoet
aka? wat doe je?
Dikwijls wordt aka verbonden met afa, ding; afa aka? welk
ding? wat? Men krijgt dan evenwel eenig verschil in de beteekenis: terwijl
aka? naar iets in ’t algemeen vraagt, vraagt afa aka? naar een bizonder
iets, b.v.: oemhaawk aka? wat wil je? oemhaawk afa aka?
welk ding verlang je? Oemoet aka? wat doe je? Oemoet afa
aka ? wat maak je voor iets?
Aka of samenstellingen ervan als akalah? akahe? vertalen
evenals felbe? of felbelah? onze vraag: wat? hoezoo? wat is er?
of wat belieft u?
Verder hebben wij de vragende partikels k i en b e. Vragende voomw.
vormen deze partikels niet, doch de woorden waaraan ze gehecht worden
dienen om onze vragende voornw. te vertalen.
Ki wordt alleen gebezigd voor personen, b.v.: hira, iemand;
hiraki? wat voor iemand? wie? Tomat, mensch; tomatki? welke
mensch? wie? Memam-ki ? w'elke is uw naam?
B e is een algemeen vragend partikel en kan met alle soort van
woorden verbonden worden. Het vormt ook eenige verbindingen, welke
wij met een vragend voomw. vertalen en kan zoowel voor personen als
voor zaken gebezigd worden, b.v. : m a n g, men, lieden; m a n g b e ? welke
lui? wie? A e i n, een; aeinbe ? welkeen? wie? welk? En, relativum;
enbe? de welke? Rahan be? welk huis? Tomat be? welke
mensch?
S3
WijI b e geen eigen beteekenis heeft, kan het 'met afzonderlijk gebruikt
worden ; toch komt het veel als zoodanig voor, maar dan is het een afkorting
voor i-be? waar? Ho-be? waarheen? of fel-be? hoe? hoezoo?
b.v.: oerakerdj a be? (= fel-be?) hoezoo, jij werkt? Oembwa
be? <= ho-be?) waarheen ga je? Endoek be? (= i-be?) waar
woont hij?
4°. A a n w ij z e n d e V o o r n a a m w o o r d d n.
Als aanwijzende voornw. heeft men:
I, (= pers. voornw. 3e pers. enkelv.), deze, die, dat.
H e, dat, gene, gindsehe.
K e, wordt op Gr. Kei gebruikt voor h e.
Alle drie kunnen zij versterkt worden door het relativum en: en-i,
deze hier, dit hier; en-he of en-ke, die daar, dat daar.
Bijvoeglijk gebruikt staan de aanwijzende voornw. achter het Woord
dat ze bepalen, b.v. : noeoer i s i e n, die Mapper is bedoxven ; 0 e m-
1 e l k a f a h e, zie dat daar, kijk daar eens. Zelfstandig gebruikt, staan
ze in ’t, zinsverband op de plaats van het wooi’d dat ze vei'vaxxgen en dus
verschillend naar gelaxxg ze dienen als onderwerp, voorwerp of betrekking.
Bij wijze van aanwijzende voornw. worden ook dikwijls gebruikt de
bijwoorden: wil, iwxl, idenwil, odanwil, woev, daai’, roi,
iroi, odanroi, gindsch, r a t, daai'boven, zuidelijk, wav, daai’ondei’,
nooxdelijk, b.v. : ohoi rat hoeb roro, het gindsehe, (zuidelijk gele-
gen) dorp is nog ver; habo wil enfok, gindsehe boot di’ijft af.
Van de aanwijzende voornw. i en he woxdt als in ’t Maleisch van
i t o e en i n i, veelvuldig gebruik gemaakt, om meer nadruk te leggen op
een of ander woord en zelfs op een heelen zin; aldus op het einde van
een zin geplaatst woiden ze met nadruk betoond en vaak nog versterkt,
n.l. h e door j a ; i door h e of door j a, b.v. : j a w i, of j a w h e, ik deze, =
ik hier; i ruk i, of i ruk he, dit al dit, = ja juist dat: i he, dit
dat, = juist dit; kashe, zie dit, zie hier; k a s h e j a, zie eens hier. Men
lette op het verschil van beteekenis in de volgende zinnen: jaw oeoet
h e, dat heb i k gedaan, (h e vei’sterkt den zin) ; j a w oeoet i h e, ik
heb dat gedaan, (h e vei’sterkt het voornw. i) .
Dezelfde, hetzelfde, datzelfde, kan men veitalen door m e h e of
einmehe, een zelfde, een .enkel, b.v.: tomat einmehe enoet
habo einroe i, een enkele, (= dezelfde rnaix) heeft deze twee booten
gemaakt. H i r r o e m e h e e r b a w e 1, die twee zelfden gaan weer. Doch
in geval deze woorden willen zeggen niet zoozeer: maar een, dan wel, geen
andere, dat o.a. aJtijd het geval is, wanneer ze in ’t meeiwoud gebi'uikt
worden, doet men beter in ’t Keieesch tot een omschiujving zijn toevlucht
te nemren, b.v. : de twee zelfde mannen gaan weer, tomat hi r roe
erba lalaeinle erba wel, de twee mannen, die vroeger gegaan
zijn, gaan weer.
24
Hetzelfde, in de beteekenis van: gelijk, eender, wordt vertaald door
waawn einmehe, (gelijk een enkel), b.v.: i waawn einmehe,
dat is hetzelfde; die twee borden zijn hetzelfde, bingan h i r r oie
waawn einmehe.
Zulke, zoodanige, wordt vertaald door : waawn i, waawn he,
fel-i, fel-he, fel-en-he, baeil-i, baeil-oek-i, waawn-
oek-i, b.v.: kalko>ean waawn i, s ins i d n, zulk gedrag is zeer
slecht; tomat felenhe ning soek waeid, ik houd niet van
zulke menschen.
Die is het die, dat is het dat, vertaalt men door iruki, irukhe,
i ruk j a, b.v.: die is het, dien wij zoo even zagen, i ruk i amit
w e k a 1 1 e. Men lette wel, dat in deze wendingen het tweede i, h e of
j a geen betrekkelijk voornaamw. is, doch alleen dient om nicer
nadruk op het eerste te leggen. Dit blijkt hieruit, dat in deze gevallen i of
h e altijd door j a lean vervangen worden, dat niets meer is dan een
stopwoordje. Ook blijkt dit uit de zinsontleding: wij zouden ontleden: hij
is het, — dien wij zoo even zagen; de Keiees zal ontleden: i ruk i,
— amit wekatle.
5°. Wederkeerende en Wederkeerige Voornaam-
woorden.
Zelf, wordt vertaald door mehe, dat achter het pers. voornw. of
het zelfst. naamwl. geplaatst wordt, b.v. : j a w m e h e, ik zelf, mij zelf ;
0 mehe, gij zelf, u zelf ; r a t mehe, de koning zelf.
Zeer dikwijls wordt zelf ook vertaald door do ean, = wien ’t, aangaat
on dit in zoo uitgebreid mogelijken zin, b.v. : doe het zelf, o d o e a n
oemoet; betkai o doe a n, dat moet je zelf weten. D o ean kan nog
nader door mehe bepaald worden, b.v. : o doean mehe o e m b w a,
ga in eigen persoon. I doean mehe is een tautologie als : zijn eigen
zelf.
Zich of zichzelf, vertaalt men op dezelfde wijze door mehe of
doean als bepaling van het voornw. of het zelfstandig naamw., b.v. :
1 e n b a n g i 1 i mehe of i d o e a n, hij slaat zichzelf. In ’t, Eeieesch
worden echter de wederkeerende vormen veel minder gebruikt dan in ’t
Nederlandsch en alleen in geval de wederkeerendheid iets buitengewoons
of opvallends heeft, b.v. : i e n w e en g i mehe of i doean r o e g, hij
berokkent zichzelf schade. Uitdrukkingen als zich wassehen, zich baden, zich
oprichten, zich neerleggen, enz. worden door niet wederkeerende vormen
weei’gegeven, maar door onovergankelijke werkwoorden, b.v.: entoeb,
gaan liggen; endoek, gaan zitten; of door overgankelijke werkwoorden
zonder voorwerp, b.v.: i enloeroek, liij baadt (zich); i neslaroet,
hij wascht (zich) . Hebben dergelijke werkwoorden die gewoonlijk op het
onderwerp zelf terugslaan een ander voorwerp, dan wordt dit uitgedrukt,
25
b.v. : i enloeroek janan, hij baadt zijn kind. In dergelijke gevallen
is de Keiees ook meer bepaald in zijn spreekwijzen als wij, b.v. : zal hij niet
zeggen: hij kamt zich, maar hij kamt zijn hoofd; niet: hij kleedt zich,
maar: hij trekt kleeren aan, enz.
Uitdrukkingen als: zich stooten, zich bezeeren, enz. worden weerge-
geven door de omschrijving: dit of dat treft, b.v.: ngir ental
limang, een hakmes heeft mijn hand getroffen, = ik heb mijn hand
met een hakmes bezeerd ; wat ental, een steen heeft getroffen, = ik
heb me aan een steen bezeerd ; j a f ental, hij heeft zich gebrand, enz.
Eigen, wordt eveneens door mehe vertaald in verbinding met het
samengesteld bezittel. voornw., mete staat dan als bepaling van het
eerste deel van het samengesteld voomw. en wordt derhalve daarachter
geplaatst. Heeft dit voornw. ofwel het zelfst. naamw., dat het vervangt,
meerdere bepalingen, dan komt mehe achter de andere bepalingen, b.v. :
jaw mehe ning, mijn eigen; jamang mehe ni, mijn vader zijn
eigen, = van mijn vader zelf; am tom at Namar mehe mam
noeoer, wij lui van Namar onze eigen klappers, = de eigen Wappers
van ons Namareezen.
Wederkeerige voornw. heeft het Keieesch niet. Het praefix kaf
geeft aan sommige w'erkwoorden een wederkeerige beteekenis, b.v. :
enlan, nazitten, enkaf-lan, elkander nazitten; enbangil, slaan,
enkaf-bangil, elkander slaan. Doch eerstens hebben slechts een zeker
aantal werkwoorden dezen vorm met kaf en tweedens heeft bij sommige
dier werkwoorden de verbinding met kaf een eigenaardige, beperkte
beteekenis gekregen, b.v.: ental, treffen, enkaf-tal, oorlogen.
Men kan echter steeds een wederkeerig werkwoord vertalen door
de omschrijving: aein aein, b.v.: zij slaan elkander, aein
enbangil aein. Aldus weergegeven hebben deze uitdrukkingen eene
algemeene beteekenis en kunnen op alle personen betrekking hebben, b.v. :
aein entoeoeng aein, kan beteekenen : wij, gij of zij helpen elkan-
der. Blijkt uit den samenhang niet voldoende wat bedoeld is, dan kan men
dit duidelijk maken, door deze uitdrukkingen door een pers. voomw. of
zelfst. naamw. te lat-en voorafgaan, b.v. : am aein entoeoeng
aein, wij helpen elkander; im aein entoeoeng aein, gij helpt
elkander; tom at bissa miski aein entoeoeng aein, alle
menschen moeten elkander helpen. Wijl in dergelijke uitdrukkingen het
werkw. niet in verband wordt gebracht met het onderwerp van den
geheelen zin, maar van de uitdrukking aein aein, blijft dit in ’t
enkelvoud.
6°. Betrekkelijk Vo o r n aamwoo r d.
Het eenige soort relativum, dat we in ’t Keieesch hebben, is het
partikel e n, dat in beteekenis overeenkomt met het Maleische j a n g.
26
Waarschijnlijk is het stamverwant met bet bezittel. voomw., ni en het
persoonlijk praefix der werkwoorden en. Het wordt niet afzonderlijk
gebruikt, doch als praefix gevoegd bij het woord waarop het betrekking
heeft, b.v.: welk hout wilt, ge hebben? geef het groote, ma en-lai, =
geef dat wat groot is. E n - i, dat wat hier is, = dit.
Betrekkelijke voornaamw. om zinnen onder elkaar te verbinden, kent
het Keieesch niet. De zinnen van een volzin worden eenvoudig naast
elkaar geplaatst en de betrekking kan blijken uit de plaatsing, uit bijwoor-
den of uit den samenhang. Hierover meer ter plaatse waar de conjunctieve
vorm van het werkwoord behandeld wordt.
7°. Onbepaalde Voornaamwoorden.
Hira, (van hir, zij of hun en a, een) iemand; hira aein, een
zeker iemand, b.v. : hira e n d at , daar komt iemand. Hira wordt
ook gebruikt, om ons: er een, te vertalen, wanneer men iemand badekt
jets te verstaan wil geven of spottender wdjze iets zegt, b.v. : hira
enhoer rawit baeil i! zie er daar eens een een jas aan hebben!
Hira w a e i d, niemand. In ontkennende zinnen heeft hira
natuurlijk ook de beteekenis van niemand, b.v. : hira enkai
w a e i d, iemand weet niet, = niemand weet.
Noetoen, elke, ieder. Bijvoeglijk gebruikt, staat het voor het
woord, dat er door bepaald wordt, b.v. : noetoen leran, elken dag.
Dikwijls wordt het versterkt door bissa, en beteekent dan : volstrekt
elke, volstrekt iedere. Het bepaalde woord staat dan tusschen noetoen
en bissa, b.v. = noetoen leran bissa, volstrekt elken dag. Heeft
het woord andere bepalingen, dan komt noetoen als laatste bepaling,
b.v. : noetoen to mat bok bissa, iedere goede mensch. Is de bepa-
ling echter een bijzin, dan staat bissa voor dien bijzin, b.v. : noetoen
tomat bissa erkerdja, entarim re re eng, iedere man, die
gewerkt heeft, krijgt loon. Noetoen tomat inan loelin
bissa, enkerdja, entarim rereeng, iedere ijverige man, die
gewerkt heeft, krijgt loon.
Noetoen zelfstandig gebruikt, heeft meer de beteekenis van: een-
ieder voor zich, eenieder afzonderlijk. Het staat dan altijd aan het einde
van den zin, b.v. : oemham wer tomat bissa noetoen, verdeel
het onder alle menschen ieder, = verdeel het onder alien, zoodat ieder
afzonderlijk zijn aandeel heeft.
Af a of afa aein, iets, een ding, b.v.: af a enlek, iets valt, =
daar valt iets.
Afa wordt zeer veelvuldig gebruikt als loos voorwerp bij vele over-
gankelijke werkwoorden, die geen eigenlijk voorwerp bij zich hebben.
Sommige dezer werkw. hebben altijd, andere gewoonlijk een voorwerp bij
zich. Komt er geen eigenlijk voorwerp in den zin voor, dan dient afa
als loos voorwerp, b.v.: endoek 11 a ala af a, zitten te -stem
Oembobar afa te? ben je bang? In de gebiedende wijs blijft ook
het looze voorwerp gewoonlijk achterwege, doch met eenig verschil in de
beteekenis, b.v.: moean, eet, zal men zeggen tegen iemand, b.v. een
zieke, die spijzen voor zich heeft staan, maar geen trek lieeft ; moean
afa, zal men zeggen om iemand aan te sporen iets te gebruiken om laiet
hongerig te blijven. „
Afa waeid, niets. Indien waeid als bepaling staat bij afa,
volgt het steeds a f a en wel als laatste bepaling, indien er meerdere
bepalingen zijn, b.v. :afa einmehe woek waeid, ook niet een enkel
ding, = heelemaal niets ; doch dikwijls wordt in zinnen ook waeid
beschouwd als ontkenning op het werkwoord betrekking hebbende, en dan
neemt waeid de plaats in van een gewone ontkenning, b.v.: afa ein-
mehe endoek woek waeid, een enkel ding blijft ook niet, = er
blijft niets over.
Als antwoord op een vraag wordt niets ook vaak vertaald door
waeid alleen, b.v.: oemnar aka? wat zeg je? waeidi of afa
waeid, niets.
H i r h i r a of h i r h i r a t e, alwie, de eerste de beste.
Mang, men, dat echter als meervoudig beschouwd wordt, b.v.:
mang erboer ning koebang, men heeft mijn geld gestolen. Men
kan ook vertaald worden door t o m at, menschen.
Woho, tom at wo ho, of mang woho, sommigen.
Onze onbepaalde voornw. : het, er, zooals in : het regent, er is water,
hebben geen vervangers in ’t Keieesch. Wanneer mogelijk, worden ze
eenvoudig door het zelfstandig naamw. vertaald, b.v. : het regent, do o t, —
regen ; het, regent hard, d o o t 1 a i, = groote regen ; het waait, n i o e t, =
wind; enz. 1 ! 1 ! ’
Er of daar, wordt onvertaald gelaten, B.v. : er is water, w e r
n a a, = water is ; daar komt iemand, h i r a e n d a t, = iemand komt.
Soms moet men tot, een andere wending zijn toevlucht n-emen, b.v. : het
is mogelijk dat, vertaalt men door matak of woekoen, = misschien.
Het gebeurde eens, kan men weergeven door, 1 e r a n aeinofleran
f a a, — op zekeren dag. Het schijnt, het lijkt en dergelijke moet men
alle trachten door een gelijkwaardige uitdrukking weer te geven, als b.v.:
ik denk, men zegt, wellicht, enz.
WERKWOORDEN.
Eigenlijke werkwoorden kent het Keieesch niet. Zooals men trouwens
reeds zal gezien hebben zijn over ’t algemeen de verschillende x’ededeelen
niet zoo scherp cnderscheiden als in de oude en zelfs de moderate
Europeesche talen. Als werkwoorden doen dienst zelfstandige naamw.
of bijvoeglijke naamw. welke verbonden worden met persoonlijke prae-
fixen, die samenhangen met het bezittelijk of persoonlijk vooxmaamwoord.
Hieruit voIgt echter niet, dat alle werkwoordvormen ontdaan van het
persoonlijk praefix nog a Is zelfstandig naamw. of bijvoegl. naamw. in
gebruik zijn. Indien de sluitletter der bijvoegl. naamw. of werkw. een n
is, verandert die bij den werkwoordvorm dikwijls in k of t, zooals we bij
de woordvorming nader zullen zien, b.v.: ho am an, reuk, en-hoe-
mak, raikep ; foeoen, bloem, en-foeoet, bloeien.
Uit deze wijze van vorming der werkw. valt af te leiden, dat men
van geen tijden of wijzen kan spreken, evenmin als van een eigenlijke
vervoeging. De enkele vormen, welke men in verbinding met de voornaamw.
heeft samengesteld, gelden alleen voor getal (numerus) en persoon (per-
sona), doch niet voor genera, modi, actiones en tempora.
Van daar verder, dat de werkw. veeleer een toestand dan een han-
deling uitdrukken.
Om de verbindingen met het persoonlijk praefix te behandelen, nemen
wij als uitgangspunt de meest onbepaalde n.l. die van den derden pers.
enkelv.
Voor sommige werkwoordvormen is het voornw. nog geheel onver-
anderd gebleven, n.l. ni, zijn. Voor andere is ni veranderd in n, en,
n e, of n a. Verder heeft het zich weer door elisio moeten verbinden met
andere praefixen, wielke afzonderlijk niet meer bestaan en waaiwan ik
den ooi’spronkelijken vorm niet heb kunnen nasporen. Men verkrijgt aldus
de verbindingen : nab, n a d, n a f, n a k, n a n g, n e n g, n x n g, n a m,
n a s, n a i*, n a t, n e s, neb, n e f, nek en n e r. Deze verbindingen
bxengen een wijziging in de beteekenis te weeg, die echter niet steeds
logisch is dooi'gevoerd.
De Praefixen.
De eenvoudige persoonlijke praefixen zijn: n, en, na, ne en ni.
Het praefix n komt alleen nog voor in twee verbindingen, n.l.;
n-a, geven, nemen en n-in, drinken. Vroeger moet het meer bestaan
hebben en in het vei’wante Fordaatsch komt het veelvuldig voor. Een
voorbeeld hebben we nog in nor ang, volgen, dat men echter om een
pexsoonlijke betrekking aan te duiden, met het pers. voomw. verbindt,
b.v. : j a w n o r an g, o n o r a n g, i n o r a n g, enz. In ’t, Fordaatsch heeft
men or ang, gelooven (dat hetzelfde stamwoord is) en verbindt men:
oe-orang, moe-orang, n-orang, enz.
Ne en na komen eveneens weinig voor. Vaak is het ook zeer moei-
hjk uit te maken of men n e of een verbinding van n e met een ander
praefix heeft, b.v. : voox* hoesten is zeker b 1 a n de stam. In ’t Keieesch
komt dit woord niet afzondei'lijk voor, maar in ’t Fordaatsch heeft men
weI _ het zelfst. xxaamw. blanoe, = hoest. Moet men nu zeggen ne-
blan, of neb-blan ? Uit de uitspraak is dit met uit te maken en de
onvaste beteekenis der samengestelde praefixen geeft ook geen uitsluit-
sel. Hetzelfde geldt voor 11 a. In sommige woorden heeft men zeker na,
b.v. : n a - n a r, zeggen ; n a - n a n g, zwemmen, enz. In andere blijft het
twijfelachtig, b.v.: kler, zeef, is zeeven nu n a- kler of nak-kler?
De eenvoudige praefixen duiden aan, dat de handeling door den stam
uitgedi'ukt door den betrekkelijken persoon wordt verricht, of dat de toe-
stand of hoedanigheid er door aangeduid, op dien persoon van toepassing
is, b.v.: in, drinken, n-in hij drinkt; an, eten, na-an, hij eet; ba,
gaan, e n - b a, hij gaat ; bra n, moedig, ni-bran, hij is moedig.
De samengestelde vormen zijn: nab of neb; nad of nat; naf
of nef; nak of nek; nang, neng of ning; nam; nes of nas;
n a r of n e r. ,
Waarom men nab of neb; nad of nat; naf of nef; nak of
nek; nang, nen g of n i ng; n e s of nas; n ar of n e r bezigt, daaraan
weet ik geen andere dan welluidendheidsredenen te geven; ook wisselen
deze voimen dialeetiseh of hoort men de twee naast elkaar.
Ofschoon deze praefixen geen vast omsehreven en logisch doorge-
voerde beteekenis aan de werkwoorden mededeelen, kan men in ’t algemeen
het volgende vaststellen:
Nab en neb, naf en nef geven in ’t algemeen een blijvenden
toestand aan of een voortduring of gewoonte der handeling, b.v. : n e b -
lin, kalm zijn van zee of wind; en-hor, naaien in ’t voorbijgaanv
nef -ho r, voortdurend naaien of gewoon zijn te naaien.
Nas en n e s geven in ’t algemeen een onbewust doen der handeling
aan, b.v. : en-oer, vliegen b.v. van) een vogel, n e/s. - o e r, fladderen
b.v. van een wegwaaiend blad; en-wal, omkeeren, bedrijvend, nes-
w a 1, vanzelf omkantelen of omkeeren. Ik keer een steen om, = oewal
wat; de steen kantelt vanzelf om, — wat nes- w a 1.
Nad, nat en nam geven in ’t algemeen een verleden of volkomen
zijn der handeling aan, b.v.: en-tetat, breken, nam-tetat, gebro-
ken zijn; en-fee, afsnijden, nat- fee, afgesneden zijn.
Nakennek geven in ’t algemeen te kennen,*dat het onderweip de
handeling meer ondergaat dan verricht, b.v. : e n - s o, schuiven, n a k - s o,
in schuivende of glijdende beweging gebracht zijn. Ofwel het duidt aan, dat
de handeling onwillekeurig geschiedt, b.v. : n e k - b i r, oprispingen hebben,
boeren; nak-fehew, veesten. Ofwel het geeft een toestand aan, die
aan een persoon wordt toegekend. Deze toestand of hoedanigheid wordt
aangeduid door het voorvoegsel k a en door metathesis en elisio krijgt men
nak, zie Woordvorming onder p, biz. 68.
Nang, neng en ning geven een toestand te kennen, b.v.:
nang-betan, gierig zijn ; n e n g - n e, warm zijn. Zeer wiaarschijnlijk
is nang gevormd van het bezittel. voomw., n i en het praefix n g a, dat
overeenkomt met ons -achtig of -ig, door metathesis en elisio is daaruit
nang ontstaan. Het duidt dus aan, dat de toestand door het bijvoeglyk
30
naamw. uitgedrukt, op den persoon toepasselijk is, b.v. : nga-betan,
gierig, nang-betan, gierig zijn. N g e n e, warm ; neng-ne, warm
zijn.
Narenne r komen weinig voor en zijn waarschijnlijk een verbinding
van ’t bezittel. voomw. n i met de praefixen b a r of b e r, die ons achter-
voegsel -achtig weergeven, b.v. : k o e t, klein, ner-koekoet, krimp-
aehtig zijn, slinken.
Verbinding der Persoonlijke .Praefixen met den Stain.
De vervoeging der werkw. bestaat alleen hierin, dat de parsoonl.
praefixen met den stam verbonden worden. Wijl door de voornw. waarmee
het persooni. praefix is samengesteld de betrekkingen tot de verschillende
personen worden aangegeven, is in de samengestelde praefixen ook alleen
het gedeelte, dat van het voornw. stamt, veranderlijk, d.i. alleen n a of n e.
N. b. In de volgende schemata van vervoeging geven wij voor den
eersten pers. meerv. altijd eerst dezen persoon met den aangesprokene
ingesloten en vervolgens met den aangesprokene uitgesloten.
Verbinding met het Praefix e n.
le pers. oe-her, ik vraag.
2e „ oem-her, gij vraagt.
Be „ en-he r, hij vraagt.
le „ it -her, wij vragen.
le „ am- of am-oe-her, wij vragen.
2e „ im-her, gij vraagt.
Be „ e r - of h i r - h e r, zij vragen.
Verbinding met het Praefix n a.
le pers. o e - n a r, ik zeg.
2e „ o e m - n a r, . gij zegt.
Be „ n a - n a r, hij zegt.
le „ it-nar, wij zeggen.
le „ am - of am-oe-nar, wij zeggen.
2e „ im-na r, gij zegt.
3e „ er-ofhir-na r, zij zeggen.
Verbinding met het Praefix ne.
Deze stemt geheel overeen met die der praefixen neb en nef en
nes, waarbij ook alleen ne verandert ; zie ter plaatse.
Verbinding met het praefix n.
le pers. o e - a, ik geef (of nerem) .
2e „ m-a, gij geeft.
21
Be
yy
n-a, hij geeft.
le
i t - a, wij geven.
le
am-a of am-oe-a, wij geven.
2e
y>
i m - a, gij geeft.
Se
yy
r - a, zij geven.
Verbinding met het praefix ni.
Men plaatst eenvoudig het bezittelijk voomw. voor den stam. Veel*
vuldig gebruikt men ook het samengesteld voomw. en ook, doch minder
het persoonl. voomw., zoodat met hier drie vormen krijg$,
le pers. jaw, ning of jaw ning bran, ik durf.
2e „ o, moe of omoe bran, gij durft. •
3e „ i, n i of i n i bra n, hij durft.
le „ it, did of i t di d bran, wij durven.
le „ am, mam, ammam of amning bran, wij durven.
2e „ i m, b i r of i m b i r bra n, gij durft.
3e „ b i r, rir of hirrir bran, zij, durvieb. 1 ,
Verbinding met de praefixen nab, n a f en n a s.
N a b - j; a r o e k, bij dragen ; n a f - n i n borgen ; nas-ew, duiken.
le
pers.
oeb-jaroek
oef-nin
oes-e^
2e
moeb-jaroek
in oef-nin
moes-ew
3e
)>
nab-jaroek
n a f -ni n
nas-ew
le
itab-jaroek
itaf -n i a
itas-ew
le
amoeb- j aroek
a m o e f - 1 : 1 n
amoes-ew
2e
yy
mib-jaroek
m i f - n i n
■mis-ew
3e
yy
r a b- j a r o e k
r a f - n i n
ras-ew
Verbinding met de praefixen neb, nef en n e s.
Neb-lafar, hongeren ;
springen.
le pers. o e b - 1 a f a r
2e „ moeb-lafar
3e „ neb-lafar
le „ itab-lafar
le „ amoeb-lafar
2e „ mib-lafar
3e „ reb-lafar
nef-roran, zich warmen ; nes-ohok,
oef-roran
moef-roran
nef-roran
itaf-roran
am o ef - ror an
mif-roran
ref- ror an
oes-ohok
moes-ohok
nes-ohok
i t as - oh ok
amoes -ohok
mi s - oh ok
r e s - o h o k
Verbindingen met de praefixen n a k en nek.
Nak-roe, op het hoofd dragen ; n e k - b i r, oprispingen hebben.
le pers. oek-roe oek-bir
2e „ moek-roe m oek-bir
S 2
3e
a
n a k - r o e
n e k - b i i’
le
a
i t a k - r o e
itak-bir
le
>>
amoek-roe
amoek-bir
2e
fi
m i k - r o e
m i k - b i r
3e
31
rak-roe
r e k- b i r
Verbindingen met de praefixen n a n g, neng en n x n g. Nang-
betan, gierig zijn ; neng
ontucht plegen.
le pers.
oeng-b etan
oeng-ne
2e
39
moeng-betan
moeng-ne
3e
99
nang-betan
neng-ne
le
99
itang-betan
itang-ne
le
99
amoeng-betan
a moeng-ne
2e
99
ming-betan
ming-ne
3e
99
r ang-b etan
reng-ne
Van verbindingen met
neng en ning
ne, warm zijn; ning-grehi-teiran
oeng-grehi-teiran
ming-grehi-teiran
ning-grehi-teiran
iting-grehi-teiran
aming-grehi-teiran
ming-grehi-teiran
ring-grehi-teiran
beelden, dan de hier aangegevene.
Verbindingen met de praefixen nar en ner.
Van deze bestaat alleen de derde persoon enkel- en meervoud, b.y. :
nar-nein, rar-nein, gespannen zijn; ner-koekoet, rer-
k o e k o e t, krimpen.
Verbindingen met nad, nat en nam.
Van deze bestaat eveneens alleen de derde persoon enkel- en meervoud,
b.v.: nad-koeoen, rad-koeoen, doofzijn; nam-doeoe, ram-
doeoe, gezonken zijn.
Opmerkingen. 1°. De o e van den eersten pers. enkelv. heeft waar-
schijnlijk hieraan zijn ontstaan te danken, dat jaw vroeger j a w o e
geweest is : gewestelijk hoort men nog de metathesis j a a w of j a o w,
(vgl. Mai. akoe, Jamjd. jak).
2°. Voor den eersten pers. meerv. (aangesprok. uifcgesl.) heeft men
voor de samenstellingen met e n, n a en n naast den gewonen vorm ook
den eersten pers. enkelv. met het pers. voomw. van den eersten pers.
meerv., b.v. : a m - b a en a m - o e - b a, wij gaan.
3°. Voor den eersten pers. meerv. (aangesprok. ingesl.) heeft men
by de samenstellingen met e n voor sommige werkwoorden den vorm i t,
voor anidere i t a, voor nog andere deze beide vormen. Een vasten regel
is daarvoor niet aan te geven.
4°. By de samenstellingen met e n en n a hoort men gewestelijk ook
voor den tweeden pers. enkelv. en meerv. in plaats van o e m en i m, de
omzetting moe en mi, b.v.: oem-dto, kom, moedo; im-do,
komt, mi - do.
8°. In sommige werkw. vindt men een oogenschijnlijke onregelmatig-
heid, welke echter weer te wijten is aan een verdwijnendea regel. In de
Tanimbareesche talen hebben we als regel, dat behoudens nitzonderingen
om welluidendheiidsredenen, in den tweeden persoon de o e en i der
persoonlijke praefixen overspringt naar den stam. In ’t Keieesch treffen
we, bij wijze van herinnering, daarvan nog enkele voorbeelden aan.
Ofschoon die o e-Mank in ’t enkelvoud wegens de afleiding o e geschreven
zou moeten worden, schrijven we liever w, omdat dit phonetisch juister is.
Deze werkwoorden zijn:
E n - b a, gaan ; o e m - b w a, ga ; i m - b i e, gaat.
En-mat, sterven; oem-mat, sterf; im-miet, sterft.
E n - m a, konien ; o e m - m w a, kom ; im-mie, konit.
Na-an, eten ; m o e - w a n, eet ; m i - i e n, eet ( uitgesproken : m i - j e n) •
Zooals men ziet, heeft en-mat de overspringing alleen in ’t meer-
voud; en bij al deze werkw. verandert de a-klank van den stam in den
tweeden pers. meerv. in e.
6°. Ook sommige betrekkelijkheidsvormen kunnen de beteekenis van
een werkwoord aannemen. Ze worden geheel op dezelflde wijze met de
stamletter der bezittel. voornw. verbonden, als we dat voor de zelfstandige
naarnw. gezien hebben.
Hiertoe behooren verschillende samenstellingen met r a a n, binnenste,
als: r aan-en, beminnen; raan-sien, boos zijn; raan-bok, goed
gezind zijn ; raan-soes, bekommerd zijn ; raan-soek, graag heb-
ben. Ook in deze gevallen wordt somtijds het bepalend bijvoegl. naamw.
met de betrekkingsvormen verbonden. Als voorbeeld dezer vervoeging
diene het volgende : Raan-en, beminnen ; raan-sien, boos zijn.
le pers.
T
a
a
n g - e n
r
a
ang-sieng.
2e
ff
T
a
a
m-
- en
r
a
a m
-siem
3e
If
r
a
a
n-
en
i*
a
an-
sien
le
ff
r
a
a
d-
en
r
a
ad-
si ed
le
ff
r
a
a
b-
en
r
a
ab -
sieb
2e
ff
r
a
a
b-
en
r
a
ab -
si eb
3e
ff
r
a
a
r-
en
r
a
ar-
si er
Voor de verbinding raan-soek, gaarne hebben, hoort men ook de
pleonastische vormen: raang ning soek, raam moe soek, enz.
Andere voorbeelden dezer verbinding zijn :
Warbenawn (v. war, -achtig en ben aw, voedsel) gulzig zijn.
Warjatan (v. war en jatan, lever), begeeren. ,
L a r a n, (v. 1 a r, bloed) bloeden.
Fernan, (v. f e r, = Mai. b e r, -achtig en n a a n, adem) veel praats
hebben.
L o e o e n, (v. 1 o e o e n, traan) , weenen.
Wioen, (v. wioen, stem), spreken.
V3
34
Opmerkelijlc is het, dat b e n a w nog een der zeldzaam overgebleven
onbepaalde vormen is en alleen de betrekkingsvormen heeft behouden
in een werkwoordelijke beteekenis. Ook 1 a r a n heeft de betrekkings-
vormen alleen in deze beteekenis.
Grammaticale Wendingen.
Om andere grammaticale wendingen weer te geven, zooals: genera,
modi, actiones en tempora, moet men zijn toevlucht nemen tot om-
schrijvingen.
I. Genera.
t
Sommige werkwoorden kunnen zoowel eene lijdende als eene bedrij-
vende beteekenis hebben, b.v. : en-tafoel, — baren of geboren worden.
Overigens bestaat in ’t Keieesch hoegenaamd geen lijdende vorm en
kan men hem zelfs niet door een omschrijving weergeven, want ons woordje
„door” heeft ook geen vervanger in ’t Keieesch. Lijdende zinnen moet men
aus in bedrijvende omzetten, b.v.: hij wordt door Sam geslagen, = Sam
slaat hem. Waar dit niet gaat, moet men op een andere wijze zijn gedachte
uitdrukken, b.v.: papajas worden vlug rijp. = papajas zijn vlug rijp,
koestel wowar nesnalik.
Worden, = tot een waardigheid verheven worden, wordt vertaald
door : e n s a k f o, verheffen tot, e n o e t f o, maken tot, b.v. : e r s a k
i f o rat, ze hebben hem tot koning verheven, = hij werd koning.
Worden, = een betrekking kiezen, wordt vertaald door enba fo,
gaan voor, enoet f o, maken tot, b.v. : enba fo dagam of enoet
f o dagam, handelaar worden.
Worden, = van gedaante veranderen, in een ander wezen overgaan, .
vertaalt men door enoet f o, maken tot, enil f o, zich begeven tot,
snwal fo, omkeeren tot, enwal il fo, weer omkeeren tot, endad
f o, maken tot, enz., b.v. : eidbo fomoer roebai enwal il fo
oemat, en daarna veranderde de slang in een mensch. Koebang
to mat enoet ental mas, de menschen maken geld uit zilver, of
mas to mat enoet il fo koebang, menschen maken zilver tot
geld, — geld wordt van zilver gemaakt.
Worden, = beginnen te zijn, kan men niet juist, vertalen; b.v. uitdruk-
kingen als: het wordt al donker, het wordt licht, en dergelijke kan men
niet anders weergeven als door: defoeoet of defoeoet rule, het
is al donker; wo 1 een ruk, het is al licht. Uit de omstandigheden
blijkt dan wel dat het inderdaad nog niet donker is en dus bedoeld wordt
dat het zoo aanstonds donker zal zijn. Deze schakeering in de beteekenis
kan men nog eenigszins duidelijker aangeven 'door den zin in te leiden met
een bijwoord van twijfel, b.v. : w o e k o e n defoeoet, het is missehien
donker, = het zal zoo donker zijn. Dit zal minder vreemd klinken, indien
35
men bedenkt dat de werkwoorden in ’t Keieesch niet door hun vorm een
bepaalden tijd aangeven.
Soms kan men worden in deze beteekenis ook door een omschryving
vertalen, b.v. : de klapper wordt duur, noeoer einan ensak, de pry's
der klapper stijgt.
II. Modi.
1°. Infinitivus.
Wijl de werkwoorden in ’t Keieesch niets anders zijn, dan betrekkelijk-
heidsvormen, d.i. een handeling of een toestand door middel der voornaam-
woorden in betrekking gebracht tot een persoon, heeft men geen onbe-
paalden vorm of infinitivus. Om die weer te geven, moet men den zin
omzetten in een bepaalde wys, b.v.: werken is vermoeiend, = als wij
werken zijn of worden wij vermoeid v ).
Wijl onbepaalde en afgetrokken begrippen weinig stroken met de
geestesrichting der Keieezen, zijn dergelijke onbepaalde vormen meestal
zeer lastig in hun t,aal weer te geven .
2°. Indicativus.
Afzonderlijke vormen om de tijden of de wijzen der werkwoorden
aan te geven, bestaan niet. Den eenigen vorm van vervoeging die bestaat,
kan men als een zeer onbepaalden indicativus beschouwen, die een feit
of een toestand aanduidt, zonder eenige bepalende bijbeteekenis van tijd,
wijze, enz. De zin: oewe he Toea, ik roei naar Toeal, geeft alleen het
feit te kennen van een roeitocht naar Toeal, en het kan even goed zjjn,
dat men er al geweest is, als dat men er nog heen moet, of onderweg is.
Meestal moeten deze bijomstandigheden blijken uit den samenhang van
't gesprek of van ’t verhaal. Is dit niet het geval en wil men ze toeh doen
uitkomen, dan moet men tot hulpwoorden en omschrijvingen zijn toe-
vlucht nemen.
3°. Conditionalis.
Eene handeling kan als voorwaardeljjk worden voorgesteld door toe-
voeging van hulpwoorden als matak, woekoen, misschien,
o e h a a w k, ik wil, b.v. : ik zou gaan, maar ’t regent, oehaawk oeba
in a, doot, = mijn wdllen is gaan, maar regen; zou hij niet liegen,
matak enwassil, misschien liegt hij.
Het Keieesch echter is zeer elliptisch, vandaar, dat het voorwaar-
delijke van een gezegde dikwijls alleen blijkt uit de betoning van een
gewonen zin, b.v. : oeba bo, doot, ik zou gaan, maar ’t regent.
i) Men herinnere zich steeds, dat de Keieesclie werkw. geen bepaalden tijd weer-
geven. In ’t Nederlandsch. zijn wij wel verplicht in een bepaalden tijd te vertalen,
maar voor een juist begrip van den Keieeschen zin moet men daarvan volstrekt ab-
stractie maken.
36
Indien onze voorwaardelijke wijs werkelijk een voorwaarde aanduidt,
dan zet men den voorwaardelijken zin voorop, voorafgegaan door feme,
mits, be|t, betfel, of betne, indien, of omatak of woekoen,
misschien, of ook nog wel m i s k i, als het moest zijn, in geval ; en daama
den hoofdzin, b.v. : ik zou niet gaan als hij bleef , bet i endoek, jaw
o e b a w>a e i d, = als zijn blijven is, ik mijn gaan is niet. Als ’t zou zijn
dat hij bleef, dan zou ik niet, gaan, matak i endoek, jaw oeba
w a e i d. Als ’t moet zijn dat gij blijft, dan ga ik niet, miski o oem-
doek, jaw oeba waeid. Met betne en feme kan men ook den
hoofdzin vooropzetten, b.v. : j a w oeba, feme o o e m d o e k, ik zal
gaan, mits gij blijft.
Men kan ook de hulpwoorden b e t, m a t ak, m i s k i, enz. verzwijgen
en zonder meer de zinnen naast elkaar stellen. Deze wending geeft eehter
meer een toevallig samentreffen dan een voorwaarde aan, b.v. : n e b t i r
oeba, doot oedoek, opgeklaard mijn gaan, regen mijn blijven, =
als ’t opklaart, ga ik, als ’t regent, blijf ik.
Door de hulpwoorden matak, woekoen, miski, enz. kan men
ook den hoofdzin nog meer twijfelachtig, afhankelijk van een voorwaarde
maken, b.v. : b e t o oemdoek, matak jaw oeba, als gij bleeft, zou
ik misschien gaan. Miski o oemdoek, miski jaw oeba of jaw
oeba w a t, al zoudt gij ook blijven, dan zou ik toch gaan. Ook kan men
den hoofdzin voorop zetten en den voorwaardel. bijzin inleiden door voeg-
woorden als: n a k f o, n a k m a, m a, mits, b.v. : oereeng o, n a lo-
rn a o em k e r d j a, ik zal je beloonen, als je werkt.
Ook kan men dergelijke zinnen op de gewone wijze toekomend of
verleden maken, b.v. : bet, o oemdat laein, jaw oeba ruk,
waart gij eerder gekomen, dan zou ik al gegaan zijn. Bet o oemdat
ruk, jaw oeba ruk, waart gij al gekomen, dan ware ik al gegaan.
4°. Imperativus.
Om de gebiedende wijs uit te drukken, bezigt men ook weer den
grondvorm en uit den toon en den samenhang moet blijken, dat de gebie-
dende wijs bedoeld is, b.v.: oemdo! kom! imbie! gaat! itaba!
iaat ons gaan!
Men zet aan ’t bevel meer kracht bij door het praefix k a of tusschen-
werpsels als: j e! teno! wak te! enz. b.v.: ka oemdo! kom dan!
j e, oemdo! oemdo teno! kom dan toch!
De gebiedende wijs dient in ’t Nederlandsch evenzeer om een verzoek
uit te drukken. In ’t Keieesch bezigt men daarvoor een andere wending.
Het woordje ma, geef, bewijst daarbij ongeveer dezelfde diensten als
kassih in ’t laag Maleisch. Ma wordt bijna altijd door een werkwoord
gevolgd. M a o e 1 e i k, geef ik zien, = laat mij zien; ma endo of ma
d o, geef komen, = geef hier, geef op.
37
Een verzoek in ’t algemeen gesteld vertaalt men door: m a jaw
of m a we jaw of beter m a oetam, geef ik krijg. Wei eigenaardig is
het, dat men bij de meest gewone vragen, waarbij het, doel der vi’aag voor
de hand ligt, dit doel steeds zal uitdrukken, b.v.: ma wer jaw oein,
geef mij wat water of laat mij eens drinken; Ma omoe habo jaw
oet ai, geef mij uw boot, dat ik er mee vare, = leen mij uw boot eens;
ma atbak odan jaw oeboeoek, geef wat tabak, die ik rooke, —
geef mij wat tabak. In zeer gemeenzame taal wordt m a soms verzwegen,
b.v. : a t b~a k odan jaw oeboeoek, een weinig tabak die ik rooke,
= geef mij wat tabak.
Een beleefdere vorm is, als men met o e h e r, ik vraag, zijn vraag
inleidt, b.v.: oeher atbak odan jaw oeboeoek. Wil men zeer
beleefd zijn, dan vemoemt men na oeher dengene tot wien de
vraag gericht is, b.v. ; oeher e n t a 1 i m t e t e n, ik vraag u hoofden.
Soms wordt het werkwoord verbonden met ensoe of enti welke
woorden wij dan gewoonlijk met „gaan” vertalen. Wanneer deze verbin-
dingen plaats hebben met den tweeden persoon enkel- of meervoud, hebben
ze altijd een gebiedende beteekenis, b.v.: soemdoek, ga zitten;
t i m h o e 1, gaat aan ’t vertellen. Verbindingen met den derden persoon
beteekenen eenvoudig: iets gaan doen, b.v.: sentoeb, hij gaat liggen;
s e r n a r t o e 1, zij gaan vertellen. Ook geven zij een voortduring der
handeling aan, zoodat de aangehaalde voorbeelden ook kunnen beteeke-
nen: hij is liggende, zij zijn aan ’t vertellen. Deze verbindingen komen
niet voor met den eersten persoon.
5°. Adhortativus.
Hiervoor is eveneens van toepassing hetgeen met betrekking tot den
imperativus gezegd is.
Om een eenvoudige aansporing of overreding weer te geven, besluit
men den zin met het partikel de, b.v.: it aba de, kom laat ons gaan;
ma afa i we jaw de, geef dat aan mij, zeg.
Om een plicht of noodzakelijkheid uit te drukken, kan men gebruik
maken van den gewonen vorm versterkt door mi ski rehe, b.v.:
miski rehe oemkerdja, werk dan toch, ge moest werken.
Een aansporing, die meer een uitdaging is, wordt op dezelfde wijze
weergegeven met miski, b.v.: miski erdat, dat ze maar komen, of
laat ze maar komen, = als ze kwamen (ware ik niet bang).
Een aansporing als vermaning of overreding kan men ook nog
weergeven door hulpwoorden als : b o k of b o k 1 i, ’t is goed, ’t is best
dat, hangoer, ’t is beter dat, b.v.: bolt of bokli of h an goer
o e m b w a, ’t is goed of ’t is beter dat ge gaat. Vooral als zelfaansporing
kan men ook voor het werkwoord de woorden plaatsen: oelan of oetal
b.v.: oelan of oetal oeba, kom ik ga, kom aan ik moet gaan. Vaak
38
zet men dan achter ’t werkwoord nog het, persoonlijk voornw. dat dan
zoo goed als onbetoond blijft, b.v. : oetal oeba jaw. Men kan deze
^egswijze het best weergeven door de Vlaamsche wending: kom ik ga ik.
6°. Prohibitivus.
Een verbod wordt weergegeven door w a h e i d of w a h e i n, al dan
niet vei’sterkt door tusschenwerpsels als : t e, teno, enz. Het beantwoordt
aan ’t Maleische djangan, doch staat steeds na het werkwoord en deszelfs
bepalingen, b.v.: oembwa waheid, ga niet; oemoet feli
wahein u k t e, doe toeh zoo niet ; oemti rahan i waheid, ga
niet in dat huis.
De uitdrukkingen : laat maar, laat maar zijn, worden vertaald door
entoeb waheid of entoeb wahein, welk laatste soms wordt
samengetrokken tot entoeb a in; op Gr. Kei zegt men entoebin.
Dit laatste is een bijvorm van entoeb, n.l. entoeb met het zinloos
achtervoegsel in (zooals men bij meerdere werkwoorden dergelijke aan-
hangsels gewestelijk aantreft) : het wil dus zeggen: het blijve liggen,
het blijve achterwege. De uitdi'ukkingen entoeb waheid en
entoeb wahein zijn dus pleonasmen, = het blijve laat af .
7°. Negativus.
Men maakt een zin ontkennend door bijwoorden van ontkenning,
als w a e i d, Gr. Kei d e m, niet,, h o e b, nog niet. De plaats der ontkenning
is aan ’t eind van den zin, behoudens vragende parfcikels of partikels of
tusschenwerpsels van aansporing, die achter de ontkenning staan, b.v. :
oembwa nangan waeid de, ga niet naar ’t bosch, zeg; oeba
nangan waeid, ik ga niet naar ’t bosch. Oeho ohoi i'hoeb,
ik ben nog niet in dat dorp geweest.
Men geve eehter acht, dat zinnen, die door toevoeging van ruk
de beteekenis van een verieden tijd gekregen hebben, niet door toevoeging
van waeid in dezelfde beteekenis ontkennend gemaakt worden.
In ontkennende zinnen, waarin ruk voorkomt, wordt ruk steeds
in verbinding gebracht met de ontkenning. Twee gevalien kunnen zich
dan voordoen: 1°. Ruk gaat de ontkenning vooraf en staat dan onmid-
dellijk achter het werkwoord of deszelfs bepalingen : ruk waeid
heeft, dan de beteekenis van: niet meer. 2°. R u k staat onmlddellijk achter
de ontkenning en heeft dan de beteekenis van: niet weer. B.v.:
i en dat ruk waeid, hij komt niet meer = we behoeven hem niet
meer te verwaehten. I endat waeid ruk, hij komt niet weer, == hij
komt niet meer terug. Wegens den samenhang of door toevoeging van
bijwoorden kunnen deze zelfde zinnen ook wel de beteekenis van een
verieden tijd hebben, doch niet kracht-ens het woordje i\uk, dat er
in voorkomt.
Vaak heeft de ontkenning waeid, geen ontkennende beteekenis ma ar
39
dient eenvoudig als een stopwoordje, overeenkomende met ons : „niet waar”
aan ’t einde van een zin.
Vragende zinnen kunnen op dezelfde wijze als bevestigende ontken-
nend gemaakt worden. De ontkenning komt dan eveireens op het einde van
den zin, doch wanneer er een vragend partikel is, volgt dit, de ontkenning,
b.v.: oembwa Namar waeid te? ga je niet naar Namar?
8°. Optativus.
Een wensch of verlangen wordt uitgedrukt door de gewone wijzen
om den imperativus weer te geven. De toon geeft het verschil aan tusschen
een bevel en een verlangen. Gewoonlijk maakt men echter gebruik van
partikels of tusschenwerpsels van aansporing of overreding, als : d e t e n o,
a k t e, enz., b.v. : doot nebtir odan ak te, dat de regen toch
eens even ophield.
Onze uitdrukkingen als: als ’t u belieft, ik bid u, ilc smeek u, en
dergelijke zijn in ’t Keieesch geheel onbekend. In heel beleefden stijl tot
voornamen sprekende, kan men natuurlijk tot allerlei breedsprakerigheid
zijn toevlucht nemen: de gewone uitdrukldngen zijn dan: oesob o,
(e n s 6 b = eigenlijk offeren, hier zooveel als : huldigen) ; o e t a h a j era,
ik grijp uwe voeten vast, ik omhels uwe voeten en men voegt dan dikwijls
de daad bij het woord. Ingevoerde beleefdheidsvormen zijn nog: bet
toewan ni soek,of bet toewan entarim, als mijnheer het
goedvindt. Deze zijn klaarblijkeliik gekalkeerd op ’t Maleische: kaloe
toewan soeka, of kaloe toewan terimah.
9°. Potentialis.
Een mogelijkheid of waarschij nlijkheid moet men met behulp van
hulpwoorden weergeven. In geval de waarschij nlijkheid groot is, geeft men
die weer door enhaawk, willen, b.v.: die hond zal bijten, jahaw
i enhaawk enkik, = die hond wil bijten. Is de waarschij nlijkheid
minder groot, dan gebruikt men m a t ak, w o e k o e n of bet, misschien,
b.v.: matak jahaw i enkik, die hond zou misschien bijten, of
zou kunnen bijten.
Op dezelfde wijze vertaalt men uitdrukldngen, die een gevaar te
kennen geven, b.v. : ai i enhaawk enlek, of woekoen enlek,
die boom zou kunnen vallen.
Eene mogelijkheid die wij weergeven door bijna, of het scheelde niet
veel of, vertaalt, men op dezelfde wijze, b.v. : ik viel bijna, m a t a k o e 1 e k.
Eene mogelijkheid in de beteekenis van een in staat zijn tot iets,
iets kunnen doen, wordt weergegeven door n a a. Het staat achter het
werkwoord of deszelfs bepalingen, b.v. : deni h i r a enloeoer n a a
waeid, hier kan men niet door waden. Men kan ook het werkwoord met
zijn bepalingen, voorwerp en betrekking vooraf laten gaan en dan het
40
werkwoord met n a a herhalen, b.v. ; i t h o ded eni it, ho naa te
waeid? kan men over dezen weg gaan of niet?
Naa wak of wak alleen kunnen ook een mogelijkheid weergeven
indien men daartegenover eene onmogelijkheid stelt, b.v.: ngir entok
waeid, sav wak of sav naa wak, met het hakmes gaat het
niet, met de aks zal het gaan.
10°. Coneessivus.
De coneessivus, die in ’t Nederlandsch wordt weergegeven door: al
ware het, het moge zijn dat, ofschoon, en dergelijke, wordt in ’t Keieesch
vertaald door m i s k i, b.v. : miski nin mi naan te, feme
ngaridin feme lelan, al moet hij pis drinken en drek eten, als
hij maar gezond en welvarend is, (dit is de heilwensch voor ’t kind bij een
kraambezoek) .
Miski kan versterkt worden door wel of w e 1 t e. Het werk-
woord met zijn bepalingen wordt dan geplaatst tusschen miski en de
versterking, b.v. : miski oemat wel te, oetalik waeid, al
moest ik er om sterven, ik zal ’t niet laten.
Miski al of niet versterkt door wel of wel t e kan een heelen
toegevenden voorwaardelijken zin weergeven, b.v.: het zal moeite kosten;
antwoord: miski, of miski wel te, goed, laat het zoo zijn.
Miski fel enhe, laat het zoo maar zijn.
Ons „laten” in de beteekenis van toelaten, moet men in ’t Keieesch
door een gelijkwaardig werkwoord vertalen, b.v.: ik laat hejm gaairs*
oetoeroen fo enba, ik stem toe dat hij gaat.
11°. Conjunctivus.
Voor den conjunctivus bedient men zich alweer van den grondvorm.
Om het verband tusschen hoofdzin en ondergeschikte zinnen aan te duiden,
zet men deze eenvoudig naast elkaar, ofwel het verband wordt door voeg-
woorden aangeduid.
Relatieve bijzinnen worden zonder meer achter den hoofdzin geplaatst,
b.v.: ik vrees dat hij komt, oebobar end at. Is de ondergeschikte
zin twijfelachtig, dan wordt hij met den hoofdzin verbonden door woorden
als matak, woekoen, misschien, b.v. : o e b o b a r matak endat,
ik vrees, dat hij zou kunnen kornen.
De relatieve bij zin wordt steeds zoo bondig en zelfs zoo elliptisch
mogelijk weergegeven, b.v.: ik vrees, dat het zal regenen, oebobar
doot, = ik vrees regen; ik geloof, idat de droogte reeds is ingetreden,
oeras if ruk, = ik denk al droogte.
Finale of doelaanduidende bijzinnen worden met den hoofdzin ver-
bonden door fo of fo lan, opdat, om te, b.v.; min aron f5
oemwaeit, drink geneesmiddelen opdat ge blijft leven. Ook kan men
finale bijzinnen weergeven door het gerundivum; zie aldaar.
41
Causale redengevende of oorzaakaanduidende bijzinnen worden
met den hoofdzin verbonden door niraan, omdat, redengevend of
oetin, oorzaakaanduidend, b.v. : i endat waeid, oetin oelin
s e h o e t, hij komt niet, omdat hij ziek is. Ofwel men verbindt ze door
stopwoordjes als m a, bo, eidbo, enz., in welk geval de bijzin voorop
staat, b.v. : oelin sehoet ma, endat waeid, hij is ziek, daarom
komt hij niet.
Temporeele of tijdaangevende bijzinnen worden achter den hoofdzin
geplaatst en daarmee verbonden door voegwoorden van tijd, als famehe,
t*. op G.K. s i d, totdat, b.v. : hij werkt totdat hij vermoeid is, i e n k e r d j a
famehe nebre.
„Terwijl” kan op verschillende wijzen vertaald worden. Duidt het in
’t algemeen een tijdstip aan, dan kan men het onvertaald laten, b.v.:
terwijl het oostmoesson is, of tijdens den oostmoesson regent het weinig,
timoer, doot tangeen = oostmoesson, regen weinig. Wil men
eerder een afgesloten tijdperk aanduiden, dan vertaalt men door te wa t,
b.v. ; ten tijde van den oostmoesson regent het weinig, tewat timoer,
j doot tangeen. Wil men den nadruk leggen op het gelijktijdig ge-
beuren van de handelingen, dan kan men door e n h o e v vertalen, b.v. :
* terwijl hij liep, at hij, of al loopende at hij, enhoev enba,
p . inaanafa.
„Zoolang” of „tot dat”, indien het geen bepaalden duur aanduidt,
kan vertaald worden door hoeb (voor het werkw. geplaatst) = nog,
b.v.: zoolang hij hier was, heeft hij gewerkt, i hoeb endoek i,
i e n k e r d j a. Wil men een gelijken duur der twee handelingen of
toestanden aanduiden, dan vertaalt men door famehe, b.v. : hij bleef
opperhoofd zoolang hij leef de, i endoek orang kaja famehe
i enmat, of famehe leran i enmat.
„In afwachting dat” kan men meestal vertalen door e n t e o e k,
waehten, b.v. : hij blijft in afwachting dat gij komt, i endoek enteoek
o oemdat.
„Totdat” kan ook door n a a w a k vertaald worden : in een onder-
geschikten zin beteekent het= tot dat; in een nevengeschikten zin: eens,
\ even, eenigen tijd, b.v.: oemteoek, oetoelis naa wak: wordt
de tweede zin als een ondergeschikten zin beschouwd, dan beteekent dit:
wacht totdat ik geschreven heb, totdat ik Maar ben met schrijven; wordt
hij als een nevengeschikten zin beschouwd, dan wil het zeggen: wacht, ik
zal het even opschrijven.
„Toen, nadat”; indien ze meer redengevend dan tijdaangevend zijn,
worden de bijzinnen welke ze inleiden vertaald als causale bijzinnen, b.v. :
toen zijn huis was ingestort, vertrok hij, ni rah an enlek m a,
n e f j a e i t.
Zijn ze werkelijk tijdaangevend, dan vertaalt men ze door f om o e r,
later, bissa, i bo, i ne, en toen, b.v.: ni rah an enlek,
fomoer i nefjaeit, hij is verhuisd, nadat zijn huis was in-
gevallen.
„Voor dat, vooraleer, eer dat”, vertaalt men door den bijzin voorop
te zetten met h o e b achter het werkwoord, b.v. : i e n id a t h o e b,
jaw o e b a, ilt ga voor dat hij komt. Meestal eehter bezigt men voor
dergelijke gevallen een geheel andere wending, n.l. met n e s 1 a n,
wedijveren, b.v.: ik ga eer ’t donker wordt, oeslan dedan, = ik
wedijver met den naeht. Deze wending geeft eehter meer te lcennen, dat
men iets voor wil zijn en wij zouden eer vertalen door: zich haasten voor.
Geven „voor dat, eer dat” meer een reden aan dan een tijd, dan vertaalt
men de daardoor ingeleide bijzinnen als gewone causale bijzinnen, b.v.;
ik ga voor dat hij komt, = ik ga, want hij mocht eens komen, o e b a
niraan matak endat.
Voorwaardelijke bijzinnen worden ingeleid door voegwoorden als bet,
fel, likfel, indien, feme, b e t n e, vermits, en kunnen zoowel den
hoofdzin vooraf gaan als volgen, b.v. : feme o e m k e r d j a,
oereeng o, of oereeng o, feme oemkefrdja, als ge
werkt, zal ik u loon geven. Wordt op de voorwiaarde minder nadruk gelegd,
dan kan men de zinnen ook zonder meer naast elkaar plaatsen, b.v.:
oemkerdja, oereeng o, werkt ge, dan beloon ik u.
Opmerkelijk is het, dat in ’t Keieesch, de voegwoorden bijna altijd bij
den hoofdzin gevoegd worden en niet bij den bijzin, zooals dat in andere
talen het geval is. Zie hierover aan ’t slot van het hoofdstuk over de
Voegwoorden, biz. 63.
12°. Participium.
A. Participium praesens.
Het tegenwoordig deelwoord wordt meestal door den grondvorm
weergegeven, b.v.: spelende kinderen maken veel lawaai, koet n a t-
meen, moemoer 1 a i, = kleinen spelen, lawaai groot.
Wanneer het tegenwoordig deelwoord een oorzaak of reden aanduidt,
vertaalt men het als een oorzaak- of redenaangevenden bijzin, b.v.:
loopende is hij gevallen, nefla ma enlek.
Indien het tegenwoordig deelwoord een bedoeling aangeeft, zet men
enhaawk, widen, voor het werkwoord, b.v.: opstaande viel hij, =
willende opstaan, viel hij, enhaawk e n b a t a r m a, enlek.
Indien het tegenwoordig deelwoord wil zeggen: bij wijze van, dan laat
men het werkwoord volgen door waawn, als, gelijk, b.v.: al spelende
heeft hij dat gemaakt, enoet a f a i waawn e n b e i n 1 w a t.
Dient het tegenwoordig deelwoord, om de gelijktijdigheid van twee
handelingen of toestanden uit te drukken, dan verbindt men de twee
zinnen met enhoev. Op de gelijktijdigheid valt meer klem, indien men
43
enhoev voor den eersten zin plaatst, b.v.: enhoev oehoel afa,
o e k e r d j a, al pratende werk ik. Een toevallig samentreff en gee ft men
weer, door de zinnen zonder meer naast elkaar te plaatsen, b.v. : h o e b
o e.a n afa, oebatar, nog etende stond ik op.
B. Participium praeteritum.
Geeft het verleden deelwoord een reden of oorzaak aan, dan wordt
het als een causale bijzin vertaald, b.v.: zijn huis ingevallen zijnde, ver-
trok hij, = omdat zijn huis ingevallen was.
Geeft het verleden deelwoord een tijd aan, dan wordt het vertaald
als een temporeele bijzin, b.v. : zijn huis ingevallen zijnde, vertrok hij, =
toen of nadat zijn huis ingevallen was.
13°. Gerundivum.
Het werkwoord heeft nog een eigenaardige samenstelling met nan,
die we met een gerundivum of supinum kunnen vergelijken. Nan duidt
aan tot welk doel men een handeling venicht of tot welk einde iets
gebruikt wordt en is dus reden-, middel- of doelaangevend. In onderge-
schikte zinnen echter kan men alleen nan gebruiken, wanneer de onder-
gesehikte zin hetzelfde ondei'weip heeft als de hoofdzin; anders gebruikt
men f o of f o lan, b.v. : oetaha sav nanjetan ai, ik neem een
aks om een boom om te kappen. Maar : oea sav wer o, fo oemetan
a i, ik geef u een bijl, opdat gij den boom om zoudt hakken.
14°. Interrogativus.
Bizondere vormen om een vraag weer te geven, bestaan niet. Dat
een zin als vraag bedoeld is, kan blijken:
a) Uit de omstandigheid, dat in den zin een vragend partikel voor-
komt, b.v.; hiraki endat? wie is er gekomen? Oemhaawk afa
aka ? wat zoek je? I enba be? waar gaat hij heen? Deze partikels
hebben rechtstreeks betrekking op een afzonderlijk deel van den zin, het-
zij onderwerp, voorwerp, betrekking of bijwoord.
b) Men kan echfcer een zin ook vragend maken, door achter feen
bevestigenden zin een vragend partikel te plaatsen, hetgeen dan op den
geheelen zin terugslaat. Deze partikels zijn d e en t e. Men gebruikt bij
voorkeur d e, wlanneer men op zijn vraag een bevestigend antwoord
verwacht, b.v. :ohoi i hoeb roro de? dat, dorp’ is nog ver niet waar?
Wanneer men te gebruikt, moet echter ook uit de betoning nog
blijken, dat een vraag bedoeld is, anders is te een versterking van een
bevestiging, b.v.: omoe soek te ? is ’t naar je zin? Ning soek te,
zeker is ’t naar mijn zin. Te is eigenlijk = of en als vragend partikel
waarschijnlijk een afkorting van te waeid? of niet? dat ook vaak
achter een zin gevoegd wordt om dien vragend te maken. De vraag:
moe soek te? zou dus gelijk zjjn met: moesoektewaeid?
44
is ’t naar uw zin of niet ? En het antwoord : n i n g s o e k te, zouden we
vertalen door: nu en of.
c) Zeer dikwijls moet uit de betoning alleen, de vragende beteekenis
van een zin blijken, b.v.: oemdoek deni amnanat r u k, je woont
hier al lang. Oemdoek deni amnanat ruk? je woont hier
al lang?
III. Actiones.
1°. Imperfectio.
Zooals we reeds opmerkten geeft het werkwoord alleen te kennen
het bestaan van een handeling of een toestand. Deze vorm lean das ook
de imperfectio zoowel als de perfectio eener handeling of van een toestand
aanduiden - en dat zoowel in ’t praesens als in ’t praeteritum. Wil men met
nadruk de imperfectio doen uitkomen, dan moet men tot omschrijvingen
zijn toevlucht nemen, b.v. : ik werk, d.i. ik ben op dit oogenblik bezig met
werken, = hoeb o e k e r d j a, ik werk nog, of oedoek oekerdja,
ik zit te werken. Het praeteritum zou men dan weergeven op dezelfde
wijze als bij de tempora.
2°. Perfectio.
A. Perfectio praesens.
De praefixen n a m, n a d of n a t en soms ook n a k geven een voltooid
zijn der handeling of de perfectio weer, b.v. nam-doeoe, gezonken
zijn; nat-fee, gebroken zijn; nak-wida, gespleten zijn. Deze vorm
is echter niet voor alle werkw. in gebruik.
Door het bijwoord ruk, al, reeds, kan men ook de perfectio weer-
geven; het wordt ook onverschillig, door spraakslordigheid toegevoegd
aan werkw. waarvan de perfectio reeds door de praefixen is aangeduid.
Ruk staat in dit geval achter het werkwoord, b.v. : o e wi o o ruk, mijn
handeling van roepen is volkomen.
Het praeteritum of futurum wordt op dezelfde wijze weergegeven
als bij de tempora.
IV. Tempora.
A. Praesens.
De tegenwoordige tijd wordt weergegeven door den gewonen vorm
van het werkwoord, b.v. : o e b a, ik ga. Men kan er meer nadruk op
leggen, door het hulpwoord ruk i achter het werkwoord te plaatsen,
b.v. : oeba ruk i, ik ga al, ik ben al gaande ; oekerdja ruk i, ik
werk al, ik ben al bezig met werken. Bij uitbreiding willen dergelijke
zinnen echter ook zeggen, dat men het uitgedrukte onverwijld zal doen
en geeft men deze onmiddellijke toekomst met nadruk te kennen door
een versterkten tegenwoordigen tijd.
46
B. Praeteritum.
Dikwijls kan men het verleden-zijn weergeven, door ruk achter het
werkwooi’d te voegen. Zooals we reeds zagen, geeft ruk niet een verleden-
zijn, maar een volkomen, een voltooid-zijn aan. Daaruit volgt dan dikwijls,
dat de handeling of toestand volkomen zijnde, heelemaal geschied of
verleden is.
Ruk kan op verschillende wijzen in den zin geplaatst worden, dock
met eenige sckakeering in de beteekenis. Men kan als algemeenen regel
vooropzetten, dat ket terugslaat op de zinsdeelen, die ket voorafgaan.
Staat het onmiddellijk na ket werkwoord en diens bepalingen dan slaat
ket alleen op ket werkwoord terug ; staat het, na het vooi’werp, dan oefent
het ook daar invloed op uit; evenzoo wanneer het na de betrekking komt,
b.v. : oeitruktomati, ik keb dien man al gezien ; (het zien is hier
de hoofdzaak) oeittomatiruk, ik heb dien man reeds meer gezien,
(de nadruk valt hier meer op dien hepaalden man). I enfid ruk ni
h a b o wer j a w, hij heeft mij zijn boot verkocht, (de nadruk valt
op het verkoopen) ; i enfid ni habo ruk wer jaw, zijn boot
heeft hij aan mij verkocht, (met den nadruk op boot) ; i enfid ni
habo wer jaw ruk, hij heeft zijn boot al aan mij verkocht, (met
den nadruk op aan mij).
Om dus, afgezien van den samenhang, aan een werkwoord de betee-
kenis van het verleden te geven, moet men zijn toevlucht nemen tot
bijwoorden als bissa, heelemaal, watoek, af, weg, afgedaan, laein,
vroeger, w e k a 1 1 e, zooeven, a m n a n a t ruk, reeds lang, enz.
Door aan zinnen, die door bemiddeling van een bijwoord de beteekenis
van een verleden tijd hebben gekregen, nog ruk toe te voegen, krijgen
we een perfectio, b.v. : Bal endat harawin, Bal is gisteren geko-
men ; Bal endat ruk harawin, Bal is gisteren al gekomen, = Bal
was gisteren al hier.
Om de gelijktijdigheid van twee handelingen in het verleden weer
te geven, maakt men gebruik van hulpwooi'den als endoe k, zitten,
e n d i r, staan, t e w a t, ten tijde dat, h o e b, nog, enz., b.v. : ik zat te eten,
toen hij mij sloeg, oedoek oean afa, i enbangil jaw; terwijl wij
nog werkten is hij weggeloopen, am hoeb amkerdja, i nefla.
Men laat echter al deze hulpmiddelen achterwege, wanneer uit den
samenhang blijkt, dat de verleden tijd badoeld is, b.v. : amkerdja,
i entoeb wat, ons werken, zijn liggen slechts, = toen wij werkten,
bleef hij maar liggen.
Wanneer onze verleden tijd meer redenaangevend of oorzaakaan-
duidend is, vertaalt men hem als een causalen of finalen bijzin, b.v.:
hij zag het lijk en weende, = omdat hij het lijk zag weende hij.
C. Futurum.
Gewoonlijk moet ook weer uit den samenhang blijken, dat een feit,
46
handeling of toestand als toekomstig wondt bedoelid. Dit is vooral liet
geval, wanneer de nadruk meer valt op het feit zelf dan wel op het toe-
komstig zijn ervan. In zulke gevallen toch bezigt men ook dikwijls in ’t
Nederlandsch een tegenwoordigen tijd met toekomstige beteekenis, b.v. :
a j o ! o emk e r id j a, t e w a ei d? komaan, werk je of niet? = zul je
werken? Oekerdj a, ik werk, — ik zal werken.
Wil men echter meer den nadruk leggen op het toekomstig zijn van
het feit, dan bezigt men hulpwoorden als : fomoer, later en andere
biiwoorden van toekomenden tijd, of werkwoorden als: enhaawk,
willen, enteoek, wachten: dit laatste wordt dan gewoonlijk zonder
persoonlijk praefix gebruikt, b.v.: me ran uk oeba, morgen zal ik
gaan; teoek oeba, ik zal gaan.
Om aan te geven, dat iets in de onmiddellijke toekomst zal gebeuren,
bezigt men vaak een verst, erkten tegenwoordigen tijd, b.v. : oeba ruk i,
ik ga reeds, = ik zal onverwijld gaan. (Zie boven, p. 44).
Hetzelfde bereikt men met den elativen vorm van het werkwoorjd met
de versterking r e h e, b.v. : oeba r e h e, ik ga volstrekt, = ik ga
onmiddellijk.
Om den volmaakt toekomenden of den volmaakt verleden tijd weer
te geven, handelt men aldus : men zet ruk bij den ondergeschikten zin,
n.l. die aangeeft ide handeling, die voltooid zal zijn, alvorens de andere
gebeuren zal of gebeurd zal zijn. Voor den hoofdzin maakt men al dan
niet’ gebruik van hulpwoorden, al naar gelang men meer op het feit zelf
dan wel op de tijdsomstandigheid wil drukken b.v. : teoek oemmwa
w e 1, h a b o a d j ad ruk, wachten uw weerkomen, de boot klaar zijn
is voltooid, = als ge terugkomt, zal de boot gereed zijn. I naan afa
ruk, e n ,d i r, zijn eten voltooid (zijnde), zijn opstaan (was), = nadat
hij gegeten had, stond hij op.
Klassen van Werkwoorden.
1°. Transitiva en intransitiva.
Vele werkwoorden zijn van nature overgankelijk of onovergankelijk.
Van overgankelijke werkwoorden kan men echter ook onovergankelijke vor-
men door het persoonl. praefix nes of nas, b.v.: en-ton, twijnen;
n e s - 1 6 n, draaierig zijn, zwijmelen ; en-boeoek, kleven, nes-boe-
o ek, kleverig zijn.
Dit kan echter niet als algemeene regel gelden. Vele werkw. met het
‘praefix n e s of n a s hebben eene overgankelijke beteekenis en omgekeerd
vele werkw. met andere praefixen hebben eene onovergankelijke beteekenis.
Soms zelfs bestaan 'de twee vormen, zonder verschil van beteekenis, b.v. :
en-wakil en nes-wakil, krabben, peuterep.
47
Verder houde men in. *t oog, dat in ’t Keieesch zeer vele werkwoorden
met intransitieve beteekenis, den vorm van transitieve werkwoorden heb-
ben, b.v. : enmat a t b a k, vergaan van verlangen naar tabak ; e n r o o n
r o e m a t, om kraaltjes dreinen. Bij zeer vele andere is dit meer schijn,
wijl men ze in 't Nederlandsch niet lean weergeven dan door intransitieve
werkwoorden met voorzetsels of bijwoorden, b.v.: enletar ai, over
een boom loopen, (een boom beloopen) ; naswoetoen wat, zich
tegen een steen stooten, of over een steen struilcelen. Voor meerdere voor-
beelden raadplege men het woordenboek.
2°. Eeduplicativa.
Men heeft in ’t Keieesch eene tweevoudige verdubbeling der werk-
woorden:
A. De gewone verdubbeling.
Deze bestaat hierin, dat ,de eerste lettergreep van den stam van het
werkwoord verdubbeld wordt. Deze verdubbeling deelt aan het ; werkwoord
meer kracht mee, hetzij aan intensiteit, duur of algemeenheid der han-
deling, b.v.: nef-la, nef-lala, vluchten; en-dir, en-dirdir,
staan.
Men treft echter ook voorbeelden aan, dat niet zuiver de eerste
lettergreep van den stam verdubbeld wordt, b.v. nef-en, ne-f enter,
niet willen. Dit is in 't onderhavige geval te meer opvallend, wijl nef-en
in de uitspraak zeer duidelijk wordt afgedeelid in de twee lettergrepen
nef en e n.
B. Verdubbeling met apophonie.
Deze verdubbeling, welke wij in onze Europeesclie talen slechts bij
uitzondering aantreffen, kornt in ’t Keieesch zeer veelvuldig voor. Ze
deelt aan ’t werkwoord eene ongunstige beteekenis mee of eene beteekenis
van verwarring en onbesuisdheid of ondoordacht doordrijven, b.v.; en-
wassil, liegen, en-wis wassil, tegen de klippen op liegen; oekai
waeid, ik weet niet, oekikai waeid, ik word er geen wijs uit;
en-waroek, uitstrooien, en-wirwaroek, verlcwisten.
Voor deze verdubbeling verdubbelt, men de eerste lettergreep van den
stam en in de plaats van den klinker komt eene i ; is die ldinker een i, dan
komt de verdubbeling achter de stamlettergreep met a, b.v. en-wil
bewegen en-wilwal; e n - s i s, sissen, en-sissawar; nes-kil,
scheef zijn, nes-kilkaw, sehots en scheef zijn.
3°. Elativa.
Vele werkwoorden kunnen een versterking aannemen.
Deze versterking kan plaats hebben door toevoeging van achtervoeg-
sels van hoeveelheid als : 1 i, 1 a i, r o s, s o e s, r e h e, b a e i 1, enz.
48
Li, (v. en-li, meer zijn, overtreffen), geeft aan:
a) de uitgedrukte handeling in zeer hooge mate, b.v. : enkai,
kennen, enkai 1 i, zeer goed kennen ; e n b o b a r, bang zijn, e n b o b a r
1 i, zeer bang zijn.
b) de uitgedrukte handeling in overmaat of overdaad, in te hooge
mate, b.v. : entev, gooien, entev 1 i, te ver gooien ; e n b a, gaan,
enba I i, te ver gaan, voorbij gaan.
Lai, r o s, s o e s, geven eenvoudig een versterking aan, b.v. :
enbangil, slaan, enbangil ros, hard slaan; enoeroen,
branden, enoeroen 1 a i, hard branden.
B a e i 1 geeft een hoogen graad aan als lets buitengewoons, b.v. :
enwoo, roepen, enwo o baeil, hard roepen, schreeuwen. Oemwoo
baeil aka? wat roept toch zoo?
Re he, (v. en-rehe, volledig, vol zijn), duidt aan, dat men hee-
lemaal is overgegaan tot den uitgedrukten toestand of de handeling, en
by uitbreiding ook wel, dat men daar onverwijld of volstrekt toe zal
overgaan, b.v. : enba rehe kan dus beteekenen: hij stapte op, hij wilde
niet blijven; hij ging onverwijld been; en waarlijk hij ging (hetgeen men
niet verwachtte).
Aan sommige werkwoorden geven de samengestelde personale prae-
fixen, neb, nab, naf, nef, nak en nek een beteekenis van voort-
during of gerwoonte der handeling. Zie bij personale praefixen, biz. 30.
Soms worden werkwoorden versterkt door verdubbeling. Zie bij de
reduplicativa, biz. 47.
4°. Reflexiva.
Eigenlijke reflexive werkwoorden heeft. Let Keieesch niet, hetgeen
te meer opmerkelijk is wijl men die in de verwante Tanimbareesche talen
zeer veelvuldig aantreft. Verder zie men hier over, wat gezegd werd bij
de wederkeerende en wederkeerige voornaamwoorden, biz. 24.
5°. Hulpwerkwoorden.
Eigenlijke hulpwerkwoorden hebben wij in ’t Keieesch niet, wel
woorden, vooral bijwoorden, doeh ook werkwoorden, die dienen om wijzen
en tyden van werkwoorden weer te geven en dus don dienst van hulp-
werkwoorden verrichten.
Als zoodanig hebben we:
a) Woorden die dienen om generische hulpwerkwoorden weer te
geven; zie bij genera, biz. 34.
43
b) De wijzen om modale hulpwerkwoorden weer te geven; zie by
modus conditionals, biz. 35; imperativus, biz. 36; adhortativus, biz. 37;
optativus, biz. 39; potentials, biz. 3'9; concessivus, biz. 40; conjunctivus,
biz. 40.
c) De wijzen om temporeele hulpwerkwoorden weer te geven; zie
bij parti cipium, biz. 42; praeteritum, biz. 45; futurum, biz. 45.
d) Het werkwoord n a a.
Dit onvervoegbaar werkwoord, dat we reeds hebben gezien als dienst-
doend hulpwerkwoord kornt nog in verschillen.de eigenaardige wendingen
voor, zoodat we het nuttig oordeelen, het hier eenigszins breedvoeriger te
bespreken.
De grondbeteekenis van naa'is: zijn, bestaan.
Het wordt gebruikt:
1) Om het aanwezig zijn van iets aan te duiden, b.v.: koebang
naa, er is geld.
2) Onze uitdrukkingen : „er op, er in, er aan, er bij”, beteekenen
allemaal zooveel als: aanwezig zijn, en worden ook idoor naa vertaald,
b.v.: doe er zout bij, oemoet masing naa; giet er water in,
0 e m s i s i n w e r n a a ; sla er een spijker in, oemtev b a k naa.
3) Het werkwoord hebben, bezitten, heeft in ’t Keieesch geen ver-
vanger. Men vertaalt het door het bezittel. voornw. in verbinding met
naa: ik heb, wordt alsdan: mijn. , . . is, b.v.: ik heb geld, = mijn geld
is, ning koebang naa.
Indien hebben (en soms ook: zijn) een toestand aanduidt, dan ver-
taalt men het zoo mogelijk door een overeenkomstig werkwoord of anders
door het bezitfelijk voornw. zonder n a a, b.v. : ik heb honger, o e b 1 a f a r ;
moe zijn, nebro; hij heeft een besmettelijke ziekte, ini benakit.
4) Naa kan een mogelijk zijn, een kunnen, aanduiden, b.v.: o e b a
naa, mijn loopen bestaat, = ik kan loopen. Zie bij modus potentials,
biz. 39.
5) Soms vindt men naa w a e i d, als ontkenning bij een bijvoegl.
naamw. Het beteekent dan, dat van de uitgedrukte hoedaniglreid niets
aanwezig is, b.v.: i bok naa waeid, dat deugt heelemaal niet;
1 sien naa waeid, daar is geen kwaad bij, dat is volstrekt niet slecht.
6) Naa wak beteekent in een ondergeschikten zin: totdat, in
een nevengeschikten zin: eens, even; zie bij de temporeele bijzinnen, biz. 44
Naa wak of ook wak alleen kunnen ook een voorkeur weergeven,
b.v.:esbo i sien, enhe wak of naa wak, deze sarong deugt niet,
maar die wel. Ook kan het een mogely kheid uitdrukken ; zie bij den modus
potentials, biz. 39. ^
50
BIJWOORDEN.
Het bijwoord heeft in ’t Keieesch volstrekt geen grammaticale vormen.
We kunnen dus volstaan met de bijwoorden volgens hunne beteekenis
te rangschikken.
Wat de trappen van vergelijking betreft, daarvoor vei-wijzen we naar
de regels die voor het bijvoeglijk naamw. gegeven zijn, (biz. 11), en die ook
op de bijwoorden van toepassing zijn.
De plaats van het bijwoord is onmiddellijk achter het woord waarop
het betrekking heeft, op een paar uitzondreringen na, welke wij te hunner
plaatse zullen bespreken, b.v. : i enba toe nan, hij gaat zeker. Het
gebeurt echter niet zelden, dat het eigenlijke werkwoord, wiaarop het
bijwoord betrekking heeft, verzwegen is, b.v.: toenan i enba, het is
zeker dat hij gaat, (toenan bepaalt het verzwegen woord: zijn) ; Vgl.:
b 5 k, oembwa, het is goed, dat gij gaat ; oembwa bok, ga goed, =
goede reis, of ga voorziehtig.
1°. Adverbia modi.
Hiervoor komen in aanmerking alle bijvoeglijke naamw. die een
hoedanigheid uitdrukken.
Ook kan men als zoodanig aanmerken zeer vele werkwoorden van
hun persoonlijk praefix ontdaan. Dit is zeer logiseh indien men bedenkt,
dat de werkwoordvormen slechts krachtens hun persoonlijk praefix een
betrekking tot een persoon uitdrukken. Dank zij deze eigenaardigheid der
taal kan men op verrassend duidelijke wijze kort en bondig vaak de meest
ingewikkelde .sohakeeringen weergevenl. Eenige voorbeelden zullen dit
ophelderen. N a f - r e x k, blazen, en-fedan, dooden, naf-reik
f e d a n, uitblazen. Na-faw talik janan, door huwen zijn kinderen
verlaten (als een weduwe, die hertrouwt en volgens de adat geen recht
heeft op haar voorkinderen) . En-doek dikin, zoo zitten, dat men
er een ander door verjaagt. Om dergelijke uitdrukkingen te vertalen kun-
nen we niet beter doen dan de rollen der wefkwoorden om te keeren en
het eei’ste te beschouwen als een bepaling van het tweede en door een
tegenwooi'dig deelwoord te vertalen, dat dan als een e a u s a 1 e bijzin te
beschouwen is, b.v.: en-dit,, druppelen, en-noet, verhinderen,
doot endit noet jaw, druppelende verhindert de regen mij, = ik
word door regen weerhouden. En-doek, zitten, e n - f e e, breken,
endoek fee, zittende breken == iets breken door er op te zitten. De
aldus gevormde woordkoppeling heeft steeds een transitieve of overgan-
kelijke beteekenis. Men zou dus b.v. ; van e n - 1 e k, vallen en en-mat,
dood zijn (c.ql. isterven) niet de verbinding kunnen vormen: enlek
mat, dood vallen; wel heeft men de verbinding van en-lek en en-
fedan, dooden: enlek fedan, vallende dooden. Men bemerke echter
6i
dat in 't Keieesch vele werkwoorden als overgankelijk beschouwd wordeii,
die wij voor onovergankelijk zouden aanzien, b.v. : e n - 1 o e b, liggen,
e n- fee, breken, entoeb fee, dw'ars liggen, = liggende iets breken
of onderbreken. Ook sommige andere werkwoorden komen voor deze ver-
binding niet in aannierking, waarsehijnlijk wegens spraakslordigheid; zoo
vindt men ze b.v. niet met n e b - 1 o, recht zijn, oprecht zijn, omdat men
1 o niet meer afzonderljjk gebruikt, maar den werkwoordelijken vorm
neblo als gewoon bijvoegl. naamw. bezigt; men vindt echter Io nog
terug in en-fa-lo, x ) oprecht doen zijn, = opzetten, overeind zetten.
Zoo ook en-hoev, dat in den werkwoordelijken vorm als voorzetsel dient.
We hebben deze verbinding onder de adverbia modi gerangschikt,
omdat die er wel het leeuwenaandeel in zullen hebben, doch ook andere
bijwoordelijke verbindingen kunnen op die wijze gevonnd worden, die
vooral ook onze werkwoorden met bijwoordelijke voorvoegsels als uit-
weg-, op-, neer-, ont-, enz. weergeven; de zin van het voorvoegsel wordt
door het tweede werkwoord weergegeven, b.v. :naf-reik fedan, uit-
blazen; en-taha, nemen, en-watoek, wegdoen, entaha watoek,
wegnemen; na-an, eten, naan watoek, opet-en ; en-wer, betalen,
en-taba, bijvoegen, enwgr tab a, bijbetaien.
2°. Adverbia qualitatis.
F e 1, als, gelijk en deszelfs samenstellingen als f e 1 - i, aldus,
i'el-be? hoe? fel-enhe, aldus, fel-eni, aldus.
B a e i 1, achter het bepaalde geplaatst, = gelijk, zoo als ; b a e i 1 voor
de bepaling geplaatst, is een adverbium quantitatis = sleehts, be-
halve, b.v.: i nakair baeil jahaw, hij huilt gelijk een hond;
i baeil natmeen wat, hij doet niets dan spelen; tomat bissa,
b a ei 1 jaw, allemaal, behalve ik. Baeil i, komt vaak voor in de betee-
kenis van : aldus, zoodanig, maar dan is baeil een bepaling van een
verzwegen woord : het wil zeggen : gelijk dit, b.v. : a i baeil i, zoo’n
hout,, wil zeggen: een hout, zoo groot, dik, of lang (hetgeen uit den
samenhang moet blijken) als dit. Zou in baeil i, het woord baeil het
voomw. i bepalen, dan zou het willen zeggen : behalve hij of behalve dat,
zij, haar.
Waawn, gelijk, als; waawn i, of he, aldus, zoodoende.
3°. Adverbia loci.
I, hier, en deszelfs samenstellingen ibe? waar? deni, hierzoo;
denbe ? waarzoo? ih e, hierzoo.
0 d a n, ergens ; o d a n b e ? waar ergens ?
Ental, uit, van; ental be ? van waar? van waar uit?
( l ) Docli ook schijnt men de oorspronkelijke beteekenis vergeten te zijn en zegt men
en-f ello.
52
He, daar, ginds.
Lekan i, hierzoo, 1 e k a n he, w i 1, w o e v, r o i, ginds.
Wil, iwil, odan w'il, ginds, daarginds,
Roi, iroi, odanroi, idenroi, daarginds.
Rat, i r a t, ginds, (zuidelijke of westel. richting) .
Woev, iwoev, wav, i w a v, ginds, (noordel. of oostei. richting) .
R o r o, ver.
Sir, s i r s i r, dicht bij, nabij.
0 e, voor, vooruit.
Moer, achter, achterna, achteraan.
4°. Adverbia temporis.
Tewat, tijdens, t-erwijl. Het staat voor het bepaalde.
Faraehe, plotseling, te samen, in eens, heelemaal, totdat. Indien
famehe achter het bepaalde woord staat, is het bijwoord van tijd of
van hoedanigheid en beteekent: in een maal, dat bij uitbreiding kan zijn:
te samen, in eens, plotseling, heelemaal. Staat het voor het bepaalde, dan
is het voegwoord van tijd en beteekent: tot dat, b.v. : rah an enlek
famehe, het huis is in eens, plotseling of heelemaal gevallen; erba
famehe, zij gaan samen ; oemdoek famehe oeil, wacht totdat
ik t,erug kom. Habo i sien famehe, die boot is heelemaal stuk.
Wekat, wekat i, wekatle, zoo even, zoo juist. Het kan zoo-
wel voor, als achter het bepaalde staan. Indien het voor het bepaalde staat,
heeft het meer de beteekenis van : onlangs, kort geleden, b.v. : wekat
enti seran, hij is kortelings Christen geworden. Staat het achter de
bepaling, dan beteekent het: zoo pas, en staat aan ’t einde van den zin,
b.v. i enti rahan i wekatle, hij is zoo pas dat huis binnengegaan.
Mangmang, voor het bepaalde geplaatst, beteekent : over langen
tijd, van liever lede; achter het bepaalde geplaatst is het bijwoord van
hoedanigheid en beteekent: langzaam; b.v.: mangmang endat, over
langen tijd komt hij ; i e n d a t m a n g m a n g, hij komt langzaam.
Laein, voor het bepaalde geplaatst, beteekent: eerst, in de eerste
plaats; achter het bepaalde geplaatst, beteekent het eerder, voorop; komt
het aan het einde van den zin, dan beteekent het: vroeger, reeds eerder;
b.v. : laein oeit ohoi i, eerst zag ik dit dorp ; oeit laein ohoi i,
ik heb dit dorp eerder dan anderen, = het eerst gezien ; oeit ohoi i
langen tijd komt hij ; i endat mangmang, hij komt langzaam.
Leri, vandaag; meran, morgen; harawin, gisteren; esmir,
dezen morgen en alle verdere indeelingen van dagen of dagdeelen. Men
kan ze zoowel voor als achter het bepaalde plaatsen.
Hoeb, voor het bepaalde, = nog, alsnog; na het bepaalde aan het
einde van den zin, = nog niet, b.v. : h o el) naan a f a, hij zit nog te
eten ; naan afa hoeb, hjj heeft nog niet gegeten. Hoeb alleen
53
gebruikt, wil altijd zeggen: nog met, b.v.: moewan afa ruk? hebt
ge al gegeten? Hoeb, nog niet. Wer naa? is er water ? hoeb, nog
niet; hoeb naa, er is er nog.
F i e n g i, oogenblikkelijk, op dit oogenblik. Het kan zoowel voor
als achter het bepaalde staan.
Fomoer, later, daarna. Het staat voor het bepaalde. Aan het einde
van een zin geplaatst, beteekent het: in lateren tijd, b.v.: fomoer
endat ohoi i, later, = daarna kwam hij ook in dit dorp; end at
ohoi i fomoer of f om o er m o er, in lateren tijd kwam hij in
dit dorp.
0 e, voor, is eigenlijk een bijwoord van plaats, maar wordt ook soms
als bijwoord; van tijd gebruikt, ook in verbinding met laein, b.v.:
oembwa oe, ga voorop, ga eerst; oembwa laein o e, ga jij eerst
vooruit.
Sommige bijwoorden van hoeveelheid, als odan, weinig en
denkoet, weinig, in dit geval meestal verkort tot koet, kunnen ook
bijwoord van tijd zijn, b.v.: oemteoek odan, of koet, waeht een
weinig, waeht even.
Enhoev, dat eigenlijk een werkwoordelijke vorm is, wordt in dezen
vorm gebruikt als voorzetsel en als bijwoord van tijd. Het wil eigenlijk
zeggen: vergezellen, en beteekent als voorzetsel: en, en als bijwoord:
tevens, of terwijl; zie bij temporeele bijzinnen, biz. 44. In verbinding
met odan, odan enhoev wil het zeggen, nog een weinig. Staat het
voor het bepaalde, dan is het bijwoord van tijd en beteekent: eerlang,
binnen kort; achter het bepaalde geplaatst, beteekent het: nog een weinig,
een beetje meer, en is bijwoord van hoeveelheid, maar kan ook bijwoord
van tijd zijn, b.v. : o d a n enhoev oeba, aanstonds ga ik ; m a odan
enhoev, geef er nog wiat bij; oemteoek odan enhoev, waeht
nog een weinig = nog even.
Li nan, na, staat steeds als bepaling bij een bepaald tijdstip, b.v.:
Paska linan, na Paschen; vgl.: Pa ska fomoer of enmoer,
volgenden Paschen.
Nanan be? wanneer? kan zoowel voor als achter het bepaalde
staan.
Amnanat, voor het bepaalde, = over langen tijd, op den duur;
achter het bepaalde, = langen tijd, langdurig, b.v.: amnanat ak
enil, over langen tijd komt hij terug; i endoek amnanat, hij
bljjft langen tijd. Aan het einde van den zin beteekent het: sedert lang,
b.v.: i enil ni ohoi amnanat ruk, hij is al sedert lang naar
zijn dorp teruggekeerd.
K e n s a, voor het bepaalde, = terstond ; achter het bepaalde, =
even, b.v. : kensa endat, zoo aanstonds komt hij ; o e m m w a
kens a, kom even. Men zou kensa alsook amnanat voor het
54
bepaalde ook kunnen beschouwen als bepalingen van het verzwegen
enteoek, wachten : enteoek am nan at, lang wachten, = over
langen tijd; enteoek kens a, even wachten, = aanstonds. Kens a
kens a, voor de bepaalden, = nu eens, dan weer, b.v.: kens a
enroon, kens a enmalit, nu eens lacht hij, dan weer huilt hij. In
denzelfden zin hebben we: na tewat na tewat; na leran
n a leran; of leran leran, met het verschil, dat deze
laatste uitdrukkingen een langer tusschenpoos veronderstellen.
Biss a, eigenl. heelemaal en by uitbreiding: voltooid, na afloop
van. Meestal staat het echter als bepaling van een verzwegen betrekking,
b i s s a, na afloop daarvan, In verhaaltrant vertaalt het op
die wijze ook ons: en toen Als bepaling achter een uitgedrukte be-
trekking heeft het dezelfde beteekenis als rot, weil, neil, ein, =
na afloop van. In verbinding met ruk, beteekenen zij: afgeloopen,
geeindigd zijn, b.v.: sk5l bissa, rot, wieil, neil of ein,
na schooltijd; skol bissa ruk, rot-, weil-, neil-, ein ruk,
de school is uit.
Moerli rehe; voor de betrekking, = eindelijk, ten langen
laatste; na de betrekking, = het, allerlaatste, na alle anderen; aan ’t einde
van den zin, = laatsteljjk; b.v.: moerli rehe endat ohoi i,
ten langen laatste kwam hij in dit doip ; i endat moerli rehe
ohoi i, hij kwam het allerlaatste in dit dorp aan ; i endat ohoi i
moerli rehe, in dit dorp kwam hij op de laatste plaats.
been, tusschen, b.v. : Natal Paska leen, tusschen Kerstmis
en Paschen. Leen sir, nabij, b.v.: Paska leen sir ruk,
Pasehen is al nabij. Leen affroean, nabij, zoowel van tijd als
van plaats.
II, of leran i 1, op Gr. Kei i 1 i e I, van onlangs ; b.v. :
o m a e ngiv il, uw mes van daar straks.
Non, bywioord van hoedanigheid, = vast, onbeweeglijk, kan soms
ook bijwoord van tijd zijn, = aanhoudend, voortdurend, b.v.: nioet
entoeb non felenhe, de wind blijft gestadig zoo.
5°. Adverbia quantitatis.
Fir? hoeveel ? en samenstellingen daarvan als e i n f i r ?
hoeveel? fafir? hoe dikwijls?
A r i k, veel ; a r i k be? hoeveel ?
Baeil, zeer, opvallend erg of veel; baeil be? hoe veel? hoe
duur? hoe groot? en in ’t algemeen: in welke mate?
W a a w n e i n m e h e, als een enkel, = gelijk, gelijkelijk.
Hermes (vgl. Fordaatsch hirmanes, v. hir, zij en ma-
nes s an, vlakte), even, gelijk, gelijkelijk.
Pe bywoordel. uitdrukking; entaba...... entaba hoe meer
55
hoe meer, b.v. : entaba enlelk, entaba n i soek fo
enfaha, hij vermeerdert zijn kijken, hy vermeerdert zijn zin om te
koopen, = hoe meer hij het bekijkt,, hoe meer lust hij krijgt om het
te koopen.
Angled, veel; angled lai, zeer veel, dikwijls.
0 d a n, d e n k o e t, weinig.
Wo ho, gedeeltelijk, sommige.
On, ten deele, deels.
Mehe, enkel, slechts, kan verschillend aangewend, verschillende
beteekenissen hebben. Het staat steeds achter de betreltMng. Het kan be-
teekenen: alleen, zoowel in de beteekenis van zonder hulp, als van onver-
zeld. Dikwijls wordt het versterkt door wat: mehe w at, maar alleen,
b.v. :jaw mehe wat oe'dad habo i, ik heb die boot alleen (zonder
hulp) gemaakt; ni hon mehe wat endoek rahan, zijn vrouw
is alleen thuis. Teneinde op dat alleen meer Mem te leggen, kan men eerst
den zin gewoonweg zeggen en daarna het zelfst. naamw. of voomw. met
mehe wat herhalen, b.v.: oedad habo i jaw mehe wat, ik
heb tdie boot geheel alleen gemaakt.
Mehe of mehe wat kan ook beteekenen: slechts, b.v.: to mat
roe mehe of mehe wat, maar twee menschen ; van zelf, uit zich
zelf, b.v.: ai enlek mehe wat, of ental wat i mehe of ental
i mehe wat, de boom is vanzelf gevallen.
Ental wat i mehe, wil ook zeggen : zoo als hij zelf wil, hij
moet het zelf weten.
Wat mehe, wil zeggen: vanzelf (= gemakkelijk) al maar door,
niets dan, b.v. : woean wowar enlek wat mehe, rjjpe vruchten
vallen vanzelf af ; i n e f 1 a wat mehe, hij liep al maar door, hij
deed niets dan loopen.
Wat, = enkel, slechts, en bij uitbreiding : zonder meer, naakt, bloot,
zopder bezigheid, (en misschien ook vrouwelijk? vgl. to mat abran,
— Mai. brani, — een flink, kranig mensch, een man, en tomat wat,
een mensch zonder meer, een vrouw). Het staat in al zijn beteekenissen
steeds achter het woord waarop het betrekking heeft. Soms kan wat
in een beteekenis wat in een andere beteekenis bepalen: het bepaalde
wordt dan sterker betoond, b.v. : i enidoek wat wat (het eerste
wat = ledig, zonder bezigheid of naakt, het tweede — slechts ; de Mem
valt op het eerste), hij zit daar maar zonder iets te doen, of naakt. Voor
naakt kan men ook zeggen wat loeloehoen, als uit den samenhang
de juiste beteekenis niet zou blijken. Men lette wel dat wat altijd on-
middellijk achter het bepaalde komt, b.v. : o e t o e o e n g wat tomat,
ik help de menschen slechts; oetoeoeng tomat wat, ik help .de
vrouwen,
56
Wei, nog, meer, wederom. 0 d a n w e 1, no g een weinig-, een weinig
raeer. Odan hoeb, op een -weinig na. Het kan evenals meer andere
bijwoorden van hoeveelheid ook dienst ,doen als bijwoord van tij d.
6°. Adverbia affirmationis.
0 li o, of gemeenzaam e i of e i, ja.
Zeer dikwijls echter herhaalt men ter bevestiging de gestelde vraag
geh-eel of dat, gedeelte, waar de vraag voomamelpk op doelt, in bevestigen-
den zin, b.v.: oembwa woek? ga je ook? Oeba woek, ik ga ook.
Oelim sehoet amnanat ruk? ben je al lang ziek? amnanat
r u k, al lang.
Om toe te stemmen in een voorstel of aanbod, bezigt men vaak
werkwoorden als entarim, aannemen, entoeroen, toestemmen,
enhaawk, willen, bewilligen, b.v.: oetai omoe habo de?ikvaar
met uw boot he? Oehaawk, dat is goed, ja. Einan roebi woet,
het kost tien gulden; o eta rim, top, ik neem aan.
Een twijfelachtige vraag woridt gesteld door achtervoeging van te
be, of te bebe, en de bevestiging wordt op dezelfde wijze twijfel-
achtig gemaakt, b.v.: i enba ruk te be? of te bebe? hij is al
gegaan, immers? Oho te bebe, ja, of hoe is 't. Hetzelfde bereikt men
door achter een bevestigenden zin een kort en als bij verrassing uitge-
stooten ah of eh te laten hooren, waardoor men als ’t ware zijn woord
wil verbeteren. Hetzelfde toch doet men om een vergissing te herstellen,
b.v.: enba ruk, ah, hij is al gegaan, of laat eens zien
Een twijfelachtige bevestiging, maar die toch meer naar de beves-
tiging overhelt, verkrijgt men door toevoeging van teidela, (te
waeid, of niet), b.v.: oho teidela, ja, toch?
Naka? (na aka) en waeid aka? maken de toestemming voor
den vorm twijfelaehtig, maar voor den zin sterker bevestigend, b.v.:
oho naka? zeker, wat anders?
Als locutio adverfoialis affirmationis bezigt men vaak een elliptisch
uitgedrukte bezwering of verwensching. Wegens het veelvuldig en licht-
vaardig gebruik hebben ze niet veel meer gewicht dan een gewone
bevestiging, b.v.; Doead, bij God; web, bij de pokken; noehoe
ruk i, bij het Land; hira enmat, al zou men er voor moeten
sterven; hira rein an, al zoy men er een zelfverwensching van zijn
moeder voor moeten afleggen; enz., enz.
T o e n a n, zeker, gewis.
Ken, raak, zoo is ’t, je hebt gelijk.
7°. Adverbia negationis.
Waeid, niet, neen, Gewe.stelijk waeih of dem, of tobat,
Men geve wel aeht, dat in ’t Keieesch het antwoord op een vragend
ontkennenden zin in dezelfde beteekenis, toch juist andersom zal luiden
dan in ’t Nederlandsch. In ’t Nederlandsch toch slaat de bevestiging of
ontkenning van ’t antwoord terug op het gevraagde; in ’t Keieesch op de
ontkenning, b.v.: Oemwehe Joet waeid de? roei je niet naar
Or. Kei? Antwoorden wij daarop: jawel, dan wil dat zeggen, dat we
wel erheen roeien : het roeien is wel. Antwoordt de Keiees daarop : oho,
of oho t e, dan wil dit zeggen, dat hij er niet heenroeit: zijn ja bevestigt
de vi'agend gestelde ontkenning, het niet-gaan wordt bevestigd.
Dikwijls wordt het werkw. nef-en, niet willen, als ontkenning
gebruikt, b.v. : oembwa woek Langgoer, te waeid? ga je
mee naar Langgoer? Oefen, of oefen oeba, ik wil niet gaan, =
neen. Men lette wel, dat in ’t Keieesch deze wending geen onwil of iets
minder gunstigs te verstaan geeft; het, staat gelijk met een gewone
ontkenning.
Evenals voor de bevestiging kan men, n.l. om zijn ontkenning te
bevestigen een bezwering of zelfverwensching bezigen, die dan de betee-
kenis van een ontkenning krijgt, b.v.: o oemwassil he, je liegt,
hoor. D o e a d ! bij God, het is niet waar, — gewoon : het is niet waar.
8°. Locutiones adverbiales.
Enkele bijwoordelijke uitdrukkingen hebben we waar het pas gaf,
bij de gewone bijwoorden besproken. Zeer vele andere zijn er, die echter
in grammaticaal opzicht niets opmerkelijks hebben, reden waarom
wij daarvoor verwijzen naar het woordenboek evenals voor de vele, hier
om dezelfde reden niet vermelde bijwoorden.
CONNECTIVA.
De connectiva of voorzetsels, (die echter in ’t Keieesch ook dikwijls
„achterzetsels” zijn) zijn van geen belang in grammaticaal opzicht,
wijl ze noch zelf grammaticale vormen aannemen, noch er bij andere
woorden beheerschen. We kunnen dus ook hier met een eenvoudige rang-
schikking volstaan.
1°. Connectiva loci.
N a als connectivum loci komt steeds na de betrekking en beteekent :
te, in, op, bij. Men gebruikt het om aan te duiden op welke plaats een
handeling geschiedt, b.v. : enkerdja na Langoer, te Langgoer
werken; enloeroek na taheit, in zee baden; enfaha na
Sin, bij een Chinees koopen; oemfello moe rahan na be?
waar richt ge uw huis op?
Na wordt echter steeds verzwegen achter werkwoorden die een
rust aanduiden, als: en-doek, zitten, verblijven, wonen; en-toeb,
liggen ; en-dir, staan ; en-loi, hangen, staan van water, drijven op
of in ’t water, zweven in de lucht, enz. b.v. : endoek N a m a r, te
Namar wonen ; habo enloi taheit, de boot drijft in zee, ligt in
zee, is te water.
N a is ook adverbium comitatus en beteekent : met, voor, door middel
van, wegens, b.v.: enf aha na koebang, voor of met geld koopen;
enhor na masin, met de machine naaien; enmat na lafar,
van honger sterven.
Een voorzetsel dat een richting aangeeft, wordt onvertaald gelaten,
als de richting slechts als bijzaak beschouwd wordt; wil men daarop
meer den nadruk leggen, dan verbindt men het werkwoord dat de rich-
ting weergeeft met een der werkwoorden e n - 1 i, ingaan ; e n - 1 i
beantwoordt aan het Duitsche „hin”, en-do of en-dat aan „her”;
en-soe, neerdalen, noordelijk zich bewegen; en-rat, opgaan,
zuidelijk zich bewegen; en-ho, in een richting gaan (meer bepaald
landwaarts) ; en-ro, zich verwajderen (meer bepaald zeewaarts), b.v.:
enba rahan, naar huis gaan;' enba ti rahan, een huis binnen-
gaan; enwehe Joet, naai’ Gr. Kei roeien; enwehe ro Joet
naar Gr. Kei opaan roeien, (dat echter ook kan zijn: naar Gr. Kei roeien) ;
enseb noeoer, in een klapperboom klimmen, klappers afdoen;
enseb rat noeoer, in een klapperboom klimmen; enba taheit,
naar zee gaan, zijn gevoeg gaan doen in zee; enba ro taheit, naar
de zee toe gaan ; e n h o s t r a t, over den weg gaan, de straat als ver-
keersmiddel benutten; enho ti strat, den weg opgaan, onderweg zijn.
Ratan, op, boven. Als voorzetsel staat het achter de betrekking.
Staat het voor de betrekking dan is het bijwoord en beteekent: zoo
hoog als, zoo groot (in hoogte) als, b.v.: ai rat'an, boven op een
boom; ratan ai, zoo hoog als een boom.
Wowan, teinan, onder.
Moerin, buiten.
0 e, voor.
Moe r, achter.
N.B. Gewoonlijk worden de voorzetsels achterwege gelaten, wanneer
n.l. de betrekking voldoende uit den samenhang blijkt. Vaak krjjgt men
dan ook verschil van beteekenis naar gelang men het voorzetsel al dan niet
gebruikt, b.v.: endoek rahan, thuis zijn; endoek rahan
r a a n, in huis zitten ; endoek habo, op de boot zijn, aan boord zijn ;
endoek habo ratan, boven op de boot zitten, op het dek zijn;
endoek wer, in 't water zitten; endoek wer ratan, naast (
Iangs het water zitten, endir strat, op straat staan; e nd i r
s t r a t ratan, naast, de straat staan; endir strat raan,
midden op den weg staan.
Vele Nederlandsche connectiva hebben geen vervanger in ’t Keieesch.
Men moet ze dan door een werkwoord vertalen dat het connectivum tevens
met de handeling kan weergeven, b.v. : uit het huis gaan, = het huis
verlaten, entoeboer rahan; in huis gaan, enti rahan ; bp zee
uitkomen, entoeboer taheit.
2°. Connectiva temporis.
F a m e h e, tot. Het staat voor de betrekking, b.v. : f a m e h e
Paska, tot Paschen.
H o e b, nog niet, vertaalt het voorzetsel : voor, eerder dan, b.v. :
zorg, dat het voor Paschen klaar is, oemoet fo Paska hoeb,
i klar ruk. Voor in d-e beteekenis van: met, wordt niet vertaald, b.v.:
zorg dat het voor (= met) Paschen klaar is, oemoet fo Paska
w a k, a d j a d ruk.
L i n a n, na, voor een vast omschreven tijdstip ; voor een meer rekbaar
tijdstip zegt men moerin, b.v.: Paska linan, na Paschen;
warat moerin, na den westmoesson.
Onze voorzetsels : met, op, om een tijdstip aan te duiden, worden niet
vertaald, b.v. : op Zondag, leran Domingo; met Kerstmis, Natal,
of leran Natal, op Kerstdag; tewat Natal, in den Kersttijd,
tijdens den Kersttijd.
3°. Connectiva comitatis.
En-hoev is eigenlijk een werkwoord, dat vergezellen beteekent;
het wordt, ook nog als zoodanig met de persoonlijke praefixen verbonden,
doch komt ook veelvuldig voor met de verbinding van den deriden persoon
als een voorzetsel (ook corns als bijwoord, zooals we boven reeds zagen),
in de beteekenis van: met, medre, bij, en, (en, alsi koppelwoord wordt
vertaald door m a, bo, mole en dergelijke) . B.v. : jaw enhoev
ning an warin bissa, ik met al mpn broers. I enfaha
enhoev enwer bissa, hij heeft hot gekocht en betaald, allemaal.
Jaw oehoev o, ik ga met u mee, ik vergezel u. Oebein enhoev
(im), ik speel mee (met jelui). Oebein enhoev (afa i), ik spot,
er mee. I endoek enhoev ni jaman, hij woont bij zijn vader (of:
hij blijft met zijn vader) .
Samen, wordt vertaald door - is, (zie bij persoonl. voornaamw. onder
het n.b. op biz. 18).
W o e k, ook. Het kan zoowel voor als achter de betrekking staan ;
indien het ervoor staat legt het daar meer nadruk op, b.v.: enbangil
jaw w o e k, hij heeft mij ook geslagen ; enbangil woek jaw ?
hij heeft ook mij geslagen, ' -
60
4°. Connectiva commodi et incommodi.
De plants dezer voorzetsels is voor de betrekking.
We of wer, aan (geeft den dativus weer). Het kan echter ook
verzwegen worden, b.v. : ma odan we jaw, of ma jaw odan,
geef mij een weinig. In de uitdrukking: iets aan iemand vragen, in de
beteekenis : een vraag tot hem richten, vertaalt men aan ook door w e,
of laat het onvertaald; in de beteekenis van: iets van iemand verzoeken,
vertaalt men het door e n t a 1, of laat het, onvertaald.
Enhoev, vertaalt ons voorzetsel jegens, b.v.: hij is goed jegens
mij, = hij handelt goed met mij, enqet bok enhoev jaw, of
enoet jaw bok. Het dient ook als connectivus instrumentalis, b.v. :
ienhor rind a i enhoev boelin, of na boelin, hij heeft
deze kant met de naald vastgenaaid.
Voor, ten bate van, ten behoeve van, kan men vertalen door t e o e k,
wachten, b.v.: oemlon aka teoek jaw? wat heb je voor mij
meegebracht? — Ook kan men het vertalen door een bezittelijk voornw.
Zie bij Bezittel. Voornw., aan het slot, biz. 20.
F o, tot, b.v. : ersak i fo kapalla, ze verheffen hem tot op-
perhoofd. De slang veranderde in een menseh, roebai enoet il fo
o e ni a t.
5°. Connectiva separations.
E n t a 1, uit, van. Als oorsprong of herkomst aanduidend, kan het
ook verzwegen wonden, b.v. : tomat Eiwav, of tomat ental
Eiwav, een menseh uit Kei, een Keiees. En may of en ental
m a v, aardappel uit den vreemde. Duidt het de plaats aan vanwaar men
is weggegaan, dan moet het steeds worden uitgedrukt, b.v. : jaw ental
Gelanit, ik kom van Gelanit. Wijl ental ook een werkwoordelijke
vorm is, kan het in dergelijke gevallen ook met de persoonl. praefixen
verbonden worden: men kan dus ook zeggen: jaw oetal Eiwav, ik
ben een Keiees ; jaw oetal Gelanit, ik kom van Gelanit.
Ook wanneer ental de stof aanduidt, waarvan iets vervaardigd ot
gemaakt is, moet het steeds worden uitgedrukt, b.v.: o e oe t feng
ental ai, ik heb een teil uit hout gemaakt. Zou men ental weg-
laten, dan zou ai beschouwid moeten worden als een stoffelijk bijvoegl.
naamw. en zou men moeten vertalen: ik heb een houten teil gemaakt.
Ook in deze gevallen zou men ental gebruiken, indien men met nadruk
op de stof, het materiaal wil drukken, kaba ental mas, een schip
van goud.
6°. Connectiva instrumenti.
De connectivus instrumentalis kan op verschillende wijzen worden
weergegeven. We hebben reeds gezien, hoe na en enhoev ook het
61
middel kunnen aangeven. Hierbij zij -echter nog opgemerkt, dat
enhoev meer de aandacht op het middel vestigt, vooral wanneer dit
het gewoonlijk gebruikelijke middel voor het doel niet is. Toch komt
enhoev meer voor dan n a, omdat men om het gewone middel aan te
duiden meestal een andere wending bezigt, n.l. men gebruikt een werkw.
dat nemen beteekent, zooals na, nemen, entaha, nemen, enreeik,
nemen, opnemen, en zegt: een (middel, werktuig) nemen om te
Zie finale en eausale bijzinnen onder conjunctivus, biz. 40 en gerun-
divum, biz. 43.
7°. Connectiva modi.
Als connectiva modi hebben we:
F o, als, tot, voor, b.v. : ernar i f o for a e i n, ze dachten
dat hij een geest was; afa i entoeb fo ngai, dit blijft tot
onderpand.
S a k of s a r, in plaats van, als, gelijk, b.v. : i entood jaw
sar ni janan, hij heeft mij als zijn kind opgevoed; mas sak
h o n, goud in plaats der eehtgenoote, = goud, dat iemand behalve de
gewone huwelijkssehatting nog betalen moet, die een spiders vrouw ge-
stolen heeft.
F e 1 of w a a w n, gelijk, als, b.v. : erit i fel of waawnfor
a e i n, ze zagen hem voor een geest aan, hij zag er uit als een geest.
B e t j a w f e 1 o, als ik u was, in uw plaats.
N.B. Ten slotte zij hierbij nog opgemerkt, dat zeer vele werkwoor-
den in ’t Keieesch met andere voorzetsels verbonden worden dan in ’t
Nederlandsch, b.v.: liegen tegen, (tegen kent het Keieesch heelemaal
niet) =- liegen aan of met; spreken over iets, = spreken van iets. Men
raadplege hierover verder het woordenboek. Vervolgens bemerke men,
dat men in ’t Keieesch veel minder dan in ’t Nederlandsch van voor-
zetsels gebruik maakt, wijl zeer vele werkwoorden zonder meer reeds
de beteekenis hebben, welke ze in ’t Nederlandsch ontleenen aan hun
verbinding met de voorzetsels b.v.: enroon hira, over iemand
weenen ; e n t o e b a f a, op iets liggen jenlengan d e d, over een pad
loopen; neswoetoen wat, zich tegen een steen stooten. Voor
meerdere voorbeelden raadplege men het woordenboek.
* i
VOEGWOORDEN.
Ook de voegwoorden hebben geen grammaticale vormen, noch
beheerschen er, met betrekking tot andere zinsdeelen. Verder zij opge-
merkt, dat het Keieesch in tegenstelling met oude en modeme Europeesche
talen disjunctief is en men de zinnen dan alleen door voegwoorden koppelt,
62
waiineer daartoe werkelijk noodzakelijkheid bestaat, om een tegenstelling,
vooi'waarde, reden, doel of oorzaak aan te duiden.
Teneinde, vooral in verhaaltrant, zinnen onderling te koppelen, heeft
het Keieesch weer iets eigenaardigs. Men herhaalt daartoe de een of
twee laatste woorden van den vorigen zin, ofwel het voornaamste woord
daai'van en leidt daarmee den volgenden zin in. Dit gebeurt ook, wanneer
deze woorden met den volgenden zin in ’t geheel geen verband houden.
Ten voorbeeld eenige regels uit een ngel of gezang:
Erba entoeoe Lakes, erwehe i 1, erba erhowid.
Erwehe il, ba’nbarang: Taili hirroe erkafnied.
Erkafnied Moemoer ba’ntoet na lan.
Na lan leb entai ken entilik.
Leb koet entai ken a r jon.
Ar jon nanwak waktoe, ar nantiv oe mel.
Djoemat, leri nanwiv oe mel.
Wiv ensoekat oe mel oh.
Oe mel Oersiw soin entaha Watbal.
Ze gaan Lakes, (naam der feestprauw, tevens oorlogsschip) te water
laten, ze roeien terug en gaan vechten. Ze roeien terug en gaan oorlogen
met Taili. Yechten bet krijgsrumoer stuit omhoog tegen den hemel.
Tegen den hemel de priester heeft het noodlot (raadplegende) juist
getroffen. De kleine priester heeft den gesehikten dag aangegeven. De
gunstige dag om te vervolgen (is het) de tijd en dag om ’t adelijk hoofd
te klieven. ’t Is vandaag Vrijdag, de geschikte dag om een adelijk hoofd
aan de hand te dragen. Te dragen om me met een adelijk hoofd te
ineten. Een adelijk hoofd de Oersiwas komen samen te Watbal.
We kunnen weer volstaan met de voegwoorden te rangsehikken.
1°. Contrapositio.
Om de tegenstelling aan te geven, hebben we: ne, i ne,
nochtans; ma, bo, eidbo, ibo, maar, en, en toen.
T e, of, hetzij. In een opsomming wordt het na elk lid der opsomming
herhaald, b.v. : oemfaha te, oemboer te, oemtam te, oem-
nar, heb je het gekocht, of gestolen of gekregen, zeg op. Oembwa
te, oemdoek te, norang moe soek wat, hetzij ge blijft,
hetzij ge gaat, ’t is volgens uw believen. In verbinding met w e 1 vertaalt
het „zelfs”, b.v. : Avlad wel te enoet naa waeid, zelfs een
Hollander kan dat niet.
2°. Conditio.
Zie bij modus conditionalis, biz. 35.
3°. Causa. :
Zie bij modus conjunctive, biz. 40. '■
4°. Finis.
Zie bij modus conjunctivus, biz. 40.
5°. Concessio.
Zie bij modus conjunctivus, biz. 40.
6°. Modus.
Fel, waawn, als, gelijk, alsof. Felbe, waawn felbe,
w a a w n aka, hoe, hoe dat, b.v. : i e n o e t waawn e n f 6 r, hij doet
alsof hij gek is. Vaak wfordt het werkwoord van den hoofdzin verzwegen,
b.v. i waawn e n f 6 r, hij (is of doet) alsof hij gek is. I waawn
enmat r u k, hij (is of lijkt) als reeds dood zijnde. Oemnar waawn
felbe oemoet afa i, zeg hoe ge dat doet.
7°. Tempus.
Nanan be, wanneer. Tew at, ten tijde dat, tijdens. B.v.: oem-
fikir nanan be endat, wanneer denkt gij dat hij komen zal ?
N.B. Zoowel met betrekking tot modus als tot tempus 'diene te worden
opgemerkt, dat deze niet de meest gebruikelijke wijze is om in ’t Keieesch
dergelijke uitdrukkingen weer te geven. Meestal bezigt men een andere
wending waardoor deze voegwoorden bijwoorden worden. B.v. : o e m n a r,
oemoet afa i waawn felbe? zeg, gij doet dat op welke wijze?
Oemfikir i endat nanan be? gij denkt zijn komen wanneer?
N.B. : Wat de plaats der voegwoorden betreft, merke men de eigen-
aai'digheid op, dat indien ze nevengeschikte zinnen met elkander verbinden,
ze altyd by den eersten zin gevoegd worden, b.v. : i hoeb enwaeit
te, enmat r uk? leeft hij nog, of is hij al dood. I enfaha enhoev,
enwer bissa ruk, hy heeft het gekocht en betaald ook. I n a n a r
f o e n b a i n e, e n b a w a e i d, hij zei, dat hij zou gaan maar hij
gaat niet.
Indien de voegwoorden ondergeschikte zinnen onderling verbinden en
de bij zin op den hoofdzin volgt, worden ze insgelyks bij den hoofdzin
gevoegd. Redenaangevende, doel- of oorzaakaanduidende voegwoorden
kunnen bij beiden gevoegd worden, doch door ze bij den hoofdzin te voegen,
legt men er meer nadruk op, b.v.: i endat waeid, oetin oelin
sehoet, hij komt niet want hij is ziek; i endat waeid oetin,
oelin sehoet, hij komt niet en de reden is, dat hy ziek is. Indien de
bij zin den hoofdzin voorafgaat en het voegwoord dat ze onderling ver-
bindt aan het einde der zinnen moet staan, wordt het in dit geval met
den bij zin verbonden. De strekking schijnt dus te zijn, dat het voegwoord
met den eersten zin verbonden wordt, b.v.: oelin sehoet ma,
endat waeid, hij is ziek en daarom is hy niet gekomen.
64
Voegwoorden die temporeele bijzinnen inleiden, worden steeds bij den
bijzin gevoegd.
TUSSCHENWERPSELS.
1°. Gcivone tusschenwerpsels.
Verwondering: Deddo! Astaga! Oeva! we!
Medelijden: Dedde! Oh, oh, oh!
Aantoonend; samenstellingen . met kas, als kas he! kas-i-ja!
kas-roi! kas-wil! zie hier! zie eens! zie daarginds!
Ongeduld : J e, Ah!
Spot: Dijo! NI! Nijo! We!
Pijn: dedde, Deddo!
Spijt: Do! . ■ i
Toestemming: ei! ei!
Aansporing: tenollabo!
Aanmoediging: aj5h! Wela, w e 1 a!
2°. Andere rededeelen, die als hisselieniverpsels dienen.
K o e w a t ! krachtig ! f link !
I'ieno, oemato! (moeder ik sterf), uitroep van pijn.
N e n 5 ! (moeder) , uitroep van verbazing.
Waeit! of w a e i t teno! (een elliptische verwensching, die volledig
zou luiden: dat de geesten ontucht met uw moeder of vrouw plegen),
uitroep ter aanmoediging.
Vele namen van m i t o e’s, die dan een elliptische verwensching of be-
zwering zijn, doen di exist als uitroepen van bevestiging. Evenzoo andere
elliptische verwenschingen, als: hira enmat! Hira reinan!
Naka? waeid aka? wat anders?
3°. Enclitica ornantia.
Aan vele woorden worden, vooral bij uitroepen en wanneer men ze
beter wil doen uitkomen, b.v. wanneer m-en iemand in de verte iets toe-
schreeuwt, aanhechtsels gevoegd, als: ej, j a, ah, 6, b.v.: Bin-ej,
oemher k o e t - i - j a, " enroon-o, Bien pas dit kind op, het huilt.
Ook bij gezangen komt dit zeer veelvuldig vooi’.
WOORDVORMING.
<Jm de woordvorming der Keieesehe taal in enkele algemeen geldenide
regels vast te leggen zal zoowel voor het Keieesch als voor andere talen
lot de pia vota blijven behooren, te meer wijl het Keieesch eene onge-
schreven en dus bij uitstek levende en gi’oeiende en vergroeien.de taal is.
65
Hetgeen wij ons voorstellen hierover aan te voeren, zal dan ook niet tot
doel hebben, den lezer op een soort werktuigelijke wijze een schat van
woorden by te brengen, maar veeleer om hem met de eigenaardigheden
der taal en de juiste draagkracht der woorden meer vertrouwd te maken.
Op vijf wijzen voornamelijk worden woorden gevormd of afgeleid,
n.l. 1°. door samensteiling; 2°. door voorvoegsels ; 3°. door achtervoegsels;
4°. door verdubbeling; 5°. door letterwisseling.
!
I. Door samensteiling.
A) Zelfstandige naamw. worden veelvuldig gevormd door samen-
-stelling met een bepalend woord: dit bepalend woord kan zyn zelfst.
naamw., bijvoegl. naamw,, of werkwoordelyk stamwoord. Het bepalend
gedeelte komt steeds achter het bepaalde, b.v.: ,ai w oe an, vrucht-
boom, (v. a i, boom, en woean, vrueht) ; wat met, zwarte steen-
soort, (v. wat, steen, en met, zwart); wat sos, vjjlsteen, (v, wat,
steen en en-sos, vylen).
Soms komt het bepalend woord voorop, maar dan heeft men met
geen samensteiling, doch met een genitivusvorm te doen; zie by genitivus
praepositus, biz. 10.
B) - Ook worden zelfstandige naamw. gevormd door samenkoppeling
van twee zelfstandige naamw. of zelfstandig gebruikte bijvoegl. naamw.
Men moet hierbij twee klassen onderscheiden:
1°. Men koppelt twee woorden van ongeveer dezelfde beteekenis
en men verkrygt een verzamelnaam voor dingen van dezelfde soort.
B.v.: dar, mat, tarngoe, kussen, dar tarngoe, beddegoed; woer
harta, kostbaarheden; ngov akbilin, kisten en kasten; raw
habo, sdhepen en sehuiten; rah an Stet, huis en heim; rteiinan
hon, de dienbaarste familiebetrekkingen ; an war in, gebroeders;
wewan atoewoen, alle vruchtboomen en sagoboomen; ten jan,
notabelen; rawit serwow, kleederen; enz., enz.
2°. Men koppelt twee woorden die een tegenstelling vormen om een
woord te vormen van zeer algemeene en veelomvattende beteekenis, b.v. :
noehoe miet, land en strand; wat abran, mannen en vrouwen;
ko la i, groot en Mein; mel iri, adel en minderen; mav Eiwav,
vreemdeling en ingezetene; w e r benaw, spy’s en drank; nit
wawaein, levenden en dooden; enz., enz.
De Keiees maakt van dergeljjke koppelingen veel meer gebruik dan
de Nederlander, doch even als in ’t Nederlandsch worden de woorden
steeds op dezelfde wijze gekoppeld, zoodat het een soort stereotypen
geworden zyn.
C) Op dezelfde w ; yze, ofschoon minder veelvuldig, worden werk-
■ woorden samengesteld:
v
• 1°. E n d o e k ' t o e b, zitten en liggen, == huizen, woneii ; en bo e d
bad, betooveren en bedriegen; nin naan, eten en drinken; 'entood
piar, opvoeden; ensoi bein, enoelang rangin, dansen;
enboek mam, pruimen; enz. 11
2°. Enti ma, euro rat, ensoe rat, been en weer gaan, op
en neer gaan; enfid fab a, koopen en verkoopen; enwehe ba,
roeien en gaan, = gaa‘n en staan; enz.
Bij vele werkwoorden voelt men de samenstelling niet meer en
zijn de twee tot een enkel werkwoord samengesmolten, b.v.: nanar-
toe'l, vertellen; enle-bawk, zoeken; enle-i.k, kijken, ,(enle en
enik zijn geen van beiden meer afzonderlijk in gebruikj doch in ’t
Fordaatsch heeft men beide nog in de beteekenis van: zien, kijken).
En-ho-ba, op reis gaan of zijn. '
D) Ook worden zeer veel werkwoorden door samenstelling van twee
werkwoorden gevormd. Wij hebben echter gemeend deze bepalende werk-
woorden onder de adverbia te moeten rangsehikken ; -zie bij adverbia modi,
biz. 50.
E) Ook worden werkwoorden gevormd door samenstelling van een
werkw. met een zelfst. naamw. of bijwfoord, b.v.: ens ak moer, (en-
sak, verheffen, opgaan, en mo e r, achter), achteruitgaan ; nestalim,
(v. n e s t a h a, nemen, en 1 i m, hand), de band geven.
II. Doorvoorvoegsels.
a) Woorden kunnen gevormd worden, niet alleen door samenstelling
met andere woorden, doch ook met voorvoegsels.
N.B.: Eigenlijke acbtervoegsels, n.l. dezulke, die een wijziging
aanbrengen in de beteekenis der woorden, zijn mjj niet bekend.
B a r, - (Maleiseh, ber; aldus komt het nog voor in berdos, MaL
b e r do s a,"zondig), dat verwant is met war, dat verder volgt, en aan
ons achtervoegsel -ig beantwdordt, b.v. : bar-boeboe, slijkerig ;
bar-riboes, ontelbaar, menigvuldig.
b) B a. Met ba vomit' men van den stam van werkwoorden
zelfst. naamw., die het middel aangeven, noodig voor ide handeling door
net werkw. uitgedrukt, b.v.: ba ; -bit, ‘ keurslijf,' (en-bit, tegen-
houden) ; ba-biloen, ■ oinslag, omwindsel, (en-wrl, omwinden,
inwikkelen) ; ba-ek, bindsel, touw; (en-eek, biniden); bak-reet,
optuiging, tuig, kleedij, (en-reet, optuigen, kleeden).
c) Ha. Dit voorvoegsel hangt waarscbijnlijk samen met het aan-
wijzend voomw. h e, 'die, dat, en doet dan in deze samenstellingen d ; en
dienst van een soort relativum, b.v.: lai, giroot, ha- la I, zij die
groot zijn, = de notabelen. Van het Mai. lain/ hebben we den stam
ling, anders, ha- ling, hetgeen anders is, = verschillend. ’Lil
67
■moet oorspronkelijk oksel beteekend hebben, doch is in onbruik geraakt:
we hebben nog ensak-lil, onder de oksels kittelen ; ha-lil-in (i n
is een zinloos aehtervoegsel) , oksel ; en-ha-lil, onder |den oksel doen
zijn, = onder den arm dragen. En-mar, schitteren, helder zijn;
ha- -mar,, hetgeen helder is, overdag, dag (in ide beteekenis van licht,)
terwijl het licht is. Naan, adem; ha -naan, hetgeen ademt, leeft,
geest, ziel. N a n g o e n, gelijke ; h a - n a n g o e n, wat gelijk is, tegen-
hanger. En-hirit, ondergaan van hemellichamen ; ha-nirin, west-
kant. . E n - w 6 n, beruiken, op inlandsche wijze zoenen ; en-ha-won,
degene zyn, (die zoent, = zoenen. Naner, brommen; en-ha-ner,
degene, zijn, die bromt, — brommen. In ’t oud-Keieesch hebben we war.
'met;, ha- war, .die niet is = niemand.
d) K a s, dat overeenkomt met ons aehtervoegsel -ig, vormt eenige
bijvoegl. naamw., b.v.: en-loeoen, liggen, slapen; kas-loeoen,
slaperig; dedar, doom; kas-dedar, doomig; loeir? kas-loeir,
zoet; -en -so e-doe, uitglippen, kas-soedoe, glibberig.
e) Ma en mar. Deze voorvoegsels hangen wellicht samen met
•t o m a t of o-e ni a t, mensch. Uit het gebruik van dit woord blykt, dat
het oorspronkeiijk een betreldcingswoord heeft moeten zijn, dat zooveel
beteekende als: menschelijk wezen, het mensch zijn: vgl. uitdrukkingen
als tomat o, ,de mensch gij, uwe menschelijkheiid; to mat jaw, de
.mensch ik, mijne mensehelijkheid; tomat , dat als bepaling ge-
woonlijk voor. de eigennamen geplaatst wordt. We zouden dus nog de
betrekkingsvormen hebben : toman g, tomar en tomat oftomad.
Door afkorting zouden we daarvan gekregen hebben : Tomat, mensch,
dat door letterwisseling wijst op toman en doet denken aan t o m a d ;
mang, het gewone woond. voor „men”; mar, of (in samenstellingen
wegens euphonistische redenen) ma, de menschen, zij die. Of wel mar,
.euphonistisch verkort m a is een samentreltking van mang, men, en
het persoonl. praefix van den 3en pers. meerv. er.Mang e r, = m a r, —
zij die. De beteekenis blijft dezelfde.
.... Eenige voorbeelden zijn : e n - h o b a, reizen, m a r - h o b a, rei-
zigers. Doean, eigenaar, ma-doean (tomat idoean, de mensch
die eigenaar is) eigenaar, meester van iemand wegens het betalen der
huwelijkssehatting van diens vrouw. En-hair, opheffen van pomali-
verboden ; m a - h a i r, opgeheven verbodsteekens. E n - 1 5 i, (op zee)
liggen ; m a - 1 5 i, die op zee liggen, .= medereizigers. Nef-neran,
pruimen ; m a - n e r a n, hetgeen men pruimt, sirih. Woetoen, het
hooriden, Boston; mar- woetoen, zij van Boeton, of uit het noor-
dexr, == vreemdeling. E n - w o e i n, treuren; m ar-woein, zij die treuren,
treurzang.
: f) N ga vormt vele woorden, meestal bijvoegl. naamw., en komt
overeen met ons aehtervoegsel -achtig. Het hangt samen met, het persoonl.
.68
praefix n a n g, -n.l. van ni en nga is door metathesis en elisio nang
gevormd. En-bobar, vreezen ; nga-bobar, vreesachtig. En-
boer, stelen; nga-boerin, diefachtig. En-afat, snijdig; nga-
f a t, die snijachtig is, — witte mier, termes-
g) Ta komt in de samenstelling van sommige woorden voor. Het
iomt wellicht van en-taha, waarvan de stam tah is en dat houden,
nemen, beteekent. E n - v e i 1 a r, uitspreiden, entaha veilar, uit-
gespreiid houden; t a - v .el i 1 a; r, plat,, vliak. En-roiwfan, verwilderen,
vergroeien ; entaha rowan, verwilderd houden ; ta-rowan, ver-
wilderd. N a - f r e i k, blazen, verspreiden, entaha freik, verspreid
houden, laten zijn; ta-freik, verspreid- En-ilir, uitspreiden (b.v.
zand, enz.), entaha ilir, uitgespreid doen zijn, ta-p(euphonis-
tiseh)ilir, wat uitgespreid is, = effen, vlak.
h) War, dat samenhangt met bar, en -achtig beteekent. En-
kik, bijten, war-kikin, bijtaehtig. Jatan, lever; war-jatan,
begeerig. Wahan, voeht; war-wahan, sappig, waterachtig. Ben aw,
voedsel; war-benawn, gulzig. Woeoet, visch; war-woeoet,
vischrjjk. W o e o e n, haar ; war-woeoen, harig, ruig.
i) N e f, n a f, nab, en neb. Zie bij de persoonlijke praefixen,
biz. 30 e.v.
j) N a d, n a t en n am. Zie by de persoonlijke praefixen, biz. 30 e.v.
k) Nang. Zie by de persoonl. praefixen, biz. 30 e.v.
l) N a r, n e r. Zie bij de pers. praefixen, biz. 30 e.v.
nr) Far of f er hangt waarschijnlijk weer samen met, bar en
war, zoowel in ’afstamming als in beteekenis. Ihiin, vleesch ; 'f a r -
i h i n, doorvoed. En-rehe, overtreff en ; f ar-rehe, strijdlustig,
naam eener maanmaand in de kentering, wanneer n.l. de west- en oost-
moesson strijden. Naan, adem; fer-nan, met langen adem, =
veelpraats. . ; ■ . , • j |
n) N a s, n e s. Zie by persoonl. praefixen, biz. 30 e.v.
o) Fa, dat om euphonistische redenen kan veranderen in fak,
fang, fat en de omzetting k a f. Voor deze veranderingen zijn geen
vaste regels vast te stellen. Ook de slotletter van het woord, waarmee
f a verbonden wordt verandert dikwijls. In ’t algemeen kan men hiervan
zeggen, dat een slot-n verandert in ng of k; een slot-d of ft in k.
De beteekenis van f a is : doen zijn.
En-loi, hangen; e n "f a k - 1 o i, doen hangen, ophangen. En-
bobar, bang zyn; en-fa-bobar, bang maken. Leen, elders; en-
fak-leek, of en-kaf-leek, elders doen zijn, = verbergen.
W o en i n, van ’t Mai. b o e n i, verbergen, wordt niet afzonderl. gebruikt;
en-fak-woenin, verbergen.
69
p) K a, geeft aan, dat de handeling, die door het stamwooi'd wordt
uitgedrukt, een toestand is geworden. Om weer te geven, dat die toestand
aan een persoon toekomt, verbindt men k a met het persoonl. praefix n i,
en krjjgt dan door metathesis en elisio het samengesfceld praefix n a k,
zie biz. 29.
En-bilang, lenig zijn; ka-bilan, of ka-b ilak, lenig,
zacht. Mar, niet afzonderlijk gebruikte stam, = droog; ka-maran,
dor, droog; nak-mar, droog zijn. Bohan, nat, stam niet afzonderl.
in gebruik; ka-bohan, hat, nak-bohan, nat zijn.
III. Door achtervo egsels.
Ofschoon, zooals we reeds opmerkten (biz. 66), in ’t Keieesch geen
achtervoegsels meer voorkomen, die een wijziging te weeg brengen in den
zin der woorden, willen we van de voornaamste toeh een woordje zeggen,
wijl ze voor den taalkundige toch niet zonder belang kunnen zijn.
Sommige woorden van hun achtervoegsel ontdaan komen nog
gewestelijk voor, gelijk datzelfde woord op andere plaatsen met zijn achter-
voegsel. Verder worden in samenstellingen de woorden zeer vaak van
hun achtervoegsel ontdaan. In gezangen, vooral in oude liederen en
treurzangen treft men ze zeer veelvuldig aan, hetgeen er op wijst, dat
ze vroeger meer in zwang geweest moeten zijn en waarschijnlijk ook wel
met een schakeering in de beteekenis. Zeer waarschijnlijk zijn het niets
anders dan overblijfsels van betrekkingsvormen. We vinden dus hier
weer onbepaalde vormen terug, doch ook hier blijkt, weer, dat men de
kracht der betrekkelijkheidsvonnen niet meer voelt. De onbepaalde vorm
toch wordt vaak gebezigd waar volgens de beteekenis een bepaalde betrek-
kingsvorm noodzakelijk zou zijn. Men oordeele naar deze aanspreking in
treurzangen tot kleine overleden kinderen: min lim tan woetoh,
dat zou moeten zijn: minang limam tanan woetoh, = mijn
lieveling met uw tien vingers.
a) An. Dit achtervoegsel vinden we by zelfst. naamwoorden, bij-
voegl. naamw'. en werkwoorden.
Eenige voorbeelden zijn: ler, zon, dag, leran, dag; ber,
beran, spuw; mat, matan, oog; av, aw an, tante. En-bar,
opzwellen, b a r b a r a n, Gr. Kei steenpuist. D e, d e d a n, nacht. F e I,
aldus, zoo, gelijk, f a 1 a n, gestalte, uiterlijk voorkomen, (vgl. Jamd.
ngaf elle, mooi).
Met, zwart, nang-metan, zwart zijn, zwart. N e b - 1 o e, oud
zyn, oud, be-toean, oud. Min, vet, min an, vet, (zelfst. naamw.)
min at, vet, (bijvoegl. naamw.).
En-len, en-lenan, over een smal paadje gaan. E n - 1 e v,
en-lewan, braden. En-rok, tot mooten snijden, rokrokan,
moot. ' - . , , !
* , i i .,ii
70
b) In, it, ik of ing. En-mal, en-malit, Iachen. En-
sal, en-salin of e n - s a 1 i k, overgieten. E n - h o e 1, recht op
zijn, enmel h o e I, rechtop groeien, a i hoelin, boomstam. E n -
j e v, Gr. K. slapen, e n - j a f i n g, stil, bedaard zijn. Nes-bar, be-
dorven zijn van eetwaren, barin, garstig. En-wal, omkeeren,
e n - w a 1 i n, omwinden, b a w a 1 i n, Gr. K. soort bindliaan. D a f,
d a f i n, laag. E n - b i t, schoppen, en-biting, wegwerpen. M o e r,
achter, moeri n, buiten, rug, en-fat-moerik, met den rug toe-
gekeerd zijn- E n - f o e r, e n - f o e r i n, draaien, en-foerit, knar-
sen, foerfoerin, roerpen, helmstok, zwingel, al wat dient om te
draaien. En-hamoen, ( verouderd) , en-hamoening, b ezich-
tigen. En-kik, bijten, war-kikin, bijtachtig. Entoeb, liggen,
e n- - 1 o e b i n, Gr. K. laten liggen, acliterwege laten. H i r i n, kant. waar
de zon ondergaat, en-birit of en-hir, ondergaan van hemellicha-
men, f i f i n, kant waar de zon opkomt, e n - f i i k, spritsen, spatten.
c) Oen en oet, of oek. En-wil omwinden, ba’-wiloen,
omslag, omhulsel. Wir of b x r, in onbruik geraakte stam voor nieuw,
jong, vgl. Ford, weroen en ververoen, en Jamd. beberi en
t a b e r i, jong, nieuw, en jongeling; ta-wir, jonkmab, als eigennaam,
ta-virvlr, of ta-wirwxr, jongeling, berbiroen, jong. Bieb,
b i b o e n, peul, scbil, schaal. Oeoen, hoofd, o e, voor, kop in sommige
figuurk beteekenissen. Tawoen,- tav, achter. Koek, koekoen,
nagel, klauw, boef. Ev, baarmoeder, vrucht in den moederschoot,
lief-ev, zwanger zijn, i w o e n, buik- En-nem, vergaderen, samen-
komen, ka-nimoen, geheel, alien te samen. Nes-tanoek, nes-
t an oen, verwonderd zijn. En-tok, en-toekoen, aan een kant
oplichten. N e - b 1 a n, vergiftigd zijn, b e l a n o e n, vergif. E n - w o e. t,
en-woetoet, plukken, de veeren uitplukken, woeo en, veer. ;
d) A r vormt een achtervoegsel voor sommige wei’kwoorden.
En-let, en-letar, over iets smajs loopen ; let, vlonder. E n - 1 a n‘ g,
en-langar, opentrekken van dingen met slappe boorden. E n - 1 e b,
e n - 1 e b a r, voortx’ollen ; 1 e b a n, klos, 1 e b 1 e b a n, bolrond.
e) A t of a k, komt ook voor als aehtervoegsel bij sommige woorden.
En-tet, en-tetat, breken. En-af, en-afat, 'steken, happen,
en-af is ook wuiven, w;enken- Amnel, manel, a m n e 1 a t, maagd.
Nef-Fam, nef-ramat, uitpersen, en - r am ak', betasten. E n -
ngel, en-ngelak, verdeelen, afscheiden. En-ham, en-hamak,
oordeelen. . . . . ..
f) Gewestelijk hoort men nog andere afkortingen die minder alge-,
meen zijn, b.v.: ,tah, voor taheit, zee; wah, voor wiaeid, neen;
en-tah, voor en-taha, nemen; en-ka, voor e.n-kai, kennen,
weten; la, voor lai, groot, enz, ..... . .
71
IV. Door verdubbeling.
a) Door verdubbeling der eerste lettergreep van den stam, vomit
men van werkwoordelijke staimmen zelfst. naamwoorden, die beteekenen
de handeling, de uitwerking, het werktuig of iets anders. .
En-reeng, voor loon in dienst
nemen,
En-loeoer, schuimen,
E n - s 6 b, offeren,
E n - 1 i k, uitscheppen,
En-soekat, meten,
En-finoer, snotteren,
En-rok, tot mooten snijden,
En-raha, slypen,
En-sikar, zingen,
En-kai, kennen, weten,
E n - d o e k, wonen, blijven,
En-ba, gaaii,
E n - r o o n, weenen,
En-soeban, zweren,
En.-toeb, liggen,
E n - k o h o,' hoesten,
rer.eeng, loon,
loeloeoer, schuim.
sobsob, offer,
tiktik, scheppertje, emmertje.
soeksoekat, maat.
finfinoer, snot,
rokrokan, moot,
r a r a li a, slijpsteeii.
s l k s i k a r, zang.
kakai, kennis, het weten. i
doekdoek, verblij fplaats.
baba, gang,
r o r o o n, geween-
soebsoeban, eed'.
toebtoeb, leger, rustplaats.
kokoho, hoest.
b) Van zelfstandige naamwoorden kan men door verdubbeling een
soort verzamelnamen vornien, die het voorwerp in ’t algemeeri aanduiden.
D e, nacht,
M a n o e t, vogel,
B e n a w,- aardvrucht,
Woeoet, visch,
Moet, (moetan) wolk,
S e h o e t, pijn,
Woar, berg,
Ber an, man,
Wat, vrouw,
Ten, oude, voomame,
Ko, klein.
d e d e, ’s nachts.
manmanoet, gevogelte. '
b e n a w n a w, voedsel.
wowoeoet, allerlei visch.
moetmoet, bewolkte lucht.
sesehoet, ziekte.
wo woar, gebergte.
ber an ran, het manvplk.
watwat, het vrouwvolk.
teten, de notabelen, de hoof den.
koko, de minderen.
c) Bijvoeglijke naamwoorden worden door een dergelijke ‘verdub-
beling dikwijls in hunne beteekenis versterkt.
Koet, klein, koetkoet, zeer klein.
Lai, groot, 1 a 1 a i, zeer groot.
B 5 k, goed, b o k b o k, zeer goed.
Sien, slecht, ' sisien, zeer slecht.
A-blot, lang, A-blolot, zeer lang.
Be-toean, oud, be-totpean, zeer opd.
72
Ka-bav, laag, ka-babav, zeer laag.
Ket, kort, ketket, zeer kort.
Rat, boven, ka-ratrat, of ka-ratat, hoog.
W o e 1, rood, w o e 1 w o e 1, rood.
Den-koet, weinig, d en-k o e tko et, zeer weinig.
d) Van werkwoordelyke stammen worden door verdubbeling bjj-
voegl. naamwoorden gevormd.
En-roor, roosteren, r o r o o r, geroosterd.
E n - 1 o e n, poff en, t o e n t o e n, gepoft.
E n -watoe n, openen, watwatoen, geopend. «
En-woetoet, plukken, woetwoetoet, geplukt, (v. vogels).
En-lew an, braden, 1 e w 1 e w a n, gebraden.
En-hor, naaien, h o r h 6 r, genaaid.
En-wassil, liegen, waswassil, leugenachtig.
e) Nog worden vele werkwoorden door verdubbeling versterkt. Zie
bij reduplicativa, biz. 47.
f) Ook kunnen de telwoorden worden. verdubbeld en krijgen dan
de bijbeteekenis van: ongeveer, zoo wat, om en om, of wel van een
onbepaalde hoeveelheid.
Eintil, drie, eintiltil, drie zoo wat.
Woeteinroe, twaalf, . woeteinroeroe, ongeveer twaalf . «
Einwoet, tien, woetwioet, by tientallen, by menigten.
Riwoen, duizend, riwniwoe n y bij duizenden, ontelbaar.
Einfir ? hoeveel? einfirfir ? ja, hoeveel wel?
Tawn, veel, tat awn, een menigte. 1
Odan, weinig, o dan dan, by beetjes.
g) Verdubbeling met apophonie komt in ’t Keieeseh zeer veelvuldig
voor. Met betrekking* tot de werkwoorden hebben we ze reeds besproken
bij de reduplicativa, zie biz. 47. Hetgeen daar gezegd is, geldt ook voor
bijvoeglijke naamwoorden en bywoorden.
Liklak, onbenullig, stamwoord onbekend. ...
Sisa, zeer slecht, verkeerd, sa, foutief, verkeerd.
B i s b a s, op en door elkaar, en-bas, op- of intreden, bed'ekken.
L i s 1 a s, onbenullig slecht,. e n - 1 a s, bemorsen. .
h) Ten slotte dient nog opgemerkt te worden, dat’ dubbelklanken
bij afleidingen meestal en by verdubbelingen altijd ontleed worden en dan
gewoonlyk de overheerschende klank bewaard blyft, terwijl lange klanken
door de overeenkomende korte vervangen worden. , ■ :
ai, a overheerschend:
Lai, groot, lalai.
Ai, boom, ron, Mad, a- r on, geneesmiddel. .
aw, a overheerschend:
Baw, oventje f bab.aw, in. een event je gebakken, 1 . .
7a
ei, e overheerschend:
Heiman, schaamgordel, en-femang, een schaamgordel dragen.
ie, e overheerschend, vervalt toch:
M i e t, strand, wordt toch m i t i n, zandbank; b i e b, schaal, b i b o e n
oi, i overheerschend:
0 h o i, dorp. Hir-moer, het dorp achter, plaatsnaam. I - b r a (fra,
ijzerhout) plaatsnaam.
oi, o overheerschend: 2
E n - 1 6 i, hangend, 1 o - 1 o i, hangend.
oa, o overheerschend:
For, booze geest, f o - f 6 r, krankzinnig.
ew, e overheerschend :
Dew, tol, d e d e w.
a lange a:
Bera n, man, b e r a n r a n, manvolk.
e, lange e: ' '
E v, baamioeder, ev-ev; en-ewoek, tegen de borst dragen.
e, lange e:
Ten, ouderling, t e t e n.
oo, lange o-klank: . 1
E n r o o n, weenen, r o r o o n, geween.
6, lange o:
Rnsds, vijlen, sos os, gevijld.
V. Door letterverandering en metathesis.
a) Bij ’t vormen van werkwoorden van zelfst. naamw. wordt dik-
wijls de slot-n van ’t zelfst. naamw. in een k veranderd.
Fan een, teeken, en-faneek, teekenen, merken.
Mem an, naam, en-fa-memak, een naam geven.
Hoe man, reuk, gear, en-hoemak, ruiken,
en-hoeman, rieken.
J a r a n, borst, e n - j a r a k, op de borst dragen,
en-fat-jarak, met de borst toege-
keerd zijn.
J o 6 n, voldoende, e n - j o 6 n, voldoende zijn,
en-jook, het doel bereiken.
Moerin, rug, en-fat-moerik, rugwaarts gekeerd
zijn.
Jueen, elders, en-fak-leek, elders doen zijn, ver-
>■-. ~ bergen.
Woe an, viucht, en-ha-woeak, vrucht opbrengen.
Naan, adem,.: . . en-ha-nak, opsnuiven,
>... ^ en-hoer-nat, diep ademen.
74
F o e 1 i n, pomali, en-foelik, voor pomali houden.
Sarin, deel, en-sarin, in stukken snijden, '
en-sarik, kruis-elings splijten,
Iwoen, buik, . en-ewoek, tegen de borst dragen.
F e 1 a n, gedaante, en-falak, Gr. K. nabootsen..
b) In andere werkwoorden wordt de slot-n in een t veranderd.
Foeoen, bloem, en-foeoet, bloeien.
Moeroen, haar, e n - m o e r o e t, haar kry gen, bloeien van
ma'is.
Woeoen, veder, e n - woie toe t, plukken, ontvederen, „
ruien.
Naan, sirihblad, nak-nat, sirih kauwen.
Nak-nawoen, drinken, nak-nawoet, dronken zijn.
S a 1 i n, schepper, e n - s a 1 i n, overgieten, uitgieten,
e n - s a 1 i k, overgieten, uitgieten,
e n - s a 1 i t, gieten, uitgieten. :
N a m a n, tijdstip, am nan at,, langen tijd.
Hirin, westkant, en-hirit, ondergaan der hemellicha-
men. . . .
F i f i n, oosten, e n - f i i t, opkomen der hemellichamen.
c) Soms wordt bij vorming der werkwoorden de slot-t van het
stamwoord in een k veranderd of wisselen t en k bij den werkwoorde-
lijken vorm met verschil in de beteekenis.
W a e i n, levend, e n - w a e i t, leven,
en-fang-waei k„ doen leven.
Meet, of meen, sehaamte, en-meek, zich schamen.
L e e t, boomstok, e n - 1 e e k, boomen.
Rafat, atap, e n - r a fa k, met atap dekken.
En-malit, lachen, en-f a-malik, uitlachen.
En-ramak, betasten, nef-ram at, uitpersen.
En-loeroet, waden, en-loernek, baden.
E n - n g i n i t, met de vinger- e n - n g i n i k, doppen van peul- i
toppen nemen, . vruchten. s
d) Bij andere wordt de slot-n van het stamwoord in n g veranderd.
B e r a n, speeksel, e n - b e r a n g, watertanden.
L a r a n, smaak, en-fa-larang, proeven. *
M a f o e n, zacht, goed, en-fa-mafoeng, loven, prijzen.
. e) Omzetting van letters of metathesis treft men zeer veelvuldig
aan. Meestal wordt de eene of de andere vorm gewestelijk meer gebezigd.
Het voorvqegsel n a k verandert zeer dikwijls in k a. : .
Nak-bahel, beurs, wonderig, k a - b a h e I. . •
Nak-bas,. modderig, . .... . . . ka-bas.
Nak-bohan, nat,
Nak-me, blaten,
Andere verwisselingen zijn:
k a - b oh an.
k a - m o m e, schaap.
Ak-na, sirihpruim,
Ak-nawoen, aseh,
Ab -ran, man,
A b- rowan, verwilderd, vergroeid,
A t - b o b, schildpadsoort,
At-bak, tabak,
At- ban, ledikant,
Wat-foer, tritonsehelp,
Dat ' b en p veelvuldig verwisselen in
k a - n a.
ka-nawoen.
be-ran.
ba-rowan.
t a - b o b.
t a - b a k.
b a- dan.
tawoer.
de hun verwante v of w,
zal hier wel geen verdere aanwijzing en toelichting behoeven.
Men kan echter nog opmerken, dat, kinderen, die de r nog niet kun-
nen uitspreken, daarvoor steeds een 1 zeggen.
VREEMDE ELEMENTEN IN DE TAAL.
Hiervoor moeten we onderscheiden tusschen invloeden van vroegeren
en van lateren tijd.
Met de Tanimbareesche talen vertoont het Keieesch zeer veel punten
van aanraking, zoowel wat woorden als wat grammatieale vormen betreft.
Wijlhet hier zustertalen geldt, kan men moeilijk van vreemde elementen
spreken.
Zeer zeker hebben nog vele andere talen hun invloed op het Keieesch
doen'gelden. Het Keieesche volk toch is samengestela uit zeer heterogene
elementen. De middenstand alleen bestaat uit de autochtonen van het land.
Zeer vele adelijken en slaven zijn van elders gekomen. De laatsten wijl
ze als eenlingen werden aangevoerd hebben op de taal niet veel invloed
kunnen uitoefenen. Voor de adelijken is dat geheel anders gesteld. Ze
kwamen als volksplantingen zich in dezo gewesten neerlaten, en brachten
aan de wilde autochtonen de beschaving en zelfs de kennis van het vuur.
Elke Keieesche adelijke is zeer trots op zijn stamboom en vele dezer
stamboonien wortelen in vreemden bodem. Indien al deze legenden en
verhalen al niet even betrouwbaar zijn, een kern van waarheid ligt daar
zeker aan ten' grondslag. De groote verscheidenheid van typen, die men
onder de Keieezen aantreft, bevestigt deze beweringen. Ook vele punten
der adat wijzen daarop. Vele gebruiken toch van ondergeschikt belang,
als: indeeling in. klassen volgens den ouderdom, kleeding en versiering,
tatbeeeriiig, tanden vijlen, doorsteken. der oorschelpen.die elders nauw-
keurig geyegeld zijn, zooals bjjvoorbeeld op het,- nabijgelegen en verwante
76
Tanimbar, zijn op Kei aan de willekeur en het goedvinden van eenieder
overgelaten.
Onder de volkeren, welke de Keiees op de eerste plaats onder zijne
voorouders noemt, staan, hoe vreemd dit ook moge klinken, de Balineezen
vooraan- Eene langwerpige groote rots, met een kuif van weelderig groen
ovepdekt, was eertijds een machtig schip, waarmee de voorouders van
Bali kwamen. Het voer recht door het land heen, zichzelf een vaargeul
gravend, totdat het bleef liggen en versteende by de plek waar tegen-
woordig het dorp Satheen gelegen is, als een aanwyzing van hoogerhand,
dat de opvarenden daar hun bestemming bereikt hadden.
Een der beroemdste opperhoofden der Keieesche oudheid, Tabtoet
genaamd, was van Balineeschen oorsprong. Hi} woonde in het thans ver-
dwenen idorp Ohoiwoer, dat gelegen was aan de kreek S6rbai, aan de
westkust van Kl- Kei. (Sor, = h6r, = kreek, rivier; bai = boewaja,
Keieesch: oewe, krokodil.) Dat de groote Tabtoet plannen had daar
eene nieuwe Krokodillenstad of Soerabaja te stichten, verhaalt de geschie-
denis niet, maar wel dat hij naar zijn vaderland terugreisde en vandaar
meebracht een soeroek, zwaard, en een nganga, Ians. Onder den
naam van Ngabal, (nganga Bali), werd zij het groote palladium
van het machtige verbond der Oersiwa’s, waarvan Tabtoet ook als de
stichter beschouwd wordt.
In hoeverre het Balineeseh invloed heeft gehad op de Keieesche taal
kan ik tot mijn spijt wegens gebrek aan kennis dezer taal niet voider
nagaan. Dat die invloed niet zonder belang moet zijn, daarop wijzen de
telwoorden en enkele andere woorden, waarvan ik weet, dat ze met die
taal overeen komen- Het zij mi} dus voldoende dit punt aan de aandacht
der taalkundigen aan te bevelen. Dit kan van te meer interesse genoemd
worden, wijl nog verschillende andere gegevens wijzen op een volksver-
huizing van de Soenda-eilanden uit naar deze gewesten.
Wat betreft de Bandasche uitwijkelingen, die onder het hardhandig
bestuur van J. Pz. Coen, een veilig heenkomen zochten naar deze oorden,
zij hebben zich nooit met de inheemsche bevolking vermengd- Tot op heden
hebben zij zich als een afzonderljjk volk met eigen taal gehandhaafd
in twee kampongs van Gr. Kei. Deze eigen taal is het Bandaneesch dat
van Banda verdwenen is tegelijk met zijn oorspronkelijke bewoners.
Thans vertoont dat Bandaneesch met het Keieesch veel punten van aan-
raking: edoch, welke der ibeide talen heeft den vreemden invloed onder-
gaan? of heeft hier wisselwerking plaats gehad? Dit zal wel een open
vraag blijven.
Sedert door de alomvattende ontwikkeling van het verkeerswezen
de meest afgelegen eilanden aan hunne afzondering onttrokken zijn,
en het Maleisch zich' als verkeerstaal of lingua franca alom opdringt is
w
het deze taal, ,die op de spraken en dialecten dezer eilanden een over-
wegenden invloed uitoef ent. Ook het Keieesch is daarvan niet vry gebleyen.
Integendeel breidt die invloed zich nog steeds uit en is het te voorzien dat
na verloop van tyd de vreemde, de moedertaal geheel op den achtrergrond
zal idringen, zooals dit reeds op andere eilanden het geval geweest is.
Wijl het Maleisch waarmee de Keiees in aanraldng komt bijna geen
grammaticale vormen kent, heeft die invloed zich bepaald tot het invoeren
van woorden. Van de wijze waarop dit geschied is, geven wij hier eenige
voorbeelden.
Vele Maleische woorden hebben zonder meer burgerrecht verkregen,
andere zijn door vervorming eenigszins verkeieescht. Hiervoor gelden de
volgende regels:
a) Wanneer men in ’t Maleisch een zekeren rhythmus der mede-
klinkers aantreft, doordat b.v- alle Iettergrepen van een -woord een
scherpen aanvangsmedeklinker hebben, vindt men veelal in de Keieesche
afleiding na een scherpen aanvangsmedeklinker een zachten voor de vol-
gende Iettergrepen, b.v.:
wordt kaboes-
„ k a b a.
„ k i b a s. ,
„ B e n a k i t.
„ koeding.
„ Boetri, (in legenden en als eigennaam).
„ bak-
„ tiwa.
b) Ook by woorden waar men dezen rhythmus niet aantreft, worden
scherpe medeklinkers vaak verzacht, nooit echter omgekeerd, b.v-;
Hari, dag wordt a r.
Bapa, vader, ,, bab.
Pinggan, schotel, „ bingan.
Ka!t, haak, „ gai. 1
c) Ook de metathesis speelt een voorname rol, b.v. :
Api, vuur, wordt j a f- 1
Bakoel, bennetje, „ koeva.
„ miet, (meti is Ambonsch Maleisch).
„ Rob.
„ woean.
„ terkas. .
„ hangar. '
„ akrid.
d) Vaak vallen in de afleiding medeklinkers weg:
Boelan, maan, wordt woean.
Oelar, worm, „ b o 6 r.
Kapas, kapok,
Kapal, schip,
Kipas, waaier,
Penjakit, ziekte,
Koenting, schaar,
Poetri, prinses,
Pakoe, spyker,
Tifa, trom,
Meti, strand,
Rebo, Woensdag,
Boewah, vrucht,
Kertas, papier,
Karang, koraal,
Girgadji, zaag,
,78
*
l
Asal, afkomst, wordt as a. I'
Kapal, schip, „ kaba.
Toeloeng, helpen, „ toeoeng.
Timbang, oordeelen, „ tib a n g- <
Tamba, bijvoegen, „ taba.
Ad jar, leeren, „ a d i r.
e) Ook door letterwisseling worden vele woorden van ’t Maleiseh
afgeleid. Men zal echter merken, dat de Keiees zich daarbjj niet streng
aan de algemeen geldende linguistische regels gehouden heeft. Zeer dik-
wijls wisselen de algemeen als zoodanig erkende wisselletters, doch vaak
is de verwisseling alleen het gevolg van een onbeholpen poging om de uit-
spraak van het vreemde woord na te bootsen. We zullen volstaan met het
geven van enkele voorbeelden.
Dat scherpe klinkers afwisselen met de daaraan beantwoordende
zachte hebben we reeds aange&tipt.
B wordt w of v: babi, varken, wav. Bajar, betalen, wer.
D „ r, daoen, blad, ron. Dalam, in, raan. Dahi, voorhoofd,
ren. Depa, ref. ' ' "
D wordt 1, idarah, bloed, lar.
H „ n, hidoeng, neus, n i r o e n.
H vervalt, hoeloe, koofd, o e o e n.
K wordt t, tasik, meer, taheit, zee.
K vervalt, koetoe, Inis, oet Koelit, huid, oelin.
M wordt b, meritja, peper, abrissan. Majin, spelen, beln. t
Toemboek, stompen, t o e m o e k. ' , 1
N vervalt gewoonlijk als ze voor een t staat. Rante. keWng, rat.
Oentoeng, voordeel, oetoeng. i
N wordt n g, saboen, zeep, saboeng.
Ng wordt n, telinga, oor, fatlin, hooren.
G wopdt k, gali, graven, ker.
L „ r, gali, graven, ker. Leher, hals, Ford. re Ian, K-
lelan. • ; ,
P wordt f, api, vuur, j a f . Apa, iets, a f a. Loepa, vergeten, 3
loefang- 1 r ! i !
K wordt ng, poekoel, slaan, bang id.
R wordt 1, raja, groot, 1 a i. .
R wordt t, peraboengan, nok, t a 1 w o e n e n.
K wordt t, mabok, dronken, n a wi o e t.
S wordt h, si (apa), iemand, hir(a). Basah, nat, k a b o h a n. Isi,
vleesch, ihin. Roesoek, zijde, roehoen.
T wordt s, toesoek, insteken, s o e n g.
T wordt n, koelit, huid, oelin.
79
" T j, wordt uitgespfoken : ts, vandaar dat in sommige afleidingen
de s, imandere de t, bewaard bleef; Tjatjar, pokken, s a s a r. Tjintjin, vin-
gerring, ten tan. Tjita, sits, sit.
T j wordt b, tjoeri, stelen, boer.
f) Veie Maleiseha woorden Worden bij hun overgang in ’t Keieesch
afgeknot na de lettergreep, waarop de klemtoon valt. Ter vergoeding
wordt dan de klinker der laatste lettergreep verlengd. Dit gebeurt trou-
wens ook veelvuldig ter vergoeding van andere wieggevallen medeklinkers.
Ajer, water, wordt wer.
Hari, dag, . . „ a r, Gr. K. air.
Bajar, betalen, „ en-wer.
Lajar, zeil, : „ lar, Gr, K. lair.
Dengar, liooren, „ en-deinar.
Periksa, onderzoeken, „ e n -pares-
g) Ten slotte zijn er in ’t Keieesch nog een zeker aantal woorden
(life meestal ook door bemiddeling van het Maleisch van het Nederlandseh
in het Keieesch ziijn overgegaan. De fraaie letterwisselingen die men
daarbrj aantreft berusten hier zeer zeker op mislukte pogingen om de
uitspraak na te bootsen.
Balk, wordt ballak.
Belasting,- „ " b e 1 a s t e n g a.
jMatroos,- ,, manteros.
Dierist, 1 „ dis.
Rekenen, ■ wordt -en-r iking.
Domme kracht, ■ - „ domkrak-
Beste kamer, • „ kakoes.
Vrjj, 1 » ftfe. ...
Vrijheid, „ f r e n, (waar onverwachts de betrekkings-
vorm nog eens voor den dag komt).
Vracht (prigs), 1 „ frak.
Waarnemend, ’ „ wernemin.
Gezaghebber, „ skebber-
En'tvel teekenend is het, dat de Keiees de uitdrukking: een uit-
brander krijgen, vertaalt door enjoot verdom.
ZINSBETONING.
De betoning cjerispraak is over- ’t algemeen'.zeer gering. In de. ge-
sprekkeri, behoudens onder den indruk van mih of meer hevige' gemoeds-
beweging, rollen de' zinnen vrij eeritonig voort. De spraak der vrouweh is
iets’ peer .bewogen, en ,o.p'het' 'slotwoord van een zin zingen ze soms heele
neumismas af. Gewiestelijk is de betoning echter sterker.
so
Muzikalen klemtoon hebben de woorden afzonderlijk niet. De geluids-
betoning en de tij dsbetoning vallen zeer geprononceerd samen op de
laatste lettergreep. We hebben dus de stijgende woordbetoning.
Opmerkelijk is het, dat we daarnaast de dalende zinsbetoning hebben,
welke vooral op sommige plaatsen, als de noord-oostkust van Gr. Kei
zeer sterk uitgesproken is. Op Kei-Tanimbar, waar de woordbetoning de
dalende is, blijft de zinsbetoning toch dalend.
AARDRIJKSKUNDIGE NAMEN.
We willen dit werkje besluiten met een enkel woord over het taal-
gebied der Keieesche spraak.
Het Keieesch wordt gesproken over de geheele eilandengroep, welke
gewoonlijk door den naam van Kei-eilanden wiordt aangeduid. Daartoe
behoort ook het eiland Koer, ofschoon het wegens den verren afstand weinig
betrekkingen met de andere eilanden onderhoudt.
De inboorling noemt zijn land niet Kei, maar Eiwav of Ewav. Dit
beteekent waarschijnlijk noordland ook weer in verband met de overlevering,
dat een volksverhuizing heeft plaats gehad langs de Soenda-eilanden naar
deze gewesten. Van die richting komende ligt Kei ten noorden. Deze
veronderstelling zal minder willekeurig schijnen, wanneer men weet, dat,
de Keiees; de Tanimbar-eilanden Timoer noemt, ofschoon ze te zijnen
opzichte zuid-westelijk gelegen zijn. Zelfs de Fordater noemt het eiland
Lamdessar, Jamdena of Jamrena, (= moederland), en het eiland dat wjj
onder den naam van Jamdena aanduiden, noemt hij Jamdena timoer,
ofschoon het te zijnen opzichte eveneens zuid-westelijk gelegen is.
Ook de Keiees verdeelt de geheele eilandengroep in twee groote
onderafdeelingen, n.l. Joet, 0) of Groot Kei en Noehoe roa,
(= zeeland), of Klein Kei.
Joet bestaat uit een enkel groot en bergachtig eiland, met een paar
ldeine onbeduidende eiland jes langs de kust, vooral in de baai van Elat.
Het groot, ste heet Noehoe j an, (= oudste land), en het kleinste
I f a t (v, s i f a t, wan, wijl het zijn ontstaan te danken heeft aan het
feit, dat de legendarische held Towi daar een wan van zyn dochter
in zee gooide).
(i) Voor het woord Joet ken ik geen zekere verklaring, waarschpnluk echter
beteekent het land of eiland. Zeer zeker is het verwant met den naam Adant op de
Tanimbar-eilanden, die daar gewestelpk ook adjoet gelezen wordt. Men kan er nog op
wijzen, dat Joet of Groot Kei een moederland was, wljl men daar thans nog veruit
de meeste oorspronkelijke bewoners of ren-ren aantreft: ook van Adant uit hadden
volgens de legenden volksverhuizingen plaats naar het naburige Jamdena.
SI
Elat is de hoofdplaats van Joet, d.w.z., de zetel van 't Bestuur
en de aanlegplaats der stoombooten. Het, heet ook Wadan of meer
bepaaldelijk Wadan Elat, wegens de oud-Bandaneezen, die daar een
nederzetting hebben, (Wadan, = Banda). Wat de iiaam Elat,
beteekent, is ons met duidelijk, doch in ’t Fordaatsch wil e n - e 1 a t
zeggen: aanleggen, ankeren. (Vgl. vender Toeal).
Op de officieele kaai't van H. 0. W. Planten zijn vele plaatsnamen
foutief aangegeven, deels, omdat men, de taal niet kennende, verkeerd
verstond, deels omdat men distriktsnamen soms voor kampongnamen
aanzag. Met verloop van tijd zijn ook sommige dorpen verplaatst, sommige
verdwenen, andere bijgekomen; de kaart dagteekent van 1890.
We zullen deze kaart volgen.
Op Joet vinden we dan van noord tot zuid:
Langs de westkust:
Wair.
Hor.
Lar.
Ngoer woel, = rood strand.
Ad.
M o e n. Dit is een distriktsnaam. De onder dit distrikr ressorteerende
dorpen heeten niet zooals op de kaart vermeld, maar: ffe r fan, (w e r,
= water), Ngoer dit, (ngoer, = zandstrand, dit, — maagd, ons),
Ngoer jew, (haaienstrand), Ohoi ir. (ohoi, = dorp).
N g o er w a n, wordt meer algemeen Renjan genoemd.
O e w a t.
Ngoer soin, bestaat niet meer.
Ngoerwalet, moet zijn Ngoerwalek.
Langoer, moet zijn Hangoer, dit is een boomsoort en vele
plaatsen worden daarnaar genoemd.
Danar, moet zijn Dangar.
Woknawoen, onbekend.
Weir, moet zijn Wir en is een distriktsnaam: .de samenstellende
dorpen zijn : W e r b o e t, (gevlekt, water) , of Fra wav, (noordelijke
ijzerhoutboom) , Ohoi k i r, en Nam, (reede) .
. M o e r b l.o a t, is bedoeld ngoer ablot, (lang zandstrand) doeh
bestaat niet meer als kampongnaam.
E 1 r a 1 a n, moet zijn E 1 r a n, en is wieer een distriktsnaam, waar-
van de dorpen zijn: Ngad, (v. ganti, vervangdorp) Ohoi watsin,
(ankerdorp) ,Hor affroean, (midden bij de rivier, die daar stroomt) ,
Ohoi waeit, (nieuw doip), of Bombai, Ngoer soilm, (zandr
strand van ’t uiteinde) , Ngoer doe en Ohoi ko, klein doip.
Band an Eilat,, moet zijn: Wadan Elat.
R e h a r i e n, moet zijn: R a h a r i n g, (met snijwerk versierd huis) .
V 6
Wat oe tar an, moet waarsehijnlijk zijn Toet ratan, (op de
knap). In deze baai ligt een groep dorpjes vlak bij elkaar, die heeten
Lair ohoi lim, kaap met de vijf dorpen. De naam Rehooholin
moet, daar zeker aan herinneren.
Warka.
Watoewar.
Mata holla t, moet, zijn: Mat hot, (riviermond). Hoe men
aan Hollat komt begrijp ik niet wijl dit noch het, Maleische, noch
het Keieesche, maar het Fordaatsche woord is voor kreek of rivier.
Niroen, (neus). ;
L a r a t.
Tamangil, moet zijn: Tamngil.
Tamangil Noejanat, moet zijn: Tamngil Noehoe
janat (Tamngil = bij ’t eilandje).
Soengi en Ngavan, moet zijn: Hot Ngafan.
Feer, moet zijn: Fer. ;
Langiar, moet zijn Rah ngier, (wit huis).
Wedoear. • •'
Aan de oostkust vinden we:
Ohoi rat,, (koningsdorp).
Har.
Harrell, moet zijn Wassar.
Holoeb.
Renfan.
Bandan Eli, moet zijn: Wadan II; dir is de tweede nederzet-
ting der oud-Bandaneezen ; men zou het kunnen vertalen door: nieuw
Banda; il = weer, opnieuw,
Effroean, (middendorp) .
So in, (— uiteinde), moet zijn Kaba loes.
W a t, 1 a r.
Hollat, moet zijn : H 6 t, (rivier) .
O h o i d e e r, moet zijn Loetoer der. (1 o e t o e r, = mum%
der, = een boomsoort).
Kilwat, moet zijn: Kilwair.
Jamtimoer, (oostelijk dorp) . ^
Rienroe, moet zijn: Riemroe. ' - '
Wako.
J a m t i 1.
Woar, moet zijn: Wowr en wel Wowr taheit, (Wow r, aan
zee gelegen, wijl het grootste deel van dit dorp in het -binnenland ligt en
Wowr nangan heet.
Ohoi il, (waarsehijnlijk: opnieuw gesticht dorp).
Ohoi waeit (nieuw dorp).
83
W e d o e a r.
Totrean, moet zijn: Toetreen.
S a t h e r. ; ;
K i 1 w a t.
Watnoeran, moet zijn : Wat Ngoran, (Ngoramsche vrouw) .
De voornaamsce eilanden waaruit Klein Kei of Noehoe roa is
samengesteld, zijn : Hiwoer, waarvan de voomaamste dorpen zijn :
Letman,
Vat, ek, moet zijn: Wat dek, (dubbele steen).
Langoer, moet zijn : Hangoer, (boomsoort) .
Vaan, moet zijn: Fan.
Satean, moet zijn: Satheen.
I b r a, (i = o h o i, b r a = f r a, ijzerhoutdorp) .
Wawoelwahan, bestaat niet meer,, ia een weinig noordelijker
verplaatst en heet thans Iso.
W afn7 —
Irwaff, moet zijn: Re wav, (v. rah an wav, noordel. huis).
R oemat.
R a a 1 of Rat, (zuidelijk) .
A b e a n.
Ohoiaf oeoen, gewoonlijk zegt men: Wakat wahan, (eind
rier rizophoren) .
Mastoer.
LamagorongofElar.
D a n a r.
Oef.
Ohoider toetoe, (der, = boomsoort, toetoe, = zuidelijk).
Dit is weer een distriktsnaam; de dorpen zijn; Hangoer en Ohoi
toem (vestingdorp) .
M a d w a i r.
Somlain.
Ohoira.
Wab.
Totoad, moet zijn: Totoot.
Diboet, moet zijn: Deboeoet.
Ngilngof is weer een distriktsnaam, waarvan de doipen zijn:
N a m a r, in plaats van Ngamar, Ngoeraffroean, (middenzand-
strand) , waarvoor Ngilngof staat aangegeven, Ngoei abldt,
(lang zandstrand).
Ohoi lilir, (dorp van de nautilussehelp) ,
84
Het eiland dat in grootte op H i w o e v volgt, is D o e = Kei Doelah.
De voornaamste plaatsen zijn:
Tamdan.
Doe.
N gad.
T o e a 1, moet zijn: T o e a. Het is ue zetei van ’t isesuiur en aanleg-
plaats der stoombooten. De naam beteekent ook: aanlegplaats, van en-
toe a, aanleggen. Het w'erd zoo genoemd door de eerste bewoners, toen
ze uit den vreemde komende daar aanlandden.
Tar.
W a t r a n.
0 h o i t x 1, (drie dorpen) .
Ohoi taheit, (zeedorp).
Verder zijn de belangrjjkste eilanden: Doe roa, (zee Doe),
Warbal, Menir, Oer, Oetir, en Atnebar of Kei Tanimbar.
Verder westelijk hebben we nog: Taj an do, moet zijn: Tahjad,
Walir en Tan,
BLADWIJZER,
Biz.
Inleiding , > 3
Spelling. \ ... 5
Klemtoon> . 7
Lidzvoord , 8
Zelfstanclig Naamiaoord, 8
1°. Verkleinwoorden, 8
2°. Geslacht, 8
3o. Getal, 9
4°. Verbuiging, 10
Bijvoeglijlc Naamwoord , 11
Trappen van vergelijking, 11
Telwoorden, 14
Voornaamwoorden, 17
lo. . Persoonlijke Voornaamwoorden, 17
2°. Bezittelijke „ 18
Betrekkelijkheidswoorden, 20
. .3°.. • Vragende Voornaamwoorden, * 22
4°. Aanwijzende „ 23
5°. Wederkeerende en
wederkeerige „ 24
6°. Betrekkelijke „ * 25
7°. Onbepaalde „ 26
Werkwoorden, 27
De Praefixen, 28
Verbinding der persoonlijke praefixen met den Stam, 30
Grammaticale Wendingen, * 34
I* Genera, 34
II. Modi, 35
1°, Infinitivus, 35
2°. Indieativus, 35
3°. Conditionalis, 35
. 4°. Imperatives, 36
5°. Adliortativns, 37
6°. . Frohibitivus, 38
7°. Negatives, 38
8°. Optatives, 39
9°. Potentials, « 39
10°. Concessivas, 40
11°. Conjunctivas, 40
12°. Participium, 42
13°. Gerundivum, 43
14°. Interrogativus, - 43
III. Actiones, - 44
Imperfectio, 44
Perfectio, * 44
IV. Tempora, 44
A. Praesens, 44
B. Praeteritum, 45
C. Futurum, 45
Klassen van werkwoorden, 46
86
Biz.
1°. Transitiva en intransitiva, 46
2°. Eeduplicativa, 47
3°. Elativa, 47
5°. Hulpwerkwoorden, 48
4°. Eeflexiva, 48
Bijwoorden 53
1°. Adverbia modi, 50
2°. „ qualitatis, 51
3°. „ loci, 51
4°. „ temporis, 52
5°. „ quantitatis, 54
6°. „ affirmationis, 56
7°. ■„ negationis, 56
8°. Locutiones adverbiales, 57
Connective 57
1°. Connectiva loci, 57
2°. „ temporis, 59
3°. „ comitatis, 59
4°. „ commodi et incommodi, g0
5°. „ separationis, g0
6°. „ instrument^ gg
7°. „ modi, 61
Voegivoorden g^
1°. Contrapositio, g2
2°. Conditio, . 62
3°. Causa, g2
4°. Finis, gg
5°. Concessio, gg
6°. Modus, gg
7°. Tempus, 63
Tusschenwerpsels , g^
1°. Gewone tusschenwerpsels, g4
2°. Andere rededeelen, die als tusschenwerpsels dienen, 64
3°. Enclitica ornantia, 64
Woordvorming , 64
1°. Door samenstelling, 65
2°. „ voorvoegsels, gg
3°. „ achtervoegsels, gg
4°. „ verdubbeling, Yl
5°. „ . letterverandering en metathesis, 73
Vreemde elementen in de Taal, rrg
Zinsbetoning , ^g
Aardrijkskitndige namen, gg
Blqdwijzer, *
Voorbericht.
De woordenlijst der Keieesche taal, welke wij hier aanbieden, is met
volledig. Nochtans hebben wij gemeend, het uitgeven daarvan niet langer
te moeten uitstellen ter wille der ons nog onbekende woorden, die wij voor
en na nog zullen opvangen en er aan zouden kunnen toevoegen. En dit
wel ora drie redenen:
1°. Wij zijn er van overtuigd, dat hetgeen wij thans kunnen aan-
bieden reeds niet onaanzienlijk is- De omvang welke de woordenlijst thans
reeds bezit, bewijst dit voldoende, vooral wanneer men in ’t oog houdt,
dat zij den woordenschat moet bevatten van een onbeschaafd volk, dat
slechts zijn zeer weinige en beperkte begrippen daannee tot uitdrukking
te brengen heeft. Daarom vertrouwen wij, idat deze arbeid zoowel voor
den taalkundige als voor dengene, die deze taal wil aanleeren, een welkom
en nuttig hulpmiddel zijn zal.
2°. Een taal in haar geheel uit den mond van een volk opvangen en
in schrift vastleggen, is voor den eenling een onbegonnen werk. Wil men
met gegronde hoop op goed gevolg naar volmaaktheid streven, dan moet
er samenwerking zijn van verschillenden, die in deze studie belang .stellen
en op verschillende plaatsen van het taalgebied hunne waarnemingen
verzajnelen. Aan deze belangstellenden ontbreekt het op Kei niet: wij
behoeven slechts de Missionarissen te noemen- Van verschillenden hunner
hob ik dan ook bij dezen arbeid gewaardeerde hulp ondervonden. Zoo-
lang er echter weinig of niets gedaan is in deze richting, zien velen tegen
..'den omvangrijken stoffelijken arbeid op, welke zoo’n studie meebrengt en
"die heel wat van den reeds weinigen vrijen tijd in beslag neemt. Heeft
men echter deze woordenlijst te zijner beschikking, dan zal ’t een geringe
moeite zijn, te gelegener tijd zijn aanteekeningen daaraan toe te voegen,
en nieuw gevonden woorden, bijbeteekenissen en spreekwijzen in te las-
schen. De omvangrijke stoffelijke arbeid is dan nagenoeg uitgeschakeld.
3°. „Les idees marchent vite”, zelcer ook bij een primitief volk, dat
onder den beschavenden invloed komt van intens werkend Bestuur en
Zending. Eerlang zullen dan ook vele oorspronkelijke Keieesche gewoon-
ten, gebruiken en opvattingen, en bijgevolg ook de woorden, die ze aan-
duiden, geheel verloren zijn gegaan- Nu reeds treft men in de oude
gezangen en ritueele formulen niet zelden woorden aan, welker beteekenis
niet meer met zekerheid is vast te stellen. Het opkomende geslacht van
heden weet reeds van vele gewoonten en instellingen, welke in onbiuik
geraakten, weinig of niets meer te vertellen. Na verloop van een paar
4
geslachten, zullen de lui, die nog op de lioogte zijn van de oude adat en
al zijn eigenaardige benamingen en spreekwijzen, met een lantaarn te
zoeken zijn.
Deze onrwenteling is in gcen enkel opzicht te betreuren, dan juist
voor de studie van de taal- en volkenkunde. En wijl men van een volk nu
eenmaal geen natuur-historlsch museum kan maken, zooals sommige
dienaren der Wetenschap wel sehijnen te wensehen, beoogt deze woorden-
lijst dit verlies voor de Kei-eilanden onder dit opzicht zooveel mogelijk
te beperken.
Nog door een andere omstandigheid dreigen veel Keieesche woorden
verloren te gaan. De kennis van het Maleisch, de lingua franca ook in
deze gewesten, dringt meer en meer door onder de bevolking- Het
natuurlijk gevolg hiervan is, dat de eigen taal daardoor verarmd en
verminkt wordt. Zijne moedertaal sprekend, gooit de inlander, ook al om
een beetje geleerdheid te luchten, daar allei'lei Maleische woorden door-
heen: deze verkrijgen langzamerhand burgerrecht en verdringen de eigen,
echt Keieesche woorden. Nu reeds zijn vele woorden aan te wijzen, welke
vergeten worden voor een Maleischen bastaard.
Daarom hebben wij gemeend, niet langer te moeten talmen met de
uitgave van dit werk, hetgeen een middel zal zijn om een juist beeld dezer
taal te behouden.
Een woord van oprechten dank aan den Weledelgestrengen Heer
K. Heyne, Hoofd van het Museum, tevens Informatiebureau voor Econo-
mische Botanie te Buitenzorg, door wiens welwillende bemoeiing deze
uitgave tot stand kwam, is hier zeer zeker op zijn plaats.
Bij ’t gebruik dezer woordenlijst houde men de volgende punten in
't oog:
1°. Wij hebben, alleen afgaande op het gehoor, eenigermate gehol-
peh nochtans door de regels der woordafleiding, getracht de spelling
phonetisch vast te stellen, zonder dit echter tot in de uiterste fijnheden
door te drijven. Men zal nrettemin in deze lijst wel eens een woord anders
gespeld vinden, dan men het uit den mond der inboorlingen hoort of
meent te hooren (want om een taal af te luisteren, wordt groote ge-
oefendheid gevergd, welke men slechts door lange, ingespannen pi’aktijk
verwerft). Dit is in hoofdzaak te wij ten aan gewestelijke verschillen in
de uitspraak, die overigens opvallend gering zijn, als men Noordelijk Gr.
Kei uitzondert, Behoudens fijnere schakeeringen in den klank of de modu-
latie der klinkers, verwisselen het meest : o e en o ; a en e ; v en w ;
b en p; v en f; en enkele omzettingen als b.v. : t a en a t ; n a k en k a,
enz.; op Gr. Kei wordt a vaak ai of aw, b.v.: sav, akst, = saiv;
e n m a m, verloren gaan, = enmawm; a wordt vaak i e, b.v. : liman,
hand, = 1 i m i e n ; o e soms o e i ; o soms o i ; i soms a i. Vaste regels
5
voor deze verwisselingen heb ik niet kunnen ontdekken, ook nict door
vergelijking met verwante talen.
Ook sommige achtervoegsels worden gewestelijk al of niet weggelatcn.
Dergelijke achtervoegsels zijn: an, ar, it, in, ik, oen, oek, oet. Doch
ook dit is van ondergeschikt belang, en hem, die het Keieesch als spreek-
taal wil bezigen, zal het gebruik spoedig met de gewestelijke afwijkingen
vertrouwd maken.
2°. Zooals men in de spraakleer kan nazien, worden vaak woorden
verdubbeld, doch enkel de eerste lettergreep van den stam wordt herhaald.
Slechts bij uitzondering hebben wij deze verdubbelingen in de woorden-
iijsti opgenomen, n.l. wanneer de wijziging in de beteekenis daardoor te
weeg gebracht, afweek van die, welke men uit de regels in de spraak-
leer aangegeven zou afleiden. Men zoeke dus voor verdubbelingen den
enkelvoudigen vorm, b.v. : voor b o k b 6 k, zoeke men b o k.
Hetzelfde geldt voor verdubbeling met apophonie, welke, in onze Euro-
peesche talen slechts sporadiseh optredend, in ’t Keieesch zeer algemeen
is, b.v. : voor en-kikai, zoek e n - k a i, voor en-liwlawoer, zoek
en-lawoer, enz.
3°. Wat de werkwoorden betreft, hebben wij deze ingedeeld volgens
den stam en niet volgens het veranderlijk voorvoegsel. De verandeiiijke
vooiwoegsels der werkwoorden zijn : e n, n a, nab, n a d, n a f, n a k,
n a n g, n a m, n a s, n a r, n a t, neb, nef, nek, ner, n i, en voor
een paar n.
Van de verschillende vormen der werkwoorden, door verbinding met
deze praefixen ontstaan, vermelden wij alleen diegene, welke ons gebleken
zijn in gebruik te zijn. Zeer zeker zullen er andere bestaan, waarvan echter
in den regel de beteekenis gemakkelijk zal zijn vast te stellen volgens
de verklaring dier voorvoegsels in de spraakleer gegeven.
4°. Wat de spelling betreft, bezigen wij het gewone Latijnsche
alphabet, ons daarbij voor juister weergave bedienende van enkele hulp-
of diacritische teekens.
a = a, als in pad.
a = aa, „ „ haar.
a = a, „ „ ’t Engelsche black (gebroken a),
e = e, „ „ bed.
e = e, „ „ heet, bede.
e = e, „ „ ’t Fransche etre.
e = e, „ „ de (gebroken e) .
i = ie, „ „ Piet.
I = ie, „ „ pier.
I = i, „ „ pit (gebroken i).
o o, ,, „ pot,
6 = 0 , „ „ boot, loten.
6
6 = a, als in ’t Engelsche walk (gebroken o).
u — o, „ „ ’t Duitsche horen.
oe = oe, „ „ boek.
aa = a-a (twee lettergrepen met hiaat ertusschen).
N.B. 1°. De 6 vertegenwoordigt een tusschenklank tusschen
0 en a, met overgang van o op a, en nooit omgekeerd. Dit blijkt: 1°.
uit verdubbelingen, waarbij niet de 6, maar steeds de zuivere o-klank ge-
bezigd wordt, b.v. : for, wordt f o f 6 r. Wanneer dus bij verdubbelingen
deze o-klank ontleed wordt, komt steeds de o voorop ; 2°. uit verge-
lijking met het Fordaatseh, waar in overeenkomende woorden deze twee
klanken niet zijn samengesmolten en de o-klank steeds vooraan komt,
b.v.: Keieesch entot, nuchter zijn, Fordaatseh entolat; Keieesch
f 6 r, booze geest, Fordaatseh f o w a r.
2°. De u-klank als boven omschreven komt slechts in twee woorden
voor, n.l. dum, (van ’t Hoik: duim) duim als lengtemaat, waarin het
een mislukte nabootsing is van onzen ui-klank, en in r u k, reeds. Volgens
de afleiding zou men dit woord nog beter r 6 k sehrijven, wijl het in ’t
Fordaatseh roak luidt, en men hier dus ook een gewone samensmelting
heeft van o en a, doch in dit eene woord alleen wordt die saamge-
smolten klank kort uitgesproken, zoodat men daarvoor dan toeh weer een
ander teeken zou dienen te bezigen.
3°. Wijl, ofschoon onoordeelkundig, in de officieele Maleische
spelling onze oe-klank ook door oe wordt weergegeven, hebben wij om
redenen van praktischen aard deze schrijfwijze gevolgd.
De tweeklanken sehrijven wij :
ai = ai, als in ’t Fransch in paille.
ai — aai, „ „ fraai.
aw = aw, „ ,, lawaai.
d = ei, „ „ leiden, doch in open lettergrepen korter uitgesproken.
ew = eeu, „ „ leeuw.
oei = oei, „ „ loeien.
6i = ooi, „ „ kooi.
01 — oy, „ „ ’t Engelsch in boy.
ow — ou, „ „ kous.
Wat de medeklinkers betreft, kunnen we zeggen, dat ze dezelfde
waarde hebben als in ’t Nederlandsch. Alleen merke men op, dat de s de
waarde heeft van de Fransche g als in gare. De v en w zijn dikwijls
niet scherp uitgesproken en zweven tusschen deze twee in, en gewestelijk
komt in vele woorden de een of andere meer uit. De ng, die ook veel
in ’t, begin van woorden voorkomt, wordt steeds uitgesproken als ng
in dingen.
7
De ldemtoon valt steeds op de laatste lettergreep, ook wanneer deze
raaar een toevallig achtervoegsel is.
Het Keieesche taalgebied strekt zieh uit over de eilanden, welke
gewoonlijk onder den naam van Kei-eilanden worden aangeduid.
H. GEURTJENS.
m.s.c.
Langgoer, 5 Augustus 1919.
AFKORTINGEN:
H. — Hollandsch.
M. == Maleisch, duidend in de meeste gevallen op woorden, die van
’t Maleisch of door bemiddeling van ’t Maleisch in ’t Keieesch zijn
overgaan; Jav. = Javaansch.
v. = afgeleid van.
Bet. = beteekent.
9
A — Abloeb
A
A, telwoord: een. In verbincl ng met liet
algemeen stukswoord e i n, dus ae in,
doet het ook dienst als onbep. lidwoord.
P a a, eenmaal. H i r a, iemand.
A, armband of enkehing van metaal,
gedragen door vrouwen of kinderen.
A f 5 f o e a t, spiraalvormig gedraaide
armband. A mas m ay, soort armband,
welks opening te groot is om gedragen
te worden en die enkel dient als betaal-
middel. A kasleban of iebleban,
armband van rond metaal. A ngala-
w a r of n g a 1 a 1 a w a r, armband van
plat metaal. A nef kof a k, armband
van vierkant metaal. A dekdek, arm-
band van twee door elkaar gedraaide
stnkken metaal. Een a-soort boort dik-
wijls bij de rijkssievaden van een radja
* tanda tangan bij aanstelling tot deze
vaardigheid ; a j a n g w o e t of a
n g e 1 a k.
A, e n-, omvademcn. Ena k a k a h a i,
een klein kind oppassen.
A, n-, geven, nemen, ontvangen, be-
vangen. I enboeoek atbak, ma
atbak na i, hij heeft g’erookt, maar
de tabak heeft hem bevangen. A vertaalt
ook ons hulp-werkwoord: laten, b. v.
ma ensoe, laat zakken, gooi neer;
m a o e 1 e i k, laat zien ; m a e n t i,
T aat in, steek in; ma endo, laat
komen = geef hier.
Aawng, e n-, afsmetten, b. v. van klon-
ren, die afgeven; besmetten door ziekte.
Dos a a w n g, vreemde zonde.
Aawt, een visehsoort.
Ab, soort papagaaiviseh (M. ikan
boeloet), die vergiftige deelen heeft;
wanneer deze emit verwijderd zijn, geldt
hij voor zeer smakelijk. Het vergif is
doodelijk. Ab lanoeran, een grootere
soort. A b kaloesoer, een kleinere
soort. A b Jar, een niet eetbare soort.
Moean ab te a i minat, wioem
w a e i d i? heb je a b of a i minat
gegeten, dat je daar zoo versuft zit te
kijken? (A i m i n a t is een plant welker
vrachten ook slechts na doelmatige toe-
bereiding eetbaar zijn). De uitdrukking
wil dus zeggen: wat zit je daar zoo be-
teuterd te kijken als iemand die een ge-
vaarlijken kost gegeten geeft en bang
is, dat het hem slecht bokomen zal?
Abarin, e n-, zuur zijn.
Abean, naam van een dorp op Kl.
Kei. Als men bij ontmoeting tot iemand
de gebruikelijke vraag richt: oemtal
b e? waar kom je vandaan? en tot
antwoord krijgt: ental abean o x
a b e a t of f e I b e a t o, dan beteekent
dit zooveel als: dat gaat je niet aan,
en geldt als een beleediging. In dit
antwoord toch ziet men een woordspeling
op b I e n of b I e t, lijkenvocht.
Abil, en-, vijanden verzoenen.
Abil, een diep litteeken hebben of
nalaten.
Abjaawt, zie b e j a a w.
Abkan, bakan of ka n, ini. benaming
voor wandelende takken en wandelende
bladen en ook voor de mantis reli-
giosa of juffertje in *t groen. Deze
laatste, kan fcoem genaamd, vormi
de Mnderen in den schoot der moeder.
Indien een vrouw ze doodt, krijgt ze
misvormde kinderen, wier ledematen zul-
len staan als die van dit insect. Indien
men ze in de tuinen ontmoet, is dit een
gunstig voorteeken.
Abled, angled of avled, ■ veel,
talrijk. Angled odan, vrij veel ;
a n g 1 e d wo h o, tamelijk veel ; a n g-
1 e d 1 a i, of op Gr. Kei ook 1 a i
angled, zeer veel, dikwijls.
Ablet, e n-, of n eerbiedig vree-
zen (timer reverential is), schroomen,
dienen als schoonzoon. Zoolang n.l. de
huwelij ksprij s niet betaald is, moet de
schoonzoon bij zijn schoonvader inwo-
nen en hem dienstbaar zijn. Enhor-
mat ablet, enbobar ablet, eer-
biedig vreezen.
Ablioer, spint van liout ; sclmttzn,
goud, kleeren, enz. welke men na een
lange reis mee thuis brengt: wellicht
zoo genaamd, omdat bjj ’t afscheidsmaal,
k a i f a k, de vertvekkenden voor 1 e 1 a\s
goudsieraden, enz. uit spint, zacht hout
of gaba-gaba gesneden, de spijzen van
de vrouwen koopen. Deze aldus voor-
gestelde schatten verbeelden de werke-
lijke kostbaarheden, we ike de reizigers
zullen meebrengen.
Ablis, e n- praatjes rondvertellen.
Nanggrehi-ablis, kwaad spreken.
(Mai. Arab, iblis?).
Abioeb, zie b e 1 o e b.
AMoeoer — Ad
JO
Abloeoer, struiksoort, welks bladeren
in tijd van nood als sirihbladeren ge-
kauwd worden.
Ablot, lang, uitgestrekt, ver. N a n g-
grehi ablot, langdradig of breed-
voerig spreken. Nanggrehi k e t,
bondig spreken. Enkai Mala joe
a b 1 6 1 1 i, zeer goed Maleisch kennen.
Enwassil ablot, hard liegen. Ket
ablot, ongelijk in lengte. D e ablot
r u k, al laat in den avond of nacht.
T o e m ablot, een lang verhaal. Bed
ablot, een lange, verre weg.
Abnan, korf van gevlochten bamboe.
Abnew, kiekendief, sperwersoort.
Abnoean, G. K. = j e r.
Abnohan, nek.
Aboet, e n-, tintelen of slapen van
ledematen.
Abran, of bar a n, man, mannelijk.
Baranran, mansvolk. Wat-abran
of w a t baran h 1 r r o e, man en
vrouw, echtgenooten. Tomat abran,
manskerel. Sit abran, kater. (Mai
berani, dapper, mannelijk).
Abran of bra n, pijl met punt van
Mapper- of betelhout, meestal van in-
ker vin gen of weerhaken voorzien. Hij
dient bij voorkeur als oorlogspijl. En-
f a n abran, zoo’n pijl met een
k a w o e 1 aan de punt, afschieten, om
vijanden te verzoenen. Hower n a t-
w i a k, b r a n n csoe r, de sasi is
gespleten, de pijl is gevlogen, = de
vijandschap is uit. Om twee vijanden te
verzoenen, houden deze samen een bij
den stengel ingescheurd klapperblad elk
bij een stuk vast. Het blad is als een
hower gevlochten. Samen, elk van
zijn kant trekkende, scheuren ze dit blad
doormidden : hower n a t w i a k, en
tegelijkertijd wordt de pijl onder ’t op-
zeggen eener formuul weggeschoten:
bran nesoer. De verzoenden hangen
het doorgescheurde stuk klapperblad aan
him woning op.
Abrenan, tijdsverloop van een maan.
M i e t abrenan, opkomende ebbe,
zoodat het weer bijna vloed is, dood tij.
Dit gebeurt op 't zelfde tijdstip van den
dag eenmaal bij elke maan: vandaar de
eerste beteekenis.
Abrin, of b r i n, bode, bes teller, bood-
schap, mare, tijding. Wan abrin,
zaakbezorger, tusschenpersoon, koppe-
laar. Ne,sno abrin h i r a, aan
iemand een opdracht geven. E n t a h a
abrin we , een boodschap bren-
gen * aan Nit abrin, zie bij
k a b i n.
Abris, zie abrissan,
Abrissan, peper, piper nigrum L; de
bladeren worden als trekpleister op
zweren en puisten gelegd. Abris- of
abrissan koeboer of kaboe-
o e r, kleine soort piper longum L., de
lombok setan ;• dezs fijngewreven, wordt
als verzachtend middel gebezigd op
steken of beten van giftige dieren.
Abrissan leading, andere soort
met ronde vmchten, capsicum annuum.
Abrissan 1 a i, de groote soort
spaansche peper.
Abroek of kanar a b r o e k, rood
en blauwe papagaai, eclectus polychlorus.
Abrowan, barowan of n g a r o-
w a n, verwilderd, dichtgegroeid van
tuin of weg.
Absek, kegel, al wat kegelvormig is
opgestapeld, voornam. spijzen, b. v. rijst
in een kom aangedrukt en claarna om-
gestulpt. Bij ’t afscheidsmaal voor een
reis, kaif ak, staat te midden der ge-
rechten een groote absek als hoofd-
schotel. Eerst tast do priester of de.
aanvoerder toe: voelt de rijst, die den
vorigen dag reeds gekookt is, lauw aan,
dan is dit een gunstig teeken; voelt hij
kil aan, dan is dit een slecht voortee-
ken. Daaraa moeten alle vertrekkenden
dien schotel samen verorberen; vinden
zij er onder ’t eten een hard voorwerp
h.v. een vingerring of steentje in, dan
is dit weer een gunstig voorteeken,
maar omgekeerd, wanneer zij er zachte
of losse voorwerpen b.v. zancl in vinden.
Ook bij het feestmaal ter gelegenheid
van het dekken van een nieuw huis
worden reusachtige absek’s opge-
diend.
Abtoeoen, vischsoort.
Ad, en-, droog zijn, droog staan, uit-
gedroogd zijn van dingen, die van
nature of gewoonlijk nat zijn. Lei an
e n a d, een droge keel hebben, dorst
hebben. Habo enad, de boot raakt
grond, zit vast, ligt droog. W e r enad,
de put is uitgedroogd.
II
Adaat — Afa
Adaat, melaatschheid; verbodsteeken,
bestaande uit een elriehoekig saamge-
voegd ,stuk gaba-gaba met uitstekende
punten: de overtreder zal met me-
laatschlieid geslagen worden.
. Adadir (v. e nadir), onderricht, les.
Adan, verstorven van hout, dor van
bladeren, loof of vruchtbolsters. Noe-
oer adan, rijpe kJappernoot, waarvan
n.l. de bolster reeds dor is.
Adan, buitenkant van een balk.
Adat, (M. Arab, adat) gewoonte,
gebruik, gewoontereclit, beleefdlieid,
goede manieren. A m a m adat
w a a w n i, dat ■ zijn wij zoo gewoon,
dat is zoo ons gebruik. Enoet adat
E i w a v, over en weer geschenlcen aan-
bieden tusschen bevriende dorpen of
familiegroepen ; den huwelijksprijs be-
ta! en waarbij de familie van den bruide-
gom .schatten aanbiedt en die der bruid
borden, sarongs en eten. Enkai adat
w a e i d, geen manieren kennen. Adat
endir sir of adat enlarang,
het gewoontereclit verbiedt het, het is
ongeoorloofd. Nilawan of e n f a-
r a h a adat, het gewoontereclit schen-
den. Adat ngelan, de schatten die
voor een bruid betaald worden: adat
zijn de groote waardevolle stukken,
n g e 1 a n de kleinero stukken. 0 e
adat, plicht, taak.
Adfofar, wang, kieuw.
Adil, (M. adil), siechte manieren,
streken, list, sluwheid. Ini adil 1 a i,
hij steekt vol sluwe streken. Enoet
n i adil, door list willen misleiden, te
slim af willen zijn.
Adir, (M. adjar), en-, leeren, aanlee-
ren, onderwijzen, straffen. N e f a d i r,
onderrichten.
Adjad, (M. djadi), worden. kunnen,
gereed komen, gebeuren. Adjad of
adjad, w o e k, dat kan, dat mag.
Adjad w a e i d, dat kan niet, dat
gebeurt niet. F e 1 i adjad wo e k, zoo
kan het ook. Adjad! of cl j a d i! top!
aangenomen ! mooi zoo ! Adjad r u k,
het is al klaar. Adjad h o e b, nog
niet gereed.
Adjam, (M. djam), uur.
Adjang, (M. djaga), taak, plicht op-
dracht. E n-, tot taak hebben, zorgen
voor, bewaken.
Adjang, e n-, G.K. = e n s a d j a n g.
Adjoed, oproeper tot het gebed hij de
Mohammedanen.
Ado! uitroep van verwondering of
medelijden.
Adoeng, e 11 -, of n e f-, uitzoeken, sor-
teeren, uitkiezen. N e f a d o e n g t o-
mat, mensehen uitzoeken, = ze als
slaven beschouwen; vandaar: minachten,
verachten.
Adranan, reigersoort (wit).
Aeil, slot ; a e i 1 janan, sleutel ;
a e i 1 m a t a n, sleutelgat. E n- 5 of e n-
toewan met een sleutel sluiten;
enaeil j a r a t, met een sleutel ope-
nen, ontsluiten.
Aein, een, een zekere, b.v. tomat
a e i n, zeker iemand jleran a e i n, op
zekeren dag. A is het eigenlijke telwoord
een, ein is het algemeene stukswoord.
Aein te aein, of verkort: aein te,
een of 5 t ander naar verkiezen.
H i r a aein, zeker iemand. Aein
t a 1 i k aein, de een na den ander.
Jatat aein. ora ’t ander, b.v. noe-
t o c a leran jatat a p l n, om den
anderen dag. Aein.... aein, elkan-
der; deze zegswijze maakt de werk-
woorden wederkeerig, b.v. aein en-
b a n g i 1 aein, ze .si nan elkander.
Ael, (M. kail) lang dun touw, inzon-
derheid lang’ vischsnoer. Aan den angel,
ael ihin, wordt als aas een lapje of
een stuk van J t binnenste van een pi-
sangstam gebonclen. Men sleept dit
vischsnoer achter een snel zeilencle boot
om groote visschen te vangen, ento d
ael.
Aet, groote giftige duizendpoot, scolo-
pandra morsitans.
Af, en-, wuiven, wenken, steken, zie
af a t.
Afa, (M. apa), ding, zaak. iets.
Deni i 1 1 e i k afa bokbok, hier
heeft men een fraai uitzicht. 0 e m-
lei'k afa i j a! kijk cons hier! zie eens
aan! Afa i, dinges, gebezigcl wanneer
men niet op den eigemijken naam van
iets kan komen. Afa aein, zeker iets.
Afa bok aein, iets moois. Afa
w a e i d, niets, ? t is niets.
Afafa— -Ahaik
12
De zuiver overgankelijke wrkw. ei-
schen, sommige altijd, andere gewoonlijk,
ecu voorwerp achter zich; is er geen
bepaald voorwerp uitgedrukt, dan dient
a f a als loos voorwerp, b.v. endoek
naan a f a, zitten te eten. E n k a i
e n f i k i r a f a, bij kennis zijn, de
jaren van verstand hebben. A f a
roehoen onkmid, rommel.
Afafa, (verdubb. v. a fa), waren,
zaken, goederen.
Afaran, (v. a fa), allerlei dingen.
Afat, e n-, (soms, vooral in samenstel-
lingen verkort tot enaf), afkappen,
afsteken, afsnijden, verwonden door
steken of hakken. Enafat lelan
kelen. Enaf lawoer, vernielen.
Enaf w i a k, splijten. \
Afdas, e n-, een ritueele was selling
doen.
A fin, G.K. = a e i n. •
Afloer, tiental voor dieren, b.v. wav
afloerroe, twintig varkens.
Afloeroen, e n-, slap zijn (Jav. p e-
1 o e h, impotent).
Afngelak, duidelijk, helder.
Afngoeng, in de nitclr. : afngoeng
s a l* w a t, een die zicli als een vrouw
gedraagt. En-sar wat, zich als een
vrouw aanstellen of gedragen, vrouwen-
werk doen, wanneer n.l. van een man
sprake is.
Afnoet, in de uitdr. : 1 e r a f n o e t,
middag.
Afroean, (v. a f a en roe), midden,
middelpunt, tusschenhelft. Ler af-
roean, middag. De afroean of
de froean, of dedan afroean,
middernacht. Endoek, of e n b a fo
le en afroean Bad hi r roe
Sad, optreden als bemiddelaar of tus-
schenpersoon tusschen Bad en Sad.
Aftetat, (v. afat en t e t a t), beitel.
Aftetat sal er, kleine steekbeitel.
Aftetat lelan g, gutsbeitel. E n-,
fceitelen. (Jav. tatah, Mai. pahat).
Agam, (M. Sanskr. agama), gods-
dienst. Entarim agam, den gods-
dienst omhelzen. E n t a li a agam,
den godsdienst belijden. Enfaraha
agam, den godsdienst sehenden.
Enwatoek a g a m, den godsdienst
verzaken. Berkar agam, een gods-
dienstzaak. S k o 1 a g a m, godsdienst-
cndcrricht. T o e a a g a m, ouderling.
Ah ! uitroep van veiwondering.
Aha, claklat waarop de atap wordt
vastgebonden. Aha ten. dakstoel,
lcappoot. Entev aha, daklatten op-
spijkeren, of opbinden.
Aha, klein kangoeroesoort op Gr. Kei
voorkomend. Opmerkenswaardig is, dat
Gr. Kei het meest westelijk gelegen
eiland is j waar nog kangoeroes voor-
komen.
Aha, e n-, afplukken.
Ahad, (M. Arab, ahnd), week.
Ahad, buidelrat.
Ahahat, (v. ahat) f smeersel, verf,
borstel, kwast.
Ahai, e n-, stekend of stekend wer-
pen. Enahai woeoet, visch
steken. Enahai bel, tatoeeeren.
Enahai web, polcken inenten. Ena-
hai noeoer, klappernoten afdoen.
Enahai doeoen, haaksch zijn,
haaksch gebogen zijn. S i t j a w ena-
hai d o o t hoeman, de regenboog
verdrijft den regen. N e s-, onbewust
steken of stooten, b.v. e s b i n g a r
n e s a h a i, het geweer stoot; bonzen,
woean nesaliai; stekende pijn ver-
oorzaken.
Ahaik, en-, passen, toepasselijk zijn
op, goed staan, gunstig zijn, bezingen.
Enahai k loit, twee deelen van een
gehalveerde pas gezette klappervrucht
onder J t prevelen van formulen laten
vallen of neerwerpen cm ’t noodlot te
raadplegen. Vallen de twee deelen ver-
schillend, d.i. een bol en een hoi, dan
is *t een gunstig teeken. Op deze wijze
beproeft men o.a. of de te geven naam
voor een klein kind gunstig zal zijn,
vandaar: enahaik meman, een
naam geven. Bij sommige spelen. die
gespeeld worden met schelpen of klap-
perdoppen, doet men ? t zelfde om te
zien wie beginnen moet. Enahaik
h i r a a e i n, iemand in een lied bezin-
gen, b.v. in treurzangen. Enahaik
s l k s i k a r, een lied dichten of impro-
viseeren. Enahaik mat, sehulden
invorderen.
Ahang — Akloel
13
Ahang, e n-, zwellen, doen zwellen,
doen kooken of zieden. E n a li a n g
j a f, het vuur bijstoken.
Ahangjaw, gording, balk waarop de
daklatten met bet ondereind rusten.
Ahar, zie efar, boomsoort; afkook-
sel der bladeren dient als bloedzuive-
rend middel na bevalling.
Ahat, borstel, kwast, penseel of wat
daarvoor dient. E n-, bestrijken, be-
smeeren, verven.
Aher, bamboegeleding. Van daar ge-
deelte in ’t algemeen, b.v. e n k a i
aher wat, slechts ten deele kennen.
Rosarioem (E u r.) aher, tien-
tje van een rozenkrans. E n-, bamboe
of rotan bij de geledingen doorhakken.
Ai, (M. kajoe), hout, b.:om, stiTiik,
A i h a n g a, tak, mik. A i h o n g~
h o n g, brandhout. A i s i s i t, be-
werkt hout. A i woean, boomvrucht,
vruchtboom. A i f o e o e n, bloemliout.
Ai mafoen, zaehte houtsoorten. A i
woessin, harde houtsoorten. E n t a 1
a i, kegelen. E n o e t a i, het groote
hout in een nieuwe planting omhakken.
Toekan ai, timmerman. A i w a r a t,
alle hout- en struikgewas. A i i n g
Jar, wat Lavlav, de twee legenda-
rische grenspalen aan ’t einde der wereld
tusschen ’t rijk der Ievenden en dat der
dooden. A i d o e a n, houtworm. A i
ten, zaagsel.
Ain, n e f-, hard of taai zijn bij happen,
snijden, enz.
Air, n a k-, janken van honden, huilen
van kinderen.
Ait, (M. ajah), vader, oom, ook als
aanspreking gebruikt tegen oudere en
eerbiedwaardige personen. Ait b i e b.
persoon dien men uit eerbied of gene-
genheid ook met ait toespreekt. Ait
koet, vadertje, wordt ook tegen kleine
jongetjes gezegd.
Aitnil, boomsoort, trommelstokboom,
cassia fistula L. Het vocht verkregen
door de gestampte schors met water uit
te persen, dient als snieersel tegen
waterpokken en inwendige verhitting.
Het sap der gekneusde jonge blaren,
met klapperolie vermengd, levert een
verzachtend smeersel tegen s e n g j a-
b a r.
Ajai, een boom van de manggasoort,
de vrucht ervan. Manggifera spec.
Aje, zie akee, (waarschijnlijk v. a,
spang, en j e, de in onbxuik geraakte
onbepaalde vorm van j en, voet) .
Ajo! uitroep van aansporing of aan-
moediging.
Ak, w a k, stopwoordje, zie r u k.
Ak, e n-, afklimmen uit een boom, paal,
enz. Enak il ensoe, weer afklim-
men. (Mai. nai’k).
Aka? (M. apakah?), wat? welk? wat
voor een? 0 emkai 11 a aka? wat
west jij daarvan? Oho n’aka? of oho
w a e i d aka? wel ja, wel zeker.
Aka la of akahe? wablief? wat is
er? 0 m o e aka n a jaw? wat heb
je tegen mij ? wat is er tusschen ons ?
A f a aka? wat voor iets? Aka
wordt ook gebruikt om 5 t gezegde
van een ander tegen te spreken met
hetzelfcle eindwoord, b.v. e n i s i e n, dit
is slecht. Sien aka? wat slecht?
hoezoo slecht? Nijoh! och wat!
Nijoh aka? hoezoo och wat ? o e m-
b o d! je bent dom. Oebod aka? wat
doe ik clan voor doms?
Aka, (M. Arab, akal), verst and, wijs-
heid. Aka boecl (M. aka! boedi)
wij sheid, schranderheid.
Akav, (v. ai en kav, M. kapas,
kaboe-) katoenplant, gossypium her-
baceum, katoenvlok, ruwe katoen.
Akbilin of k a b i 1 i n, (M. toetoemboe)
fijn gevlochten mand met deksel ; kistje
van gaba-gaba met gekleurde panda-
nusbladeren overtrokken en dikwijls
nog met kleine schelpjes versierd, in-
gevoerd door handelaren van Ceram of
Ceram-laut.
Akee, (v. al en keel), krukje waar-
mee de uitleggers of vlerken eener
prauw bevestigd zijn aan de dwarshou-
ten die over de prauw liggen. M ft s
akee of aje, het eerste stuk goud
dat gegeven wordt, om de aanstaande
bruid alvast te bespreken, enkeet.
Het meisje mag daarna niet meer aan
een ander verkocht worden op straf van
boete, tenzij de kooper, met verbeuring
van zijn m as akee, er van afziet.
Aklil, een soort ronde ben.
Akloel, staal (metaal).
Alma — An
*4
Alena, of ken a, (v. nat), pruim
tabak of betel, mondvol eten.
Almas, rat a k n a s, betiteling van
groote lconingen, vooral in gebeden en
bezweringen.
Aknawoen, k anawoc n of n a k-
nawoen, (v. a w o e n), ascii. Entoe-
o e aknawoen, zie ho. Leran
aknawoen, aschwoensdag.
Aknikir, (M. kikir), vijl.
Akrad, fosforesseering in zee.
Akran, in de uitdr. :binbinakran
for fangloban, slechte menschen
of spoken, die de goeden belagen en
tot kwaad verleiden.
Akraw, klapperbladeren op een rij in
zee gelegd en met steenen bevestigd, zoo-
dat daardoor een stuk zee wordt afgezet,
Bij afgaand tij worden de visschen daar-
achter tegengehouden. Achter die af-
rastering de visschen steken of vangen
heet: entai of ensang akraw.
Akraw is ook het sterrenbeeld Orion
wegens zijn gelijlcenis met de akraw.
Akrid, zaag.
Akrit, of karit, inktvisch, poliep.
De kleinere soorten worden gegeten,
doch ze zijn pomali voor de mi toe
doean’s en op Gr. Kei voor alle ade-
lijken. De grootere soorten (de verbeel-
ding der lui bevolkt de zee met reus-
achtige exemplaren), zijn zeer gevreesd
door de zeevaarclers, wijl ze met hun
lange vangarmen de boot met man en
muis in de diepte trekken. Vooral ge-
durende de naehten van Dondei’dag op
Vrijdag en van Vrijdag op Zaterdag zijn
ze te duchten.
Akrod of k a r 5 d ) houtskool.
Aksel, soort fijn geruit katoen.
Akwal, (M. koewali), ijzeren, bolle
braadpan.
Al, en-, nitgraven, weggraven, rooien
van aardvrueliten.
Alai, of halai, en*, of en-, (M.
lajoe)/ schroeien in de zon of boven ’t
vuur, om iets slap en lenig te malcen,
zie neb-la i.
Aloer, groote waterkruik.
Altan, s 6 r a 1 1 a n, vloedgolf.
Am, (M. kami), pers. voornw. eerste
pers. meerv. wij, ons, den toegespro-
kene uitsluitend.
Amak, of hamak, e n-, of e n-,
beslechten, oordeelen. Enhamak
b erka r, een zaak beslechten, over
een zaak beraadslagen, Enhamak
t o m a t, lui met elkaar verzoenen.
Hamak o, dat gaat u aan, dat moet
gij weten; zooals g*e wilt, naar believen.
Amam, bezt. voornw. eerste persoon
meerv., ons, onze, den toegesprokene
uitsluitend.
Aman, e n-, niet willen. N I n g a m a n
a f a i, dat wil ik niet.
Aman, spruw, wit beslag op de tong.
Aron aman, braakmiddel.
Amarar, ( v. n e s-m a r a r) , maan-
maand ongeveer overeenkomend met
December of Januari.
Amna, G.K. = liavna.
Amin, (M. damei), oud Keieesch,
vrede. Ensak a min, den vrede aan-
bieden.
Amnanat, (v. ma en nan an), lang-
dnrig, over langen tijd, oud. A m n a-
nat-ak enclat over langen tijd zal
hij komen. Arananat r u k, reeds
lang geleden. Habo i amnanat
r u k, die boot is al oud. Amnanat
h o e b, onlangs. Hoeb amnanat,
over langen tijd. Amnanat waeid,
eerlang.
Amnelat, jonge doch ter , ongehuwde
vrouw.
Amnga, of n g a, tiental voor boomen.
Amnlng, = amam.
Amoed, e n-, het grootere hout in een
aan te leggen planting omhakken.
Ampoen, (M. ampon), vergiffenis,
kwijtschelding, En-, of en - am-
poen g, vergeven, kwijtschelden.
Ampoeng, zie ampoen.
An, na*, (M. niakan), eten, bijten van
visch in ’t aas; verdienen, winst maken,
naan koebang a vied, veel geld
verdienen. Naan rereeng, voor loon
*5
An — Arlelan
dienen. Naan k o m k o in, met den
mond vol tanden staan. Verteren van
vuur, jaf naan sien, het vuur pakt
sleclit, verbrandt sleclit lietgeen men wil
opstoken. Weng naan a t m a n, de
roest verteert het ijzer. Snijden van
snijgereedschap: akrid naan bok,
de zaag snijdt goed. Winnen, als winst tot
zich nemen :I enhaawk naan ang-
le d 1 i, hij wil er te veel op verdienen;
i naan mam t a n a t, hij ontvreenidt
onzen grond. Opbrengen: o m o e h ab o
naan aka? wat heeft uw boot opge-
bracht ? Itaan afa i bokli, dat is
zeer lekker. Itaan i w a e i d, dat is
oneetbaar.
An, oudere broer van een jongen,
oudere zuster van een meisje. J a - w a r
of jan-war gebroeders. An warin,
makker, kameraad. An warin s a,
medeplichtige.
Anan, en-, (Jav. anam) vlechten van
mand- en matwerk.
Anga, zie amnga.
An g goer, (M. anggoer), wijn.
Angjaw, rijen brandhout in af te
stoken planting.
Angled, zie a b 1 e d.
Angmaan, geest, animus, schim,
schaduw- of spiegelbeelcl, voorstelling
n.I. wanneer ik mij iemand Ievendig
voorstel of van hem droom, zie ik zijn
angmaan. Oolc levenlooze voorwerpen
hebben een angmaan (animismus)
en de geesten en schimmen gebruiken
van de hun gebrachte offers ook alleen
de angmaan, de stoffelijlce ge-
daante blijft.
Angmasar, of M a n g a s a r, Makas-
sar, Makassaar.
Angoer, of angoer 1 o e 1 i n, (M.
Jav. angoer), J t is goed, *t is dienstig,
J t is beter, laat liever.
Anoer, groot etter- of kliergezwel.
Aoek, e n-, veelvuldig doen of zijn.
Aon, of jaf a on, vuurkool.
Appel, (Eur. appel), beroep, appel.
En-, in hooger beroep gaan.
Ar, of e r lange hooge grondzeegolf ,
roller. Em, het zich vornien en aan-
rollen van zulke golven.
Ar, nes-, afschuimen, het zachte
vruchtenvleesch van een onrijpe klap-
pernoot, uit den dop scheppen.
Ar, e n-, het vuur temperen, door er
brandstof van weg te nemen of deze te
verstrooien.
Ar, en-, uitdagen, tarten. Enar
wowar of e n h i 1 i r w o w a r, tarten.
Ar, n e f-, of enka f-, (v. ari k),
veelvuldig zijn, gem een zijn en daarom
minder gewild. E n m e 1 nefar, over-
vloedig in 7 t wild groeien.
Ar, of h a r, (M. hari) dag, tijdstip.
Har oe, of ded oe, (Mal.-hoeloe)
oudtijds, vroeger, van vroeger tijden,
verouderd. Bingan har o e, oud bord,
(tot de familieschatten behoorend).
Woean ar, of ar ] a i, of w o e a n
ar 1 a i, feestdag. Ar 1 o e 1 i n, gun-
stige dag voor een onderneming. In *t
algemeen is de Vrijdag de gunstige dag,
voor bizondere gevallen wordt hij door
't noodlot vastgesteld.
Araan, zolder, vliering.
Araban, of tar a ban, (M. rabana),
tamboerijn.
Arak, (M. arak), jenever uit sagoeer
gestookt.
Arak, en-, verduren, uithouden, vol-
houden, uitstaan.
Arat, bruinvisch.
Aral, paalworm.
Arat, n e f-, slecht bloecl uitzuigen.
Men legt op de zieke plek eerst een
gekauwde sirihpruim, daarna een heel-
krachtig blad, dat het bloed naar de
pijnlijke plek moet trekken; dit wegge-
nomcn zijnde, zuigt men t bloed uit.
Arik, hoeveelheid, aantal, veel, talrijk.
Arik b e? hoeveel? A r i k baeil i!
wat een menigte! Arik i! wat een
massa.
Ar-lelan, smetkoord om hout af te
smetten. Taaw koed ar-lelan,
klapperdop met zwartsel en smetkoord.
Zie koed.
Arloed — Atar
l6
Arloed, (M. arloclji), uurwerk. Ar-
loed enwaeit, hot uurwerk loopt.
Arloed emnat, het uurwerk staat
stil. Arloed enba 1 i, of enba
21 e s n a 1 i k 1 i, het uurwerk loopt voor.
Arloed enba t o e k, of enba
mangmangl i, het uurwerk blijft
achter.
Armaw, (M. harimau), draak, meestal
gestileerde honden voorstellende: lion-
denkop, vischlijf en slangenstaart.
Nang armaw, draak.
Arngai, bamboebusje dienst doende als
kalkkokertje of als kruitbusje; elk busje
bevat kruit voor een schot, ze worden in
den patroongordel, s i t, meegedragen.
Arngoel, gouden oorlianger, gevormd
door zes knopjes, door kleine staafjes
ringvormig verbonden.
Aroeboen, groei van mensehen, dieran
en planten. 3ST o e o e r aroeboen,
uitgeschoten kokosnoot. Koet i aroe-
boen loelin, die kleine groeit vlug.
Afa roeboen, iets dat in ’t wild
groeit.
Aroemoen, roemoen of toe-
in o e n, (M. toeboh), gestalte, lijf,
lichaam, vooral bovenlijf, romp. Eoe-
m o e n 1 a i, zwaarlijvig.
Aroen, oor. E n 1 a r aroen, cor
neigen om te luisteren. Aroen nat-
k o e o e n, doof zijn. Aroen ten,
oorvuil, oorsmeersel. Aroen ten te?
ben je doof ? hoor je niet ? Aroen
nebloeoeng*, hangend oor, b.v. van
een honcl. A r o e n,i algemeene bijnaam
voor een hardhoorige. Loev aroen,
hanclvat van een kist. Mas loev
aroe n, gouclstulc van dien vorm.
Aroet, hamerschelp, malleus vulgaris,
Aroet bar ana n, andere soort.
Aroet sarat, zeer groote soort.
Aroet, een kruidsoort.
Aromatmat, of r omatmat, (v. a i,
ron, en mat) groen.
Aron, (v. ai en ron), geneesmidclel,
voorbehoedmiddel, al wat als genees- of
tooverkraehtig beschouwd wordt, ter
verdrijving of voorkoniing van kwalen,
ziektes en andere onheilen. Hetgeen
noodig is om iets in werkrng te stellen,
b.v. de olie in een lamp. A r 6 n s i e n,
G. K. moes van verschillende soorten
fijngesneden en door elkaar gekookte
bladeren.
Aroo, regenboog.
Arop, Europa. Bak Arop, lange,
dikke spijker, groote, vierkante nagel.
E s b o Arop, goedkoope sarongsoort.
Asa, (M. asal), stand, kastc, A s a
1 a i, voorname stand, adel. Asa
koet of a s a sien, lage stand. Op
Kei onderscheidt men voornamelijk drie
standen: adel, melmel; middenstand,
renren; slaven, i i ; in elk dezer
hoofdstanden heeft men nog weer ver-
schillende graden. Asa bangs a, ver-
wanten, stamgenooten, inzonderheid
diegenen, met wie men over en weer
huwt.
Asam djaw, (M. asam Djawa), tama-
rinde, (niet inheemsch op Kei). Tama-
rindus indica L.
Asbar, rond koperen potje.
Asjaeit, trechtervo radge steekmand
om te visschen.
Askakar, twistziek. Ni askakar
twistziek zijn.
Asmangat, G. K. = a b n e w.
Asngoengoen, vingerlengte.
Assimat;, (M. azimat), amulet,' too-
vermicldel, zoowel als genees-, dan
wel als voorbehoedmiddel gedragen en
zoowel van Slammen als van heidenen
afkomstig.
Asta, arm van vingertop tot elleboog.
Astaga, of astagena! of astaga
feroela! (M. Arab, astaga perlah of
astaghfiroe ’llah), uitroep van drift
of verwondering, bij Slammen ook als
bezwering.
Astakar, zie askakar.
At, e n-, de honden bijeenroepen door
een eigenaardig hoog keelgeluid uit te
stooten, zooiets als: nmo! nmo!
At, n e s-, of e n m e 1 n e s a t, slecht
groeien.
Atar, groote s a k, zie sak.
*7
Atar — Av
Atar, e n-, zich herinneren, onthouden
geheugen. ’
Atbak, of tabak, (H. tabak), tabak.
Nicotiana tabacum L. Atbak nga-
rehen, aware tabak. Enboeoek
atbak, tabak rooken of tabak prui-
men, door de pruim tnsschen de lippen
vast te houden en uit te zuigen. N a k-
n a t atbak, tabak kauwend pruimen.
Atbak s e k, alle tabak die op shag-
tabak gelijkt. Atbak D j a w, alle
tabak die in turf jes of limpings
verkocht wordt. Atbaktsoepi, pijp-
tabak. Atbak haloes, fijngekorven
tabak. Atbak kasar of bar lai,
grof gesneden tabak. Atbak oeoer
of atbak watan kruidsoort, ele-
phantopus scaber, (M. tapak lima).
Afkooksel der in de zon gedroogde bla-
deren wordt gedronken tegen bloed-
vloeiing en in ’t algemeen als bloed-
zuiverend middel.
Atban, ledikant, bedstede.
Atbob, of t a b o b, reuzenschildpad
met zaeht schild, dermatchelys coriacea,
die krachtens de legende sleehts door
de lui van enkele dorpen mag gestoken
worden, met welke de atbob een ■
verdrag gesloten heeft. Deze hebben bij
de vangst en slachting bizondere plicht-
plegingen in acht te nemen en dan laat
het dier zich door hen gemakkelijk
do o den en komt zelfs op liun geroep
aanzwemmen om zich te laten vangen.
Atir, merg van boomen.
Atmahil, (v. at man en hil) f band-
ijzer.
Atmahoean, (v. a t m a n enhoean),
breekijzer, koevoet.
Atman, ijzer.
Atmaran, koperen blaker.
Atmoerat, tin.
Atnaein, G. K. = t a n a e i n.
Atnan, woede, gramschap, wraak-
zucht.
Atnebar, Tanimbar. Atnebar E i-
w a v, Kei Tanimbar, Atnebar m a v,
de eigenl. Tanimbar-eilanden.
Atneen, ingewanden. J a t a n a t-
n e e n, ingewanden.
. Atneman of t a n e in a n, (M. teman),
verwant, vriend.
Atnemawj (v. n a m - ,a w n), maan-
maand ongeveer overeenkomende met
Mei of Juni, wijl dan de zee gewoonlijk
kalm is.
Atnerar, vischsoort, dezelfde als b a b.
Atnel, (M. niat), doel. At net
waha waein, bereikt doel dat men
zich bij een onderneming voorstelde.
Atngir, vischsoort.
Atngoeng of n go eng of a t-
ngoengoen, vuist
Atnir, vischsoort. Jew atnir, haai
met zwarte staartpunt.
Atoemoen, zie aroe m o e n.
Atoeran, (M. atoeran), instelling,
verordening, gebruik, gewoonte, gedrag.
A g* a m n i atoeran, de voorschriften
van den godsdienst. Atoeran Koe m-
p a n i, wetten en bepalingen der Ee~
geering. Enkai atoeran waeid,
g’een manieren kennen, onbeschoft zijn.
Enoet atoeran of a dat Ei-
w a v, zie bij a d a t. Atoeran lai,
veel plichtplegingen, plechtig. Atoe-
ran k o e t, zonder veel omslag of
plichtplegingen. Nanggrehi a t o e-
r a ii, iemand terechtwijzen, zijn on-
gelijk onder de oogen brengen, berispen.
Wanneer iemand voor den eersten keer
en voor een licht vergrijp veroordeeld
wordt, is dit de gewone straf. Een der
ouderlingen houdt de boetpredikatie.
Atoeroen, of j a t atoeroen, oer-
woud.
Atoeroen, (v. nat-oeroen), maan-
maand ongeveer overeenkomend met
Februari of Maart, wijl ’t dan gewoon-
lijk stormachtig weer is.
Atoewoen, alle boomen en struikgewas
met eetbare vruchten. W e w a n atoe-
w o e n, zelfde bet.
Atsir, (M. tjerat), trekpot, koffiekan,
theepot.
Atsol, lucifer.
Atwan, middel van het lichaam.
Awk, >e n-, veelvuldig zijn of doen zijn.
Awn, n a m-, slap, verlept, verfleast,
overrijp, beurs, verstikt, verweerd zijn;
kalm zijn van de zee.
Av, (v. a w a n, Jav. oewa, oom of
tante), tante, vooral als aanspreking.
W 2
Avlad — Bab
iS
Avlad, (M. Blanda), Holland, Hol-
lander, Hollandsch.
Avler, mast. Enkir avler, den
mast krabben, hetgeen men doet bij
windstilte ora den wind te roepen.
Ngo'es avler, liooge pul of vaas van
poreelein of platteel.
Avnal, plaats waar eertijds een huis
of dorp gestaan heeft,
Avrangan, (Jav. warangan), vergif,
clat vergiftige dieren bij steken of beten
afgeven.
Awai, zie toe a } en e n.
A wan, (Jav. oewa, oom of tante onder
dan vader en moeder) tante, moei, doch
vooral tante van vader s zijde; voor
tante van moeders zijde zegt men meer
reinan jan voor oudere zusters van
moeder en reinan warin voor haar
jongere zusters.
Ba, e n-, (Jav. ngambah, betreden),
gaan, weggaan, heengaan, loopen.
Koet i enba n a a, of enba naa
r u k, die kleine kan al loopen. Enba
is ook aan de beurt zijn bij zekere
spelen, b.v. oembwa w e 1, 9 t is weer
aan u te spelen; je moet nog door-
spelen; enba il, naar de meet terug-
gaan om nogmaals te spelen. Enba is
nog: worden, in de beteek. van: een
betrekking krijgen, b.v. enba da-
gam, handelaar worden. Doorstaan van
den wind, war at enba ni koewat
rule, de westmoesson staat al flink
door. Hor enba 1 a i, er staat een
sterke stroom. Enba 1 i, voorbij gaan.
Erba r a f t o d, achter elkaar gaan.
Enba t i m a, r o r a of s o e rat,
been en weer gaan. Oembwa bok,
goede reis; loop voorzichtig. Enba
sang, tegemoet gaan. Enba w e v,
kronkelen, omgaan. Enba bang a,
tegen iets in g'aan. Enba f e a, reeht-
door gaan, bij ’t loopen een omweg
afsnijden; enba f ea h i r a, voor
iemancl door gaan; enba f ea we
b i r a, reebt op iemand afgaan. Enba
e s, langzaam gaan, trekkebeenen.
Enba tabeit, beleefde uitdr. voor:
zijn gevoeg gaan doen, dat overal waar
’t mogelijk is in zee geschiedt. 0 e b a
r u k i a, afscheidsgroet van een ver-
trekkende; het antwoord luidt: o e m-
b w a wel of oembwa bok. En-
ba koetkoet, zachtjens, geruisch-
Awat, gordel, buikriem. Awat o e-
oen, gordelplaat. E n-, omgorden. N e f-,
een gordel dragen.
Awaw, zeer lang geleden. E n t a 1
a w a w, van lang her.
Awaw, kanar awaw, groote,
groene papagaai.
Awei*, = makfoel,
Awin, stuksnaam voor bamboelatten.
Een stuk aaneengeregen bamboelatten
gebrnikt voor visebfuik (sero) of vloer-
bedekking.
Awoen, en- (M. aboe, asch), ver-
branden, verteren door vuur, afstoken,
uitbijten van roest, scherpe voehten, enz.>
prikkeling veroorzaakt door brandnetels,
kwallen, enz. Enewoen wee, een
stuk land, waarop men bet houtgewas
heeft omgekapt, afstoken om er een
planting aan te leggen N e f-, ver-
branden, afstoken.
B
loos loopen. Hi lar enba r o r o 1 i,
zijn bloedverwantschap strekt zich zeer
ver nit. N a f d o e d, for erba, als 9 1
onweert dwalen de booze geesten rond.
Enba enmam, ver dwalen, er van
door gaan zonder dat men weet waar-
been.
Baa, leem, klei. Baa taranan,
slijkwespennest, wordfc met andere too-
verniiddelen in de visebfuik gedaan om
viscb te lokken. N a k-, G. K. kleverig
zijn, zuigen, zooals natte leem.
Baai, bouten kruk, die gebezigd wordt
bij ’t opbalen der vischkorven.
Baan, voorouder in den vijfden graad
der opgaande linie.
Bab, (Jav. babab(an), opening,
licbaamsopening) f vrouwelijk schaam-
deel. Bab woeoen, baar om het
vrouwelijk schaamdeel, ook als scbeld-
wijze tegen vrouwen gezegd.
Bab, (M. bapa), aanspreking tegen
oom of vader.
Bab, soort viscb.
Bab, i s o e b a b, vrucht van de
n g a f a. Bab m a n g’ k r a, betelnoot
in de offertaal.
19
Baba — Bakbak
Baba, (v. enba), gang, manier van
gaan, het g’aan. Enwehe baba, een
wijze van roeien.
Babaeil, visehsoort.
Babiloen, omslag, omwindsel, overtrek.
Babit j rawit b a b i t, keurslijf je,
vest, buis.
Baboer, etter.
Bada, (M. bedak),zetmeel van rijst,
rijstpoeder ook, doch zelden, als blan-
ketsel gebruikt.
Badan, =r atban.
Bader, (M. Portug. bandera), vlag,
vaandel, Bader enbein, de vlag
wappert. E n f a i r b a d 6 r t de vlag
hijschen. Entoefoe bader de vlag
strijken. Bader ngaein, vlaggestok.
Bading, e n-, bedriegen, misleiden.
Badmg (Mai. pending, nietalen buik-
riem), buikriem, gordelriem.
BaeiJ, en-, op zich nemen, zich aan-
trekken, wreken, goed rnaken, in eer
herstehen. Enbaeil tomat wat n i
m e e t, de schande eene vrouw aange-
daan wreken. Enbaeil Ngabal,
eerherstel doen aan Ngabal. Wan-
neer iemand grootelijks tegen Ngabal
misdreven heeft, nioeten alle Loerlima’s
hem eerherstel doen. Hetzelfde geldt
voor de Oersiwa’s met betrekking tot
Larwoel.
Baeil, behalve, uitgezonderd, alleen-
lijk, edoch.
Baeil, gelijk, zooals, evenals, zoo.
B a e i 1 n k i, zie zoo, zoo is ’t genoeg.
B a e i 1 b e ? hoeveel ? hoezeer ? hoe-
zoo ? hoe groot ? hoe duur ? 0 e m o e t
aka baeil i? wat doe je dan toch!
Enwoo baeil, hard roepen.
In vergelijkingen duidt baeil meest-
al aan, dat de gelijkheid of overeen-
komst met het vergeleken voorwerp iets
buitengewoons is.
Baein, (M. bajam), indische spinazie,
amaranthus, wordt als groente gegeten.
Baein w o e 1 w o)e 1, kattestaart, ama-
ranthus caudatus L.
Baek, (v. en-^k), touw, al wat dient
om te binden, band, verband.
Baeng, (M. pajong), regen- of zonne-
scherm. Enveilar baeng, de regen-
scherm opsteken. Entoefoe baeng,
de regenscherm dicht doen.
Baes, e n-, (vgl. e n- e s), trekken.
Bafan, ongepelde rijst. Kokat
mete, bafan w a e i d, zuivere waar,
echt spul.
Bafof, (v. en-fof), drijfhout, wrak-
hout; meestal: afa bafof, al wat
waardeloos in zee drijft; iets zonder
waarde.
Bahan, groote, houten schotel, dienend
als eettafel.
Bahan, zekere m i t o e, in een grooten
steen wonend. Bahan enngatoen
o, Bahan bedekke u, (met zijn steen )=:
doode u.
Babel, n a k-, wonderig zijn, scrophu-
leuse wonde, inzonderheid framboesia;
murw, beurs, onrijp zijn van vruchten ;
zacht, gaar, tot brij gekookt zijn.
Bahev, (v. en-hev), lus, knoop,
strik.
Bai kor, muskaatnoot, myristica fra-
gans. Van een wilde soort, cinnamomum
iners, wordt door de Keieezen de sehors
ingezameld en aan Chineesche hande-
laren verkocht, die er een welriekende
olie uit stoken, die als geneesmiddel voor
versehillende ziekten in den handel ge-
bracht wordt.
Bajoen, soort schelpdiertje; touwtje
om pols of enkel als beschermmiddel
tegen ziekte.
Bajoi, term alleen in gebruik by be-
spreking der cn beduidt
al het goud en "v : ■' die voor
een vrouw betaald worden,— w a t n i
oelin rain. Bajoi w r ordt meestal
in vei'binding gebracht met k a r t o e t,
dus : feartoet bajoi.
Bajoing, vreugde, genoegen.
Bak (M. pakoe), spijker, nagel. P e-
n i t bak, spelcl. Bak A r 5 p, zie
A r 5 p. E n t e v bak, spijkers inslaan.
En-, spijkeren.
Bakan, zelfkant.
Bakbak, gezwollen, zuchtig van ’t li-
chaam, bof. Bakbak kalbar, op-
gezet.
Bakean — Bangsa
20
Bakean, of bakbakean, (M. pake-
an), kleeren, pak. Enkoi, enkoi
lawk of enkoi watoek bakean,
kleeren uittrekken. Enlalin bake-
a n, van kleeren verwisselen.
Baklof, of b a k w i 1 b a lc 1 o f, (v, en-
wil en en- lof), kleeren en cloeken,
die een doode in de kist kleeden en be-
dekken.
Baknil, boomsoort, averrhoa bilimbi,
L. de eetbare vrucht daarvan. Baknil
w a t a n, zelfde soort zure vrucht, aver-
rhoa carambola,
Baknilwoean, ook man s 1 k t e, of
man sil for genoemd, kleine soort
geitenmelker, aldus genaamd, wijl hij
op de vleugels een witte vlek vertoont
in den vorm van de vrucht van den b a k-
n i 1, eurystomus pacificus.
Baknor, naaisteek, naad. E n 1 i r i t
b a k n 6 r, een naad lostornen. B i s
baknor, naaikorf je, naaiwerk.
Bakoe, n e f-, dik geswollen zijn.
Bakoe, of koeva, (M. bakoel), plat
rond of zeshoekig bennetje van pan-
danusbladeren gevlochten.
Bakreet, (v. e n- reet), tooi, versier-
selen, tuig. Rah an bakreet, huis-
raad.
Baksalin, (M. persalin), toegift. N i
b a k s a 1 i n, overschot, dat bij ’t deelen
de verdeeler zich toeeigent voor de
nioeite.
Bakwil, zie baklof,
Bal, Bali, ,En- b a 1, katella pohon. Ma-
nihot utilissima L.Nas- bal, ananas-
soort. A i- bal, crotonplant.
&
Bala, of bela, (M. bela), zorg, kom-
mer, verdriet.
Balar, (v. en- lar), bindliaan.
Balaha, mierenleeuw, myrmeleon for-
micarius.
Balafan, scheede.
Balasteng, (H. belasting), belasting.
Balawoer, plantsoort. Het blad legt
men bij steken in de zij op de pijnlijke
plek.
Balbal, metaaldraad. Balbal bis,
koperdraad.
Balen, of werbalen, verwantschap,
vriendschap, venvant, vriend.
Balimor, zie belmoer.
Balit, links, linker.
Ballak, (H. balk), balk. Entodbal-
lak, balken van de plaats waar ze ge-
kapt zijn, naar zee sleepen.
Baloeoen, (v. en- 1 o e o e k) vouw.
Ban, schilfer. A i b a n, spaander, krul.
Banak, en- to m a t, menschen met
elkaar verzoenen.
Banaran, vischsoort.
Bandoek, dun afgeschrapt jong blad
van den arenpalm ofwel het dekblad van
den maiskolf, die als sigarettenpapier
dienst doen.
Ban gan, degene die de viertouwen van
een Ceramsch zeil bestuurt.
Bangbangil, (v. en- bangil), stole
om te slaan.
Bangil, en-, slaan met een of ander
voorwerp. Enbangil lar, ten bloede
slaan. Enbangil foekat, achter
een sleepnet, foekat, met stokken op
het water slaan, om de visschen in ’t net
te drijven. N es-, onbewust slaan of
stampen, zwiepen. N e f-, voortdurend
slaan.
Bangir, (M. pagar), omheining van
bamboe.
Bangkal, = k a s b i, zekere aard-
vrucht, manihot utilissima.
Bangkoek, zie n g i v.
Bangloe, kogel. Bangloe warwa-
roet, hagel, schroot.
Bangoer, (verbastering v. M. boeah
anggoer) een klimplant, vitis indica L.
Bangoet, krom gebogen, hakmes met
omhoog gebogen punt.
Bangoetoen, deksel, steen in een
vingerring.
Bangsa, (M. bangsa), stain, stand,
kaste; zie as a.
Bantfea — Bas
21
Rantab, en«, iets geven om te paaien
of te verzoenen.
Bantoeang, en-, (M. bantoe) helpen,
bijstaan, clienen.
Baown, lijkkist. Enroedrai bo-
ban b a o w n, alles voor een begrafenis
in gereedheid brengen.
Rapa, (Lat. papa), Paus.
Bar, snede, schijf, moot.
Bar, e n-, zwellen, opzetten, zuchtig
zijn. N a s- of nes-, bedorven zijn 'van
eetwaren.
Bararan, zie a r o e t, schelpdier.
Barat, (M. barat), zie warat, westen.
Baraw, en-, ontucht bedrijven.
Barawng, onderkant, grondslag, on-
derligger.
Barbar, (v. en- bar), gezwollen,
ontstoken, opgezet.
Barbaran, (v. en- bar), G. K. =
k a 1 b i s o e.
Barboeboe, (v. en- boeboe), slij-
kerig, moerassig, drassig, drabbig.
Bardilc, (M. mardika), vrij, eigen-
machtig. I r i b a r cl i k,i iemand, die
tot den si aven stand behoort, doch
aan niemand slavendiensten verschnldigd
is. E n-, zich onafhankelijk verklaren, de
gehoorzaamheid opzeggen.
Bardin ga, hanebint.
Rardingil, (v. en- dingil), slag-
boom, sluitboom, schuifgrendel.
Bare, bindmiddel, knoopsgat. E n-,
bizonder sterk naaien, b.v. zoom of
knoopsgat.
Barehmg, (en - reliing), bekleed-
sel, dekkleed, alle Meed dat client om
iets te bedekken, tafelkleed, sprei, enz.
Barek, en- h a b o, een boot te water
slepen.
Bariboes, (M. riboe), menigte, talrijk,
zeer veel.
Bariet, spie, wig, kegge.
Bar in, (v. nes-bar, Mai. tawar),
garstig, duf, zuur, verschaald van spij-
zen en dranken.
Barit, soort zwam, gebruikt als kal-
faatmiddel om booten te kalfaten, en-
k o e k, en eertijds ook lijkkisten, wijl
die so ms lan gen tijd in ’ t sterfhuis
moesten blijven staan, totdat n.L een
groot doodenfeest kon gegeven worden.
Boe oetbarit, laken, dat onder het
deksel over de lijkkist gespannen wordt,
zoodat de randen rondom uitsteken.
Boven ’t gelaat van den doode maakt
men in dit laken een insnijding of
schenr. Kas-barit, miersoort.
Bans, (M. baris), rij, reeks, streep,
liniaal, regel, gelid, En-, in ’t gelid
gaan, exerceeren.
Baritin, kleine steentjes in een vin-
gerring.
Barkat, of berk at, (M. barkat),
zegen, bo venn atuu rl i j ke kracht,^ too-
verkracht. Ini barkat. 1 a i,
is zeer machtig door bovennatuurlijke
hnlp. E n-, zegenen, inzegenen, inw T ij-
den.
Barngaan, overstrooming.
Barngoeoen, e n-, de vrdst ballen.
Barngoer, e n-, (v. g o e r of g o e r o e
M. goeroe, leeraar), school gaan,
studeeren, in de leer gaan. E n bar-
ngoer n a h i r a, bij iemand in de leer
gaan. Nef-, onderwijsen.
Baroe, (M. baroe), nieuw, alleen ge-
brnikelijk in sommige gezegden nit het
Maleisch overgenomen, als: Sevan
baroe, katecliumeen, doopleerling;
town baroe, nienwjaar; kontro-
leur baroe, een nieuwe control eur.
Baroelian, (M. perobahan), ringetje
of lipje om een verstelbaren knoop vast
te hechten. Kading baroehan,
verstelbare knoop.
Barowan, = abvowan.
Barwat, of h a b a r w a t, e n-, of e n-,
ijlen, onzin praten.
Bas, vischsoort; manggasoort.
Bas en-, (Mai. balas), vergelden,
beloonen, hetzelfde terug doen; en-
b a n g i 1 bas, terugslaan. E n b a s
soerat, een brief beantwoorden. Bas
w i o e n, echo. ,E n b a s b 5 k, beloonen.
Enbas sien, straffen. In samenstel-
Bas — Be
22
lingen beteekent bas, op, in, b.v. e n-
t a i bas, ergens op- of intrappen ; e n-
(I o e k bas, ergens op zitten.
Bas, nak- } murw, gaar.
Basev, gordel, singel, touwtje om de
lendenen gebonden, waaraan al of niet
amuletten of tooverkruiden bevestigd
zijn, ter voorkoming van ziekten of
invloeden van booze geesten ; vooral
door vrouwen gedragen.
Basnawat, bamboelat voor maatlat
dienend.
Basoeng, raadsel. E n-, bedekken,
verbergen, bedekt spreken, raadsels op-
geven.
Bastoeoel, (H. pistool), pistool, revol-
ver*
Bat, (oud K.), goed, tbans alleen nog
als eigeimaam.
Bat, n a Ic-, G.K. = nak-hoerit.
Bata, (M. bintoel), bot, onscherp.
E n f a-, bot maken.
Bata, (M. bata), tichel, baksteen.
Batan, en-, de liarde scliors van een
bamboestok afsplijten. E n b a t a n
woeoet, visch aan stokjes spietsen,
om te verhinderen, dat hij by ’t roo-
ster en krom trekke.
Batan, en-, met groote, rawe steken
naaien. Enba batan, uitwijken, van
den weg afwijken.
Batang, e n-, beschermen, bewaken,
oppassen, zich in acht nemen, bewaren,
zorg dragen voor, behoeden, hoeden.
Batang vertaalt ook ons: pas op dat
niet, (M. djangan).
Batar, en-, opstaan, zich oprichten,
ontwaken, wakker zijn, gaan staan, acht
geven, wedden.
Batbatan, pin, pen, bout.
Batev, (v. en-t£v), kapstok, pen of
spijker om lets op te Iiangen; bamboe-
pen om bij 't bewanden met gaba-gaba
de stokken op elkaar vast te slaan.
Batir, een slingerplant, war een of
w o b a n, wanneer ze dient om atap op
de daklatten vast te binden.
Batlaa, e n-, rondslenteren, lanter-
fanten.
Batoe, (M. batoe), drop, druppeh
Batoeran, vlam of jaarring in hout;
sti'eep, figuur in katoen of andere
stoffen.
Batscnik, (M. batja nikah), de hiuve-
lij ksplechtigheden voltrekken.
Ba w, leem, vorm van gebakken leem
of zandsteen om sago- of enbalkoekjes
te bakken. De b a w is een lahgwerpige
kubus waarin platte vierkante vakjes
zijn uitgestoken; de baw wordt boven
5 t vuur heet gestookt en dan het meel
in de vakjes geschud om te bakken.
Hij werkt dus als een oven. Baw
ring, vorm, waarin een of andere
figuur is uitgestoken in plaats van ^ de
vakjes. En-, bakken in deze oventjes.
Bawalin, (v. en-walin), G.K. =
batir.
Bawiloen, (v. en-wil), omhulsel,
overtrek.
Bawk (H. bark), overdekte boot,
kotter.
Bawk, lor bawk, = lor belok.
Bawm, metalen doos, trommel.
Bawn, G. K. = b a w; e n-, = e n-
baw.
Bawng, e n-, opplakken, doen kleven,
vast aandrukken. N e s-, kleverig zijn..
Bawt, eigenaardig gezang, dat onder
trombegeleiding wordt uitgevoerd, om
voor vertrokken familieleden een voor-
spoedige reis te bekomen. Enher
bawt, het uitvoei’en dezer gezangen.
Ook de opvarenden zingen bawt bij
hijschen der zeilen. E n-, oyer stag
gaan van een zeiler. Bawt! is de uxt-
roep om de matrozen bij het wenden
der boot te verwittigen.
Be, vragend partite! f dat achter
sommige woorden gevoegd wordt en er
een vragende beteek. aan geeft: ibe?
waar? nanan he? wanneer? to mat
be? wie? Wanneer b e alleen voorkomt,
is er een bijwoord bij verzwegen:
oembwa b e? = h o b e? waar gaat ge
heen. Te be, of te bebe, geeft aan
5 t voorafgaande een twijfelachtige be-
teek.: oho te be, misschien wel.
Bea, en«, scheef gaan, zich verwrin-
gen, kromtrekken.
Bebak, (M. bebek), eencl, (niet in-
heemsch op Kei).
Bebein, (M. main), spel, dans,
scherts, speelgoed. Afa bebein,
bagatel, lets van weinig belang. Dan
bebein, zie dan. Jaw omoe koko
bebein w a e i d, ge moogt niet ge-
meenzaam met mij zijn, niet met mij
gekscheren.
Beek, en- } gereed zijn, meestal in de
uitdr. : enbeek hoeb, ’t is nog* lang
niet af, er seheelt nog veel aan.
Beet, vrachtboomsoort, moringa pteri-
gosperma, de eetbare vrucht ervan.
Bern, en-, (M. main) spelen, dansen,
schertsen, mallen. 0 ebein w a e i d, ik
Iaeh er niet mee, ’t is mij ernst.
E n b e l n h i r a, iemand voor den gek
houden. Enbein sien of afa
s i s i e n, kwade streken uithalen, on-
tuchtige handelingen verrichten. E n-
s o i b e 1 n, dansen. Vender is enbein,
wapperen van een vlag, draaien of loopen
van speelgoed, in werking zijn van
machine of mekaniek.
Versehillende dansen zijn: Enbein
s i 1 a t, een krijgsdans nitvoeren. Vele
dansen bootsen de bewegingen van
dieren na of een bedrijf of werkzaam-
heid en vormen dan een soort panto-
mine : enbein roebai, slangen-
dans; enbein kilwar, boschkip-
dans; enbein taroeoet, boschduif-
dans ; enbein neswaroet, hengel-
dans; enbein enfoei wee, poot-
dans ; enz. Enbein hatoei, dans
waarbij de dansers beurtelings staande
en hurkende dansen. Enbein belan,
op de voorplecht van een feestprauw
dansen. Enbein tatai sosoin, of
ensoi, vrouwendans waarbij de dan-
seressen in elke hand een j a r i k hou-
den. Deze dans wordt vooral uitgevoerd
om voor afwezige reizigers gunstig weer
te krijgen : entai fedan nioet, =r
den wind doodtrappen, doen luwen.
Deze dans wordt zonder trombegelei-
ding uitgevoerd. Enbein is, wilden-
dans, waarbij men zich met het haar
van den arenpalm vermomt. Enbein
setan, dans waarbij men zich geheel
met arenpalmhaar bekleedt, om er als
een duivel uit te zien. Enbein sin-
gat a r, zie singatar.
De dansmaat wordt door de trom
aangegeven en de dansen ook wel vol-
gens de versehillende wijzen van trom-
men aangeduid, b.v. tiwa hatoei, =
enbein hatoei.
Bejaaw, b e j a a w t, of a b j a a w t,
de nog groene bladscheede van een palm-
boom. Zakje daarvan gemaakt, waarin
sago gepoft wordt.
Bek, en-, vernoemen.
Bek, framboesia, wonderige uitslag
welke bijna alle kinderen krijgen en er
dan ziekelijk cr — , — rr -.i uitzien;
vandaar ook: '! ’t alge-
meen. S 1 a r b e k } of b e k b e k, witte
of gele maisklos, waarin enkele bruine
of - roode korrels voorkomen.
Bekbek, klein schelpdiertje, dat zich
bij menigte vastzet op wrakliout of
tegen bootwanden.
Bel, verbond, vredesverdrag, vriend.
Bel jan, vriend. Tee b e 1, verbond
tusschen versehillende dorpen. Indien de
verbondenen in elkaars dorpen komen,
mogen ze daar vrijelijk losloopende kip-
pen en varkens dooden en uit de plan-
tingen halen wat ze noodig hebben
tijdens hun verblijf of ter aanvulling
van hun lijftocht. (De naam komt waar-
schijnlijk van en-tee, bloedprikken,
en b e 1, tot vriendsehap).
Bel, of b e 1 b e 1, tatoeeering, geta-
toeeerd. B o e t b e 1, gevlekt.
Bel, en-, woean enbel, onder-
gaan der maan.
Bel, G.K. = r a e i t, booze woud-
geest. Bel for, booze geesten. Bel
ertoeno! Bel eroemoen o! Bel
e r t o d o ! verwenschingen.
Bel, (M. belah), leant, zijde. Bel
ken, rechts. Bel s a, links.
Bela, zie balm
Belalan, (v. ne-blan), zware
verkoudheid; G.K. ook: een slinger-
plantsoort.
Belan, groote feestprauw, lang en
laag, met hooge, meestal met snijwerk
versierde stevens. Elk dorp heeft zijn
eigen en eigenaardige vlaggen ter op-
siering. E n t a h a belan oe, of e n-
t a h a r a w h a b o o e, pruirngerij waar-
Be Jan dihoer — Ben at
24
bij eenig zilver of geld als welkomst-
geschenk gaan aanbieden aan een pas
binnengeloopen b e 1 a n ; vooraleer dit ge-
schied is mag niemand de b e 1 a n ver-
laten. Op G.K. niet overal in gebruik.
B e 1 a n a b 1 6 t, de groote landweg.
B e 1 a n is nog: afdeeling, gekenmerkt
door eenig rang vers chil in clenzelf den
stand, b.v. onder de adelijken van Ngil-
ngof heeft men twee b e 1 a n J s, die van
Namar staat hooger dan die van Ngoe-
oer affroean. Voor gemeenschappelijke
aangelegenlieden moeten daarom voor
de beraadslagingen de lui van Ngoeoer
affroean naar Namar komen.
Belan dihoer, of doehoer G.K. =
liwoer, of ngaliwoer.
Belang, en-, lieen en weer bewegen,
wiegelen.
Belanoen, (v. ne-blan), vergif ,
zoowel plantaardig als dierlijk, dat door
eten of drinken in ’t lichaam wordt op-
genomen. Vergif in ’t lichaam geko-
men door beet of steek, heet:
a v r a n g a n.
Belat, e n-, zacht zijn, zacht aanvoelen.
Belat, of benat, staak.
Belbel, getatoeeerd, zie b e 1. Bel
b 0 c t, gevlekt, gespikkeld, getatoeeerd.
Belingan, met hollen kant naar boven
gekeerd.
Belleba, jong klapperblad tot kubusje
gevlochten, dat als speelbal dient.
Belief an , bamboestruik.
Belmoer, of belmoemoer, G.K.
n a n g g r e h i belmoer, ijlen, raas-
kallen.
Belngot, (v. bel en ngoon), spo- •
kengeluid, duivelsstem; boog van dikke
bamboe aan de niteinden gehalveerd,
doch in ’t midden heel. Tegen het heele
gedeelte slaat, door den wind bewogen
een stok, die aan de pees bevestigd is,
en waardoor een sterk geiuicl ontstaat.
Het toestel dient als vogelverschrikker.
lets dergelijks wordt 00 k van een flesch
of stuk blik gemaakt waartegen een
steen slaat en 00 k belngot genoemd.
Beloeb, struiksoort, ebermarera sub-
paniculata; een nevensoort is de b e-
loeb namar; een afkooksel der
blaren, te samen met die van de
r i k r i k i t, wordt gedronken tegen
dysenterie.
Beloed, (M. beloedra), fluweel, fulp.
Beloer, (H. vloer), fijn bamboelat-
werk, dat op den vloer over grover
latwerk wordt uitgespreid.
Belok, of 1 5 r b e 1 0 k, groote soort
zeekoe.
Belok, (H. blok), blok, katrol.
Belong, e n-, G.K. dansen, spelen.
Enoelang belong, dansen.
Belong, en-, of nef~, grijpen naar,
opvangen.
Belrin, jonge boom of mei, die voor
*t vertrek van dorpsgenooten zoo ver
als men bij laag tij waden kan, in zee
wordt geplant, ten teeken, dat lui op
reis zijn. Een stuk rotan wordt aan den
top bevestigd. Een ouderling moet bij
*t vertrek die rotan doorhakken. Doet
hij dit in een .slag, clan is het een
gunstig voorteeken. ’ t Afgekapte stuk
wordt in de boot meegenomen als talis-
man. Moet hij meermalen hakken, dan
is ’t een ongunstig voorteeken. Hij gooit
clan het stuk in zee, de kapitein springt
het na, duikt er mee onder de boot
door en geeft er alle opvarenden een
slag mee. Daarna wordt het eveneens
bij 't anker bewaard. Verschillende
dorpen hebben een verschillende boom-
soort voor belrin.
Belwirm, balwarin, gevlochten
klapperblad, dat als _ verbodsteeken,
howe r, wordt gebruikt. Dit is het
voornaamste en meest algemeene ver-
bodsteeken, waarvan ch rrc~*
cl o e a d H 0 e k o e m ('. ^ _ : \ ■
heid), als wreker optreedt. Dikwijls vmdt
men 00 k den b e 1 w i r i n met andere
verbodsteekens verbonden.
Benanoer, vaargeul, bergpas.
Benar, gereedschap, werktuig. Ini
benar e inf it fo noetoen ruk,
hij heeft alles al geprobeerd, hij heeft
al zijn kruit verschoten.
Ben at, zie belat.
Ben at, bezending, iets wat men toe-
gezonden krijgt, het gezonclene. En-,
zenden, sturen. Enbenat we h i r a,
naar iemand sturen. Enbenat te-
oek h i r a, voor iemand sturen.
2 5
Benaw — Betoeran
Benaw, aardvruehten, n.l. de verschil-
lende e n- soorten; spijs, voedsel. Be-
naw n a w, allerlei spijzen. W 6 r be-
n a w, eten en drinken. E n o e t h i r a
n i wer benaw, rawit esbo,
iemand kleeden en voeden.
Benawr, G.K. = kalbisoe.
Bendik, G.K. = tanwoev.
Benitin, kaalhoofdig.
Benoean, (v. en- toe an), deksel, al
wat afsluit.
Ben or, vaargeul, bergpas.
Benran, zie abran.
Ber, G.K. = wer of we.
Ber, spuw, speeksel. Ber woel, rood
speeksel van ’t betel pruimen. Ber nit,
koekoekspog.
Ber, e n-, of en-beran, met den kop
of top ergens bovenuit steken, b.v. een
klip boven den zeespiegel, lets dat dob-
bert op zee, een bergtop boven de bos-
schen, enz. Noeboe enber, een land
doemt in de verte op.
Beram, G.K. de kenteringsmaanden
tusschen de moessons.
Beram, rood katoen.
Beran, spuw, speeksel, kwijl, zever.
Ini beran ensar, hij kwijlt, hij ze-
vert. E n-, kwijlen, watertanden naar.
N e f-, lc a-, vocht afgeven, druipen.
Beran, en-, = en- ber.
Berbe, goud aan iemand gegeven om
hem te eeren.
Berber, beri-beri.
Berbiroen, (Vgl. tawirwir, For-
daatseh weroe, nieuw) jong, jeugdig
van menschen en dieren.
Berdos, (M. berdosa), zondig.
Bere, windsel, band, bindsel.
Bering, (v. en- ring), met snij- of
schilderwerk versierd.
Berkar, (M. perkara), zaak, process,
geding, aangelegenlieid. J awnin g
berkar, dat is mijn zaak^ dat
gaat mij aan. Enoet fo berkar, er
een rechtzaak van maken. Berkar n i-
g o e n w a e i d, geding, dat geen gevolg
heeft. Berkar i enfok waeid, die
zaak wordt met op de lange baan ge-
schoven. Entalia of e n m e n g a k h i-
r a n i berkar, iemands zaak behar-
tigen, bepleiten. Berkar entoeb
sien ruk, de zaak staat slecht. B e r-
k a r 1 a i, of toentoenan, of e 1 1 e-
m a n, een zaak van gewicht, van groot
belang. Berkar w i t i n w a t a n, of
wit watan, een snertzaak, een zaak
van geen belang. Berkar a d j a d
r u k, de zaak is al in orde. E n li o e-
k o e m, of enhamak berka r, een
zaak besleehten. E n w a t o e k ber-
k a r, een zaak afwijzen, verwerpen.
Ning oetoeng berkar i, ik heb
die zaak gewonnen. King sa berkar
i, ik lieb die zaak verloren. Enappel
berka r, in hooger beroep gaan.
Enf oetar berkar, een zaak ver-
draaien, Enhoer li i r a n i berkar,
partij trekken voor iemand. Berkar
hoeb e n w a e i t, de zaak is nog
aanhangig. Berkar e n m a t r ujc,
de zaak is uit. Enoet berkar
fo enwaeit il wel, een zaak weer
oprakelen,
•Bernan, tweede plank van af de kiel
aan een boot.
Bero, waeid bero, stopwoord, en
toen, edoch.
Bero wan, zie a b r o w a n.
Bes, klein kanon, kleine lela.
Besloi, (H. besluit), regeeringsbesluit,
inzondh. waardoor een Hoofd zijn of-
ficieele aanstelling krijgt.
Bet, indien, als, in geval dat, maar.
Betne, vermits, maar. B e t f e 1, als t
is dat, indien, wanneer. Bet kai, weet
ik het. B e t k a i o, dat dient gij te we-
ten, dat hangt van u af. B e t i, of b e t i
w a k, aanstonds, straks.
Betan, en-, stinken, rot zijn, in ont-
binding verkeeren. Hoeman enbe-
t a n, stank. Nang-, of n g a-, gierig
zijn, weigeren.
Betoean, (M. toea) ,of betotoean,
oud van jaren, alleen van levende we-
zens. Teranbetoean, een oude, cen
grijsaard. T e betoean, oude viouw ,
besje.
Betoeang, (M. bantoo), hulp, bij stand
in arbeid. En-, helpen, mede arbeiden.
Betoeran, (v. n a f- toera k) , zie
batoeran.
Betotoean — Bingan
Betotoean, zie b e t o e a n.
Bian, lijkenvocht, geer, bedorven bloed.
Nefnit bian, bont en blauw van ge-
stold bloed.
Biar, — bian.
Bias, (M. biasa), gewoonte, gebruik,
bedrevenheid. N i b i a s, bedreven, erva-
ren, gewoon, geaard, tam, gewend zijn.
N i bias ruk J o e t, hij gevoelt zich
al thuis op Gr. Kei.
Biat, verlangen, begeerte. N i b i a t,
graag hebben, verlangen naar.
Bib, geit, ton, vat.
Bib oewoer, klimmende heester, vi-
tas- of cissussoort. De rauwe blaren
dienen als trekpleister bij zweren.
Bibia, soort Idem vischje, dat zich aan
groote visschen vasthecht.
Bibib, huisraad, huisgerief, spullen.
Enloen ni bibib, zijn biezen pak-
ken.
Bibib, viscbsoort, zoo genaamd, omdat
zijn vleesch smaakt naar geitenvleesch.
Bibik, e 11 -, tegen elkander slaan, klap-
pen. E n b i b i k liman, in de handen
Idappen. E n b i b i k saverngil, de
fluit bespelen. N e s-, vanzelf tegen el-
kaar slaan, klapperen. Nesbibik t i-
wa, tronnnelen met vluggen slag.
Biboen, of b i e b, afva], leege schaul
van scbelpdieren, afgepelde maisklos,
leege peul, scliillen, enz.
Bidar, boomsoort, de vruclitjes er van.
En-, plakken, doen kleven met het kle-
verig sap van deze vruclitjes; kleven in
’ t algemeen.
Bidar, e n-, verzwakken, uitteren.
Bieb, baarmoeder, nageboorte. De na-
geboorte wordt als een broer of zuster
(van ander geslacht dan het kind)
oeran, beschouwd, dus als een bezield
wezen, en in een steenen pot, oera n,
bewaard. Deze pot wordt aan den voet
of in de takken van een daartoe bestem-
den boom gezet. Is het kind huilerig of
ziekelijk, dan brengt men daar offertjes
aan de nageboorte. B i e b-1 a r, bloedver-
wanten. Hi r bieb einmehe, bloed-
eigen broer of zuster. Ait of m a m
bieb, oom, broer van vacler of moeder.
N e n bieb, tante, zuster van vader of
moeder; beide uitdr. worden in vertrou-
welijken omgang- ook gezegd tegen oude-
re personen in ’t algemeen. Bieb of
b i b o e n is verder : leege schelp, schaal,
bolster, peul, schil en alle keukenafval.
Enwok bieb, afval wegbrengen.
Oef angwok o f o b i e b, ik verstoot
of veraeht je . als oud vuil. Bieb
m i e t, zeeschelp.
Bien, murw, zacht, beursch. B i e n en-
s o, murw. Bien lanoen, stof, gruis.
E n-,G.K. — en- b i e t.
Biet, vischsoort.
Biet, a i biet, boomsoort (M. kelor),
moringa pterigosperma, welks bladeren
als groente gegeten worden.
Biet,' en-, (v. bien), murw, zaclit,
beursch zijn.
Bik, e n-, of e n- b e k, verzwakken, af-
nemen van krachten, wegsterven. B i k
b e k, zwakte, tering. -
Bil, en-, wijken, toegeven onder druk
of gewicht.
Bilang, en-, zacht, lenig, gedwee zijn;
zie e n- b e 1 a n g.
Bilbilan, (v. eh- bilang), minzaain,
vleiend, koozend.
Bilin, nak-, mokken, mopperen.
Biloek, en-, (M. belok), oploeven,
loefwaarts aansturen. Habo enbi-
loek b5k, de boot laveert goed, zeilt
scherp tegen wind op. Nak-, of n a t-,
achterover liggen of gebogen zijn, b.v.
der vingers bij ’t dansen, op zij liggen
van een boot.
Binakit, (M. penjakit), besmettelijke
ziekte.
Binbin, zie a k r a w.
Bmgan, (M. pinggan), bord, schotel,
kop, alle porcelein- en platteelwerk.
Bingan ngalawar, of tavei-
1 a r, plat bord. Bingan ngala-
m a n, diep bord. Bingan koet,
schoteltje. Bingan koebkoeb, of
taaw, of t a t a a w, kopje. Bingan
bering, gebloemd bord. Bingan
bar o e, of d e d o e, of teten, oud
bord, vaak als erf goed bewaard en soms
van kostbaar oud Japansch of Chineescb
porcelein. Bingan doehoen waw,
Binong — Boban
2 7
achthoekig bord. Bingan 1 a m t e-
ter, bont gekleurd Japansch bord.
Bingan tar of tar waawn,
blauw gebloemd Chineesch bord.
Bingan stambirik, bord van
platteel. Bingan koed aeil, bord
met kleine blauwe streep jes als ver-
siering. Bingan biet ron, bord met
fijn ringvormig versiersel. Bingan
kawar i i n, bord met schubvormige
versiering. Bingan ngalawar,
giv otc schotol. Bingan mandar,
gebloemd porceleinen bord. Bingan
e s b o, borden en sarongs, het gewone
J —T-- 1 -— ■*- voor ontvangen kost-
. ■ ■ ■: V a d a t E i w a v of betalen
der huwelijksgift.
Binong, Binongoreescb.
Bioer, tabaks- of betelpruim.
Bir, n a k-, of n e k-, oprispen, boeren.
Biran, nak-, pruilen.
Birbir, (M. biroe), groen, blauw.
Biroek, e n-, kadul spreken, stotteren.
Bis, (M. besi), koper. Mas bis,
goud van sleclit gelialte. Bis w o w o,
klatergoud, spinsbek. Bis toebal,
of woelwoel, brons.
Bis, zak van pandanblaren gevlochten.
Bis janan, schuifkokertje van fijn-
gereepte pandanusbladeren gevlochten,
dienend ter bewaring van tabak of sirih.
Bis, mollig deel tusschen oksel en
borst bij kleine kinderen.
Bis an, schuiflint, snoertomv.
Bisar, en-, stooten op eene wond of
pijnlijke plek.
Bis bas, verward, op en door elkaar;
vgl. en-bas.
Bisbisoek of b i s b i s o e 1, vischsoort.
Bissa, als bijv. naamw.: lo. staande
achter het bepaalde woord: alle, alle-
niaal ; tomat bissa, alle mensehen ;
2o. voor ’t bepaalde woord: heel, geheel;
n a bissa ohoi, in *’t lieele dorp.
Als bijw.: lo. achter het bepaalde
woord: heelemaal, volkomen, na afloop
van; enoet bissa ruk, reeds heele-
maal gedaan hebben ; s k o 1 b i s s a, na
schooltijd; 2o. voor ’t bepaalde woord:
daarna, vervolgens, en toen ,* bissa
enil fo ni ohoi, daarna keerde hij
naar zijn dorp terug.
Bit, en-, tegenhouden, in den weg
komen, weerhouden, stooten tegen,
haken aan; fig.: verhinderen. Enbit
w a r a t, in een liaan haken. Berkar
enbit, een zaak verhinaert. Enbit
of entai bit, soort sport; een der
spelers zet een been zoo stevig moge-
lijk een weinig vooniit, enfo ei^ de
tegenstander neemt een flinken zwaai en
tracht, door met de scheen tegen de
kuit van den and even te schoppen,
enbit, dezen den voet te lichten.
Enbit tarai, voetballen met een bal
van gevlochten rotan, tarai.
Bitil, e n-, opspringen van kleine
vischjes boven water.
Bitil, e n-, of n e s-, beterende zijn, op
verhaal komen.
Biting, en-, met het smetkoord bout
afsmetten, met veerkrachtige beweging
wegwerpen. Oetet biting o, ik zal
je uit de voeten helpen, bedreiging.
Doead enahai biting o, verwen-
sching. Nes-, wippen, springen, veer-
krachtig zijn, terug veeren, zie e n - b i t.
Bitis, (M. petis), geld, nrant.
Bitoer, en-, gloeien, laaien van vuur,
flakkeren van de vlam. N e s-, sparkelem
sprankelen, gensteren, vonken spatten
van knetterend bout, spetteren.
Blan, ne-, vergiftigd zijn. Neblan
ab, door ab vergiftigd zijn; zwaar
hoesten, braken bij vergiftiging.
Blek, (H. blik), blik, blikken bus.
Bo, stop woord je, i b o, ja maar, en
toen. W a e id bo, en toen, edoch,
anders, zoo niet.
Bob, wesp. Bob harangoen,
slijkwesp.
Bob, of b o b o, e n-, of e n-, vermolmd
zijn.
Boban, doodkist, lijkkist. Als een
1 i p p a - 1 i p p a uit een boomstam m een
stuk uitgehouwen, met voor en achter
een handvat en op den deksel een slang
uitgesneden, zijn de iijkldsten ook de
booten der schimmex Voor minderen
maakt men ook lijkkisten uit oude
lippa-lippa } s. Kisten van planken ko-
men meer en meer in zwang.
Boban — Bockmam
28
Boban, of k i 1 b 0 b a n, vischsoort, die
in vorm eenige gelijkerds met een lijk-
kist vertoont.
Bobar, e n-, vreezen, bang zijn voor,
niet durven. N e s-, opschrikken. M a t a n
nesbobar, met de 00 gen knippen bij
versclirikking.
Bober at, of lebenma n, een kinder-
spel.
Bobo, wesp.
Bobo, kliergezwel.
Bobobar, (v. en-bobar) vrees,
angst, schrik.
Boboor, (y.. en-boor), slenterend
luierend, nietswaardig, Tomat b 0-
bo or, luilak. Afa boboor, pml.
Bobowat, (y. bowat), hooge zee,
golven, branding.
_ Bod, (Mai. bodo), dom, lomp, krank-
zinnig, doofstom. T o m at bo d, clomoor,
krankzinnige, doofstomme. ,E n 0 e t b 5 d
c n h o e v hi r a, een loopje met iemand
nemen, iemand in 't ootje nemen. Naan
b 0 d, voor stommeling uitgemaakt wor-
den; beschaamd gemaakt worden. E n-,
dom, lomp, krankzinnig, doofstom zijn.
E n b 6 d afa, in lets onbeclreven zijn.
N e s-, verkeerd zijn. Jen nesbbd,
kromme, verkeerd staande beenen.
Bodlilwow, aehthoekig mandje.
Boean, nang-, puistjes, pukkels
hebben.
Boean, wimpel.
Boeb, e n- ? bops zijn, wrokken.
kijven. E n b 0 e b n e r, zelfde beteek.
Boeb, nak-, opborrelen, opwellen.
Boeboe, zilveren of gouden oorh an-
ger, in den vorm van een hoefijzer met
toenaderende punten, die door linn
zwaarte naar beneden hangen. Sommige
zijn massief, and ere van filigraanwerk.
Boeboe, e n - 9 opzetten, opzwellen,
opborrelen, overvloeien. Roewat en-
boeboe, de vloed is op het hoogst.
Nat-, of n a k-, gezwollen zijn, over-
vloeien. ,
Boeboen, (M. boeboengan), toren,
torenspits.
Boeboeoek, rookgerei, pruimgerei,
kleefstof. Boeboeoek heiraan
t a v i t t kliskruid met lange kleverige
vruchtpeultjes, die zich aan de kleeren
hechten. Met de blaren, vermengd met
laboe-bloemen, wry ft men zich in te-
gen sproeten, w e e t.
Boeboeoet, kleine vleermuis, daas.
Boeboer, borst, borstkas. Boeboer
s 0 e s, vrouwenborst, Boeboer j a-
ran, borst.
Boeboer, (M. boeboer), pap.
Boecl, en-, (M. boedi), spijs, drank of
pruimgerei betooveren, teneinde de ver-
bruikers ziek te maken. De bctoovering
geschiedt door krniden, a r 0 11, of eenvou-
dig door preveien of blazen. E n b 0 e cl
bad of e n b i cl b 0 e cl, allerlei too very
uithalen.
Boed watan, een kruid, ocimum basi-
licum.
Boedboed, (v. en- boed), op betoo-
vering betrekking hebbend, tooverij.
Aron boedboed, tooverkruid.
Boeding, e n-, of n e s-, bedriegen, op
slinksche of geheime wijze benadeelen.
Boedoe, (M. botol), allerlei soorten
flesschen, behalve de vierkante jenever-
flesch, die f 1 e s heet.
Boedoe, (M. botol), allerlei soorten
colorata.
Boehoet, langwerpig vierkante vorm
om sagokoeken te bakken; potstuk,
scherf.
Boei, e n-, oprollen ; e n b 0 e i 1 a r,
zeil (Ceramsch) oprollen, strijken.
Boei, (H. boei), gevangenis.
Boek, k a s s i 1 b o e k, hagedissoort.
Boek, (H. boek), boek. Boek woes,
schrijfboek. Boek toeltoelis,
schrijfboek. Boek s i k s i k a r, zang-
boek. Boek gambar, prentenboek.
Boek E i w a v, Keieesche overlevering.
Mam boek felenhe, zoo zegt onze
overlevering. E n 1 e I k boek, lezen.
Boekan, G. K. = s a f s i w.
Boekboekit, water pokken.
Boekmam, (v. e n- b 0 e 0 e k en en-
m a m), pruimgerei.
2 9
Boekoen — Boes
Boekoen, aar, maisklos, twee aaneen-
gebonden maisklossen (n.L met de om-
laaggestroopte schufbladeren) . E n-,
maisklossen aldus binden, om ze daarna
oyer stokken te drogen te hangen.
Boekboekoen, gescliakeld, aaneen-
gebonden.
Boekoer, (M. bokor), koperen vaatje,
metalen nap.
Boekoet, roef, boottent.
Boelik, en-, of en- b o e b o e 1 i k, lo~
ven, prijzen.
Boelin, naald, wijzer van uurwerk, enz.
B o e 1 i n matan, oog der naald.
Boeljang, gesmolten.
Boem, (M. boemi), de aarde, aardbol.
De Keiees stelt zich de aarde voor als
een vlak, door den hemel, 1 a n i t, als
door een stulp bedekt. Door een stroom
wordt ze omgeven en gesclieiden van de
andere wereld, n o e li o e on, waar de
schimmen wonen. Wegens de zeemonsters
is ’t voor de levenden niet mogelijk dien
stroom over te steken. Een boom, i n g
J a r, en een steen, wat lavlav, vor-
men de grenspalen. Een duidelijk begrip
heeft men er echter niet van.
Boen, grootouder. B o e n teran,
grootvader. Boen t e, grootmoeder.
Als aanspreking zoowel gebruikt tegen
grootouders als tegen kleinkinderen en
in ’t algemeen tegen oudere lieden en
kinderen.
Boen at, massief stuk hout ter verster-
king van voor- en achtersteven in een
boot.
Boeng, (M. boenga), of boeng-
b o e n g, bloem- en loofwerk vooral in
schilder-, snij- en drijfwerk. Versiersel in
*t algemeen, tooi, opschik, pronk. 0 h o i
n i boeng, de trots van J t dorp ; bet
dorp ziet er fraai nit.
Boeng, vischsoort.
Boenga, blad- of bloemstengel.
Boengan, rond af- of bijgeslepen. En-,
rond aan- of bij.slijpen.
Boengboengar, strottenhoofd, strot.
Boenoeas, legendarische held in de
Keieescbe sagen, die vele schnrken-
streken nithaalde, maar door list en
sluwheid beet nam wie liem tracbtte te
straffen : vandaar benoeas, of boe-
noeas, = sluwe bedrieger, schavuit.
Boeoek, en-, de lippen drukken op,
zuigen met de lippen, zoenen, pruimen
door de pruim, tnsschen de lippen vast-
gebouden, uit te zuigen. Enboeoek
a t b a k, rooken.
Boeoek, e n-, plalcken, doen kleven.
N e s-, kleverig zijn, blijven plakken.
Boeoen, zeescbelp, een soort lima.
N e s-, een kinderspel, waarbij de
boeoen als speelgoed dient.
Boeoet, (v. en-boeoek), soort lijm,
ook als vogellijm gebruikt, bestaande
uit bet sap van den broodboom, h o e-
k o e n. Gebrand dient deze lijm ook om
gebarsten potten en kruiken te stoppen,
booten te kalfaten, enz. Boeoet
b a r i t, zie b a r i t.
Boeoet, maanmaand ongeveer over-
eenkomend met April of Mei ; enboe-
oek en toea tawoen fo enmat,
doet het loof der aardappelen verdor-
ren, en dan is ’ t x’ooitijd, majaawn.
Boer, e n-, stelen. Enboer wat, een
vrouw schaken. N e f-, diefaclitig zijn.
Boer, n e s-, gezamenlijk bidden, een
bidstond liouden.
Boerboer, (v. en-boer), wat op
diefstal betrekking heeft, gestolen.
A f a boerboer, gestolen goed.
Boerboer me 1, groote diefstal.
Boerboer ren i r i, kleine diefstal.
Boerboeroen, doornig, puntig, steke-
lig. Wat boerboeroen, puntige
steenen, A i boerboeroen, doom.
Boeroek, en-, uitslijten, wegvreten.
Boeroen, G.K. = roemat.
Boeroen, G.K. = foenoen.
Boeroen, n e s-, spits zijn. Walian
n e s b o e r o e n, er schrepel en zieke-
lijk uitzien.
Boeroet, G.K. = w e n g.
Boeroet, en-, stinken, gierig, vrekkig
zijn.
Boes, e n-, bedekken. E n b o e s ma-
tan, blinddoeken; met de band de
oogen bedekken zooals kleine kinderen
Boes — Bosa
30
doen als ze iets zien waarvoor ze bang
zijn } entaha boes matan. Ne ,s-,
blind zijn met de .oogen door de oogle-
den bedekt.
Boes, e n-, raden, gissen.
Boessil, en-, uitgaan verlaten, weg-
gaan nit een Imis of vertrek. N a k-,
ontglippen, losgescboten, ergens uitge-
schoten zijn.
Boet, boetboet of bel boet,
vlek, gevlekt, gespikkeld.
Boetan of botan, trosgierst, setaria
italica, Beauv., wordt tot brij gekookt
en gegeten.
Boetar, heiman b 0 e t a r, zeer
lange fijne soort schaamgordel.
Boetir, nak-, proesten, met de lip-
pen klakken, pruttelen.
Boetjarat, of of a, viscbsoort.
Boetoeng, e n-, of n a m-, weer op-
komen, weer uitkiemen.
Boetri, (M. poeteri), princes, konat
alleen voor in leg*enden en als vrouwe-
lijken eigennaam.
Boewas, n a k-, G.K. = veelvuldig
zijn.
Boewat, hout ter versterking van den
steven in groote booten.
Boewat, en-, (M. boewat), maken,
doen. Enboewat to mat wat, met
een vrouw ontucht bedrijven. Enboe-
wat mal enlioev liira aein,
iemand besehaamd maken, schande
aandoen.
Boewat, e n- of en-moewat, (M.
moewat), laden, opladen, inladen, tot
lading liebben.
Bofan, gulp in broelc. Serwow
b 0 f a n, broek met gulp, in tegenstelling
met broek met schuiflint.
Bohan, n a k-, of k a-, nat, vochtig
zijn.
Boi, of b 0 b 5 i, (vgl. b 0 k), goed,
jonge dochter; niet meer in gebruik
bebalve als vrouwel. eigennaam.
Boinon, (M. boewab nona), vrucht-
struik, paradijsappel, anona reticulata.
Boi’r, afgedeelde betelpruim, pruim
tabak. Boir nebtaban, (M. sirih
masak of bersoeloer), betelpruim in een
vijzel, wat, of daarvoor bestemd
kokertje, loeloel, of tevtev, fijn-
gestampt voor oude lui, die geen tanden
meer bebben.
Bok, (M. baik), goed, schoon, lekker.
B 6 k mk, weer hersteld.
Bok, aardappeisoort, zie boo.
Boksowil, slangsoort, kleine 1 a b 0 e-
r an.
Boli bola, soort baarspel.
Bon, G. K., heelemaal, volkomen.
E a a n bon, gebeel vol.
Bonan, of b o n a t, zeeslib, zeeldei.
Bong, vischsoort.
Boo, een slingerplant, vitex trifolia
L., de wortelknol wordt gegeten, de bla-
deren aangewend tot rijping van steen-
puisten.
Bood, a i b o 0 d, boomsoort, bout onge-
veer als vurenhout.
Booe, leguaan. E r b 0 o e, dubbele
tong, leugenachtig. Als een vrouw een
leguaan doodt, krijgt ze misvormde kin-
deren, zie r 0 e b a i.
Booe, war booe, G. K., een slinger-
plant.
Boong, (M. bawang), ui, juin.
Boor, ingewandsworm. A r 6 n bodr,
wormkruid.
Boor, e n-, slenteren, lanterfanten,
luieren.
Bor, (H. boor), boor. Bor dadoe,
boorslag. E 11-, boren.
Boras, n a k-, G. IL = n a k- b a s.
Borbor, wormpje dat aan de e n m a v
knaagt.
Borbor ak, modder, slijk, slijkerig.
Bosa, e n-, leppen, drinken van bonden.
3 *
Bot — llamar
B5t, (H. boot), overdekt zeilschip.
Botan, zie boetan.
Rotbotan, (y. b o t a n), spikkelige uit-
slag op botan- zaadjes gelijkend.
Bowar, groote sagokoek.
Bowat, golf, baar.
Bran, zie abran,
Bran, of ni bran (M. brani), moe-
dig zijn, durven, aandurven, zich be-
kwaam of in staat aehten tot.
Brat, n e-, bezweet, vermoeid zijn, door-
zweeten van een pot of kniik.
Breeng, n e-, schrikken. E n- f a-, doen
schrikken. F a-, plotseling, onverwachts.
Brin, zie ab rin.
Brinin, e n-, of n e-, het koud hebben.
Brissi, (M. bersih), zuiver, helder,
rein, zindelijk; ook fig. onbesmet, rein
van leven; ritueele reinheid bij de Slam-
men. I m e li e w a k brissi e n li a-
r a n g tomat fit, spottend gezegcl
van Slammen, die anderen als onrein
beschouwen.
D
Da, e n- d a, G. K. = e n- d a t.
Daa, pandanussoort, waarvan de bla-
deren ook gebruikt worden om matten te
vlechten, pandanus.
Daang, G. K. = karkaran.
Dab, zie h a d a b.
Dab, pandanussoort met zeer lange en
breede bladeren; regenkap van die bla-
deren gemaakt.
Dad, e n-, maken, vervaardigen. N e s~,
gereed, klaar. E n- f a-, in orde brengen.
Dada, bronzen bekken, gong, D ada
k a m a n, bol der gong. Enhewan
dada, de gong slaan. Dada oeran,
gong met Imogen rand. Dada s e r-
m i n, gong met lagen rand.
Dadan, e n-, afpellen, afscbrappen.
Nak-, afblotten, af schilf eren ; dun plat
zijn.
Dadir, of loerin dadir, ribbe.
Dadoe, bordadoe, boorslag.
Daf, zie d a f i n.
Dafin, lage, oplaag, vlak, voud,
vouw, daf roe, dubbel, tweevoudig
van platte dunne voorwerpen. D a f d a-
f in, laagsgewijs, bij lagen.
Daftar, (M. daftar), Hist, register.
Dagam, (M. dagang), liandel, koop-
manschap. Tomat dagam, hande-
laar. E n b a dagam, bandelaar wor-
den, gaan handel drijven.
Daha, e n-, of n a t~, onbenullig gapen,
apegapen, op sterven liggen. Endaha
k a k e e n, de lip laten hangen.
Dahel, palmsoort met zeer gladden
stam, zoodat men er niet in kan klimmen.
Jaw dahel wat, ik bereik mijn doel
niet. Tomat dahel kafin, een
nietswaardig mensch.
Dai, zie hij tiwa.
Daile, en-, beweenen, treuren om.
Dak, een slingerplant. Enohok dak
of d a k d a k, touwtje springen, waarbij
een liaan als touw dient.
Dak, n e f-, of n i-,gierig, vrekkig zijn.
Dakan, n e f-,n af-, of naf- d i k d a-
k a n, hobbelig, oneffen zijn. N a k-, grof,
stijf, hard zijn.
Dakdak, zie dak.
Daloeng, blikken doos, trommel.
Dam, (M. damei), vrede.
Daman, boomsoort, sosbania grandi-
flora, welks bladeren en blauwe bloemen
als moes gegeten worden. De fijngewre-
ven stengels worden op de tong gelegd als
middel tegen am an. De schors, beursch
geklopt, dient tot het tanen van viseh-
lijnen. Aidamanmav, andere soort
met roode bloemen.
Damar, boomsoort; de olieachtige noot-
jes daarvan; de soort kaars van deze
fijngestampte nootjes gemaakt; blaker
of lampje in ’t algemeen; de tijd dat
een damarkaars brandt. Damar e i n-
Damdamoeiv- Basing
3 *
til r ti k, zoo laat in den avond, cl at
al clrie kaarsjes zijn opgebi'ancb D a-
mar n a rahan r u k, reeds donker,
zooclat de kaays in huis al brandt.
Damar enwoet, de kaars is opge-
brancl. Enkokar d a ni a r, de kaars
snuiten. Enwer da m a r j a f , een
boete betalen aan den man, wanneer
men wederreclitelijk diens vrouw eeni-
gen tijcl van hem verwijclerd heeft
gehouden en zij dus voor hem het huis-
werk niet heeft kunnen doen, waar-
onder op cle eerste plaats hoort, voo.r
licht en vuur te zorgen.
Damdamoer, houten rooster in huis
boven de stookplaats. Dorpsversiering
van bamboebogen waarvan uitgerafelde
jonge klapperbladeren afhangen.
Dan, milt. Enoet dan, het noodlot
raadplegen nit een varkensmilt ; nood-
lot raadplegen in algemeen. De milt
wordt overlangs doorgekliefd. Zijn bij
f t openleggen der twee deelen de acle-
ren ongeschonden en loopen deze syme-
trisch, zoodat de figuur welke zij ver-
toonen gelijkt op het blad van den a i
nar of ai kaba, clan is het noodlot
gunstig. Vercler worden allerlei bijoni-
standigheden uit cle teekening geora-
kekl, doorclat de priester in de bloede-
rige lijnen allerlei figuren ontdekt, die
hij in hetrekking brengt tot het ge-
vraagde. Waarschijnlijk wegens de
schaarschte der varkens, gebruikt men
de varkensmilt alleen voor zeer gewich-
tige aangelegenheden. Gewoonlijk ge-
bruikt men de klappernoot. De rijpe
noot wordt overdwars opengeslagen:
loopen de riggels in ’t doorgebroken
vruchtvleesch tegenover de donkere
naden op den bast in rechtsche rich-
ting, clan is ’t noodlot gunstig.
Wijl het noodlot raadplegen eigenlijk
niets anders is dan een soort godsoor-
deel, wordt dit ook dan genoemd, en dit
toepassen, enoet dan. Men heeft er
veel verschillende, voor de verschillen-
de aangelegenheden. Dan t o n g a t, of
t o n g k a t, of G.K. cl a n toemoek
of t o e m t o e m o e k, dient om een
schuldige te ontdekken. Een stokje
losjes vastgehouden begint te slaan
wanneer men bij den schuldige komt,
of slaat in cle richting, waar men
zoeken moet. Dan bebei n, of G.K.
dan t o e 1 a n, zelfde handeling, doch
in plaats van een stokje dient de rech-
terhand, bij den elleboog ondersteund
door cle linkerhand. D an cl a m a r, het
noodlot raadplegen door midclel van een
kaarsvlam: het is gunstig als de vlam
rustig brandt en niet flakkert.
Dan, langwerpig koekje van sago-
meel en kanarinootjes; in de bladeren
der cl a b gewikkeld, worden ze gebak-
ken of geroostercl. Dan roror, zulke
koekjes geroosterd. Dan w a w a e i k,
G.K. == cl e n g n g o e.
Dan, juist, stipt, precies. Enha-
rang dan, juist toereikend zijn.
Affroean cl a n, juist in *t midden.
Danar, of d a n a r dab, hoogwoud,
oerbosch.
Dang, aandeel clat men krijgt. 0 e
w a n g cl a n g, zelfde bet.
Dang, e n-, insluiten, omsingelen.
Entaha dang, omsloten houden,
omarmen, goed vasthouden. N e f 1 a
cl a n g, door omtrekkende beweging
insluiten. Enher dan g, met aan-
drang vragen. N a n g g r e h i of n a-
nar dang of ding dang, aan ? t
praten blijven om een ander ’t spreken
te beletten, bepraten, ompraten.
Dang, latwerk van fijngespleten
bamboe, als vloerbetlekking.
Dangan, hard, a i cl a n g a n, hard
hout.
Dangas, overlangsche helft van een
clikke hamboegeleding, waarin een smalle
gleuf is uitgesneden. Dit keukengerief
client, om bij } t bakken bet meel in de
b a w te storten.
Dangil, buitengewoon groot.
Dapoer, (M. dapoer), keuken, stook-
plaats; fig. huis vrouw.
Dar, mat, slaapmat, zitmat. Par
h a d a n, slaapmat. Dar 1 i 1 a n, mat-
hanger. Dar wain, grof gevlochten
mat. Dar d a f r o e, fijne dubbele mat.
Dar 1 o b 1 o b, mat met ingevlochten
figuren.
Daran, a i daran, Kl. K. licht hout;
G.K. zwaar hout.
Das, e n-, of n e f-, tot gruis slaan.
N a m-, vergruisd. D a s d a s, vergruisd,
b.v. s 1 a r d a s d a s, gebroken mais.
Dasing, (M. datjing), en-, wegen.
D a s i n g of d a s d a s i n g, unster,
weegschaal en alle weeginstrumenten.
Tim dasing, gewicht.
33
Dal — Dei
m
Oat, en-, (M. datang), komen, na-
deren uit noordelijke of oostelijke rick-
ting; uitkomen van tanden, opkomen
van zaden, opkomen van hemellichainen.
E n d a t 1 a i r u k, al groot ge worden
zijn.
Dawa, e n- } toevoegen, bijvoegen.
E n t a h a dawa, erbij nemen.
Dawoer, afbraak. E n-, afbreken.
N a m-, afgebroken.
Be, of d e d a n, reeds donkere
avond, nacht. In saw mstellingen wordt
altijd d e gebruikt. D e - f r o e a n, of
d e d a n affroean, niiddernacht. D e-
m e r a n, monger, avond. D e - i, dezen
avond. D e- in, gisteren avond. Deen,
gisteren. D e a b 1 o t ruk, al laat in
den avond. De foeoet, reeds donker.
De tijd wordt niet bij dagen dock bij
nackten gerekend, zoodat wij vaak d e
door dag vertalen, b. v. d e fir? over
hoeveel dagen ? De w o e t r e li e n,
ruim tien dagen.
Ook beteekent de de plank, of balk,
waarop de dagen worden aangeteekend,
enring de, als f amilieleden op reis
zijn, om te weten koe lang ze weg zijn;
of na de bevalling om te weten, wanneer
de zuivering plaats moet hebben. De ge-
wone dagen worden met loodlijnstreep-
jes, de Vrij dagen met St. Andries-
kruisjes aangegeven.
De, vragend partikel acliter zinnen
waarop men een bevestigend antwoord
verwackt, = zeg, he, niet waar? Iti b a
d e, laat ons gaan zeg. Bokde? mooi
he?
Ded, of d e n, pad, weg. Ded enmat
ruk, de weg is verwilderd, vergroeid.
Ded enwaeit, de weg is begaanbaar.
Ded matan, ingang van een pad.
Ded h a n g a, zijweg. Ded enko of
e n b a be? waar loopt de weg naar toe?
Ded entoeboer taheit, de weg
komt aan zee uit. Ded raan, op den
weg. De d e d raan n.l. de openbare
weg is\ heilig. Een misdrijf daar ge~
pleegd, ontleent daar aan een zeer ver-
zwarende omstandigkeid; daarom heeft
men daar ook minder diefstal te duchten,
en als men zich van den weg verwjjdert,
zal men pakjes of mandjes niet langs
den weg zoolang verstoppen, maar veeleer
midden op den weg leggen. Ded ratan
of ded roehoen, naast den weg.
Ded noetang, halfweg. Ded 1 e e n,
onderweg. Janan ded leen, een
onwettig kind. Oemho ded leen,
gij slaat een anderen weg in, gij ver-
vreemdt u van ons. Ded o e, of h a r
o e, oudtijds, vroeger. Ded moerin
raan, uitdr. in gebruik bij de vasts tel-
ling van de huwelijksgift: ded raan
zijn de kostbare kleeren, ded moe-
r i n de gewone kleeren, welke de bruicl
meekrijgt; ded moerin raan is
de heele opschik der bruid. N a ded
c i n f i r ? op' hoeveel manieren ?
Dedan, zie d e. R a k a n ded an, ge-
vangenis.
Dedar, (Mai. doeri), doom, stekel
prikkel.
Dede, (v. d e), ’s naelits. D e d e ha-
mar b i s s a, dag en nacht.
Dedeew, tweeling. Janar dedeew,
tweelingkinderen. Zijn de tweelingen
van ’t zelfde geslacht, dan is ket een goe-
de tweeling, dedeew ken, en zullen
ze blijven leven; zijn ze van versckillend
geslacht, dan is ket een ongelukkige
tweeling, dedeew s a, en ze zullen
sterven, wijl ze besehouwd worden als
reeds in den schoot der moeder samen
gehuwd te zijn, welke bloedschande als
aware zonde wordt aangeraerkt. Blijven
ze echter leven, en huwt het meisje later,
dan moet aan den jongen de boete, h o e-
t a n, betaald worden, even alsof men zijn
wettige vrouw sckaakte.
Dedeen, (v. de), eergisteren.
Dedein, G. K. — m o e k.
Dedein, (v. de), eergisteravond.
Deen, (v. de) gisteren.
Deen, e n-, omknellen, eng maken,
N a f-, eng of te eng zijn, knellen, wrin-
gen, te nauw zijn, verjagen, verdringen.
Deeng, e n-, spreken, zeggen, vermel-
den; ongunstig bespreken, lasteren. En-
deeng k i r a, van iemand kwaad
spreken.
Deew, zie dedeew.
Defoean, of defoeoen, G. K. =
k a tl e en.
Defoeoen, (v. de), of defoeoet,
donker, duisternis.
Defoeoet, zie defoeoen.
Dei, (v. d e) , dezen avond.
W 3
Dek— Bidik
34
DeiV G. K. ~ hi d o
Dem, (v. de), gisteravond.
Deinan, ten behoeve van, ter wille van.
Beinar, e n-, (M. dengar), hooren,
luistcren, verstaan. Oemdeinar a f a
i a, ho or eens hier.
Dek of d e k d e k, clubbel. M o o e
d ekde k, dubbele pisan g; vrouwen,
vooral wanneer ze zwanger zijn, mogen
geen dubbele vruchten eten, anders
krij gen ze tweelingen. J a nan dek-
d e k, tweeling. Dek kafwar, vrien-
den, goede maatjes.
Dek (II. dek) vlcer, vooral planken-
vlcer. Dek, van een boot.
Bekar, n a k-, stijf, onbuigzaam zijn,
ook van lijken en kiengen, die pas
korte lings gestorven zijn.
Dekar, en-, in schijven of mootjes
snijden.
Dekdekoet, zie dek.
Del, e n-, of enhorak del, onder-
vragen, navragen.
Dem, G. K. = w a e i d.
Demo, vuil van schaamdeelen of aars
wegens verzwering, ui twerp selen of
anderszins.
Demoeoet, zie d e f o e o e t.
Den, zie d e d.
Denda, (M. denda), boete, geldboete.
En-, ofenpoetoes denda, beboeten.
E n j o 6 t dend a, beboet worden.
Deng, stop, prop, E n-, stoppen.
Denga, vogelsoort, sphecotera flavi-
ventris.
Dengan, en-, den grond vaststampen,
aanstampen. N e s-, G.K. == naf-
cl e e n.
Dengar, en-, G. K. = en-deinar.
Dengoe, (v. dan en ngoe), koekje
van sago en kanarinootjes in olie ge-
bakken.
Dengroe, G.K. — sil.
Benkoet, (v, o d a h en k o e t), wemig,
een beetje. Denkoet waeid woek,
heelemaal niets. Denkoet enlek, het
scheelde weinig of hij viel. Denkoet
enhoev, een beetje meer. Denkoet
r u k, bijna op. Denkoet w e 1,
nog een beetje. Denkoet hoeb,
bijna, op een weinig na. Denkoetse
of denkoet sin of denkoet-
senin, een heel Mein beetje.
Der, a i der, boomsoort met zeer
hard hout, (M. loeria).
Der, naf-, vereelt, eeltig zijn.
Deran, nes-, of n e s - d i d e r a n,
bibberen, sidderen, beven, denderen.
Deran, dorre bladeren en twijgen.
Derbat, (M. djoeroe batang), degene
die bij ’t zeilen de zorg heeft over den
ondersten stok van een Ceramsch zeil,
welke stok bij den voet van den mast
is vastgebonden.
Derman, Duitsch.
Derm an, n a f-, mager, uitgeteerd zijn.
Des, (M. dedes), en-, in schijven of
spaanders snijden of hakken. Nak-, in
relief zijn, in relief uitsnijden.
Desderan, (v. en-des) snede, schijf.
Dew, of dedew, vrucht van den
e s n o b a, die ook als drijftol gebruikt
wordt; vandaar: tol, drijftol. Enfar
dew, een tol driven. N a s-, duizelen,
zwijmelen. I r (v. n a s - h i r i t) , n a s-
d e w, of n a s li i r de w, duizelen, in
zwijm vallen.
Dew, n a k-, G.K. ~ en-kafif.
Dewa, of d i w a, n a f-, of n a f-,
weerkaatsen van de stem, echoen.
Wioen nafdewa, echo.
Dewan, e n-,' kenteren van ’t tij.
M i e t e n d e w a n, de ebbe is op haar
keerpunt, dood tij.
Di, G.K. = diw.
Diban, bil. Wav d i b a n, ham.
Did, ons, onze.
Dididil, vliegend eekhoomtje.
Didik, e n-, sehuin ^fkappen.
Didin — Dir
33
Didm, e ft-, snel op eil nesr bewegen,
wipperen. Nas-, of n a r-, beven, rillen
koud hebben, koorts liebben. Boem
n a s d i d i n, aardbeving.
Didin, n a t~, (vgl. e n - d i n i k), G.K.,
spits, puntig zijn.
Diding, G.K. = nes-nalik.
Didin g, e n~, dreigend uitstrekken,
dreigend gebaar maken met.
Didiw, e n 1 5 i n i d i d i w, dobberen,
zoodat een puntje telkens even boven
water komt
Didnohang, visclisoort.
Didoer, trechter. E n-, door een
trechter gieten, doorsijpelen, spuiten,
stralen van vloeistof . N ef-didoer,
lekken, doorsijpelen.
Dier, e n-, zie en-taroek.
Dier, n a m-, zich liaasten, reppen,
wedijveren, iets of iemand trachten voor
te komen. Namdier d o o t, den regen
trachten te ontloopen.
Dije! of dlijo! uitroep van spot.
Dikin, e n-, wegjagen, verdrijven.
N e s-, elkaar verdringen, volgepropt
zijn.
Dikir, en-, (M. dzikir), slamsche
godsdienstige gezangen uitvoeren.
Dikit, n a m-, zie nam-likit.
Dilda, vlug, rap, gezwind, heen en
weer, op en neer.
Diloed, een soort eekhoorntje.
Dim, (M. djin), booze geest, duivel.
De toovenaars en medicijnmeesters, (bei-
de kunsten gaan gewoonlijk samen),
hebben een d i m, die hen voorlicht en
helpt. Door eigenaardige plichtplegin-
gen, zang en dans wordt de dim op-
geroepen. Is hij in zijn medium gevaren,
endoek ni walian, dan verkeert dit
in een toestand van zenuwover spanning
en geeft zijn orakels.
Dimoer, zie doemoer.
Din, zie did.
Dinan, wer d i n a n, clrinkwater,
zoet water.
Dinar, en-, de tanden laten zien, de
tanden opeen klemmen, als een grom-
mende hond. N i f a n n a k d i n a r, de
tanden staan uit het gelid.
Dingdlnga, een verbodsteeken, dat
men bij boomen of in plantingen zet,
waar gestolen is, om den dief uit te
schelden (voor beschaming is de Keiees
zeer gevoelig), en te bedreigen. ’t Is
een ruwe voorstelling van de vleesche-
lijke gemeenschap en de uitbeelding der
beschimping: wav e n w e d reinam
horn; meestal is het een oksel van een
palmblad, dat met een puntig hout door-
stoken is.
Dmgdingil, (v. en-dingil), sluit-
boom, schuifgrendel.
Bmgil, e n-, met een schuifgrendal of
slagboom sluiten. Fig.: beletten, tegen-
houden. Endingil m o e r, het stuur
houden van een boot. Endingil
m a t, schuld niet willen betalen.
Dinik, e n~, aanpunten, aanspitsen.
N a m-, puntig zijn.
_ Dir, en-, (M. berdiri), staan, opstaan,
zich oprichten. Endir toerik, met
de beenen gekruist staan. Endir
j a e i k t zich oprichten, overeind staan.
Endir non, stil, onbewegelijk staan.
Endir ratan o, hij is zoo groot als
gij. Endir ho w e r, als wreker van
een verbodsteeken optreden, hetgesn de
taak is, behalve van den m i t o e, van
het opperhoofd en den mitoedoean.
Mas endir h6ng, het goud dat be-
waard blijft om mijn vrouw te koopen.
Oemdix lawk! voort! uit den weg!
E n d i r d i r, staan. Dir o e ham
w a n g, een waardigheidsbekleeder,
wiens taak het is, voor op de feest-
prauw, b e 1 a n, te staan en die van wal
te duwen, d i r o e, en groote visschen,
varkens, enz. die voor ’t heele dorp be-
stemd zijn, te verdeelen, ham wang.
Tit e n d i v, het bevel blijft van kraeht.
Atoeran endir, de adat blijft ge-
eerbiedigd. N a m-, staan, in de bet
van steil zijn.
Schijnen, uitkomen, afsteken tegen,
vertaalt men ook door endir, staan,
endoek, zitten, e n t o e b, liggen, e n-
1 o i, hangen, enz., al naar gelang de hou-
ding of stand der dingen en voegt daar-
achter, beoe ze uitkomen of toe schijnen,
b. v. rahan seng endir woleen
w a t w o e v, het huis met zinken dak
komt daarginds holder uit. Kamoeoen
endoek ningnigier a i w i 1, de
duif steekt wit af tegen dien boom.
Birlolo — Boean
36
Dirlolo, n a m-, rommelingen in r t lijf
hebben.
< Bis, (EL dienst), diensttijd, heeren-
dienst. Entaha d 1 s, heerendienst ver-
richten.
Dis-an, plankje om sago te kneden.
Dit, vronw, oud K. alleen nog in ge~
bruik als vrouwel. eigennaam en in
spreekwijzen als : ini w e m a n dit
a n g 1 e d, hij heeft veel booten en
vrouwen (n. I. om uit te huwen) = hij
is rijk.
Diw, aars, achterste. D i w wing, vlak
achterste. Enbelang diw, met zijn
achterste schudden. Diw belbelang,
schudciiegat. Diw k 0 e b, uitpuilend
achterste. Diw n g a r i t'i n, ve ester.
Fig.: ondereind dat als steunpnnt dient,
b.v. a i n i diw, de voet van een boom;
oorsprojngi, begin, b.v. berkaar n i
diw of o e t i n, de aanleidende oor-
zaak of begin eener zaak.
Diwin, (v. en- diwit), moot, snee,
schijf, stnk, vakje van sommige vruchten,
b. v. Citroen.
Diwit, en-, doorsnijden, deelen, ver-
brokkelen.
Djang, een heester, cassia alata, L.
(M. ketapang tjina en ketapang kerbo),
de bladeren worden gebruikt als genees-
middel tegen ringworm en k a s k a d 0.
Djaw, (M. Djawa), Java, Javaansch.
Djaring, (M. djaring), sleepnet.
Djems, zie bij en-, aardvrucht.
Djiloewang, (M. kertas djilit), bord-
papier.
Djoemafc, (M. Djoemahat), Vrijdag,
week.
Djoemlat, (M. djoemlah), de som
eener berekening.
# Do, e n-, komen uit zuidelijke of westel.
richting. In verbinding met andere
werkw. beduidt het, dat die handeling ge-
schiedt in de richting naar den spreker
toe. M a e n d o, geef hier, oemtai do,
kom hier, kom naderbij ; oemtev do,
gooi hier heen.
Doa, (M. doa), gebed. Doa ensoeb-
h e e n, gebedsformulier. N a f r e 1 k
d o a, blazen als ritueele plechtigheid
bij offers, bezweringen, enz.
Dob, Dobo.
Dod, e n-, n a f-, of e 11- f a-, bedriegen,
bedotten, bang maken.
Dodang, en-, op en neer bewegen,
wiegelen.
Dodoor, zie door.
Doe, n a f~, of n e f-, bij den schoon-
vader introuwen en tevens in dienst blij-
ven wegens het trouwen der dochter,
waarvoor men den huwelijksprijs nog
niet betaald heeft; wijl dit gewoonlijk
het geval is bij schaking, beteekent n a f-
doe 00k: schaken, ontvoeren; en 00k
dienstbaar zijn in ’t algemeen.
Doead, (letterl. lo pers. meerv. van
d 0 e a n in verbinding met de grondlet-
ter van ’t bezittel. voornw. did — ons
aller heer), God, Opperwezen. Hij wordt
voorgesteld als in de hemelen wonende,
meestal vereenzelvigd met zon en maan,
waarbij de maan dan als het vrouwelijk
beginsel wordt gedacht, doead- ler-
w o e a n. Overigens heeft men er slechts
verwarde voorstellingen van. Doead!
of doead r u k i ! bij God ! bezwering.
Doead enhoekoem, God zal mij
oordeelen; bezwering. Doead enkai,
God alleen weet h^t. Doead naan 0,
enfangwok o, entiv o, enahai
sangwoelin 0, enz., verwenschingen.
Doead- ler- w o e a n, God zon maan,
Opperwezen der Loerlima ’s. Doead
1 a r w o e 1 , God rood bloed — God-
wreker of doeadlarwoer, Opper-
wezen der Oersiwa *s. De Katliolieken
hebben het woord Doead overgeno-
men om het christelijk godbegrip uit te
drukken. Protestanten en Mohammeda-
nen zeggen Allah.
Doeak, en-, vei'gezellen, begeleiden,
uitgeleide doen. Endoeak nit, een
lijk uitgeleiden, uitvaart houden.
Doean, (M. toean), heer, meester, ei-
genaar, bewoner, hem wien iets aangaat
in den uitgebreidsten zin des woords.
Doean tan, of toewan tan, (M.
tanah), eigenaar of beheerder der dorps-
gronden. Ohoi doean, ingezetene
van het dorp. Janan doean, kind
waarover men macht heeft wegens be-
taling van den huwelijksprijs der moe-
der. Alle wonnen die aan een vrueht of
boom knagen noemt men doean van
die vrueht of dien boom, b.v. a i doean,
houtworm, kokat doean, rijstworm.
Het dier dat in een sehelp woont, heet
de doean dier sehelp. Oemhorak
doean, vraag hem wien *t aangaat.
37
Doeaiuj — Doeoe
D o e a n teran, meester, doean t e,
meesteres, in betrekking tot hun slaven.
Doean beteekent nog: zelf, b.v. o doe-
an oemleeng, beslis zelf; betkai
o doean, dat moet ge zelf weten ; o
doean oemoet, doe het zelf ; in al der-
gelijke gevallen beteekent zelf: iemand
wien de zaak aangaat of die er belang
bij heeft.
Doeang! of D o e a n g oh! ocli God ! oh
mijn God! uitroep van schrik of ontzet-
ting. D o e a n g t e, godin, de niaan als
godheid in sommige gebeden. Zie
do e ad.
Doeang, e n-, tegen elkaar zijn, aange-
sloten zijn. E n d o e k doeang, vlak
naast elkaar zitten.
Doed, en-, losslaan, losstooten, b. v.
een steen, een tand.
Doed, trap door inkepingen, gemaakt
in boom of paal.
Doed, n a f-, donderen. N a f d o e d,
for e r b a, als het dondert, dwalen de
geesten rond.
Doedoe, G. K. = k a d o e d.
Doedoen, putje, kuiltje, pokput. N i
d o e d o e n, pokdalig zijn.
Doefan, bladnerf van den arenpalm.
Doefoer, n a k~, of n a m-, zie n a m-
doekoer.
Doe gar, gong.
Doehoen, stengel, steel, stain.
Doehoet, verschillende deelen waarin
het vleesch eener vrucht van nature ver-
deeld is, b. v. een vakje van een Citroen.
Doek, en-, (M. doedoek voor doek-
doek), zitten, wonen, verblijven, blijven,
thuis blijven. Endoek h a b a t, plat
op den vloer zitten, vast verblijven.
Endoek' oba, thuis blijven, ver-
geten of achtergelaten ziin. Endoek
s a d j 6 k, op het randje van iets
zitten. Endoek enfangofang,
voorover zitten. Endoek solalek,
zonder rugsteun zitten. Endoek sa-
b 1 i e k, met voor zieh gekruiste beenen
zitten. Endoek ling, zich verlaten.
Endir of endoek neblo, onpar-
tijdig blijven. Habo endoek, de boot
raakfc grond,zit vast. Oemdoek of
oemdoek w el, af scheidsgroet als men 0
opstapt; de tegengroet van den blijvende
is: oembwa, of oembwa wel of
oembwa bok. Endoek rahan of
endoek wav, in ’t kraambed zijn.
Endoek rahan j a n a n w a t
a e i n, zij heeft een meisje gebaard.
E n (1 o e k m o I, zie m oel. En-
doek of entoeb raoer, in de
plantingen verblijven. B a 1 endoek,
Bal is thuis gebleven. Endoek is
no: waarcl zijn b.v. mas i endoek
ringi wan 1 i m, dat stuk goud is
vijf rijksdaalders waard. Endoek,
— afsteken tegen, zie bij <e n cl i r.
Doekat, (H. dukaat), Engelsch pond
of gouden tientje.
Doekdoek, (v. endoek), woonplaats,
verblijf.
Doekoe, klein vetgezwel, knobbeltje.
Doekoen, en-, G. K. = en- doe k.
Doekoer, n a m-, afgevallen, van onrij-
pe vruchten.
Doekoet, n e f-, botsen, tegen elkaar
stooten.
Doelang, (M. doelang), zie bah an.
Doelit, lat van palmhout.
Doem, vischsoort.
Doemdoemoer, boomsoort met zeer
hard hout, waarvan o.a. hamers en
stampers gemaakt worden.
Doemoer, (M. damar), hars.
Doeng, en-, kreupel zijn, hinken.
Doenga, heup. Entaha doeng a,
de handen in de heupen zetten.
Doe n goer, slok, teug. E n-, inslikken,
doorslikken van vochten.
Doenjai, (M. doenia), wereld, heelal.
Doenjai laein, oudtijds. E n t a 1
doenjai laein, sedert onheuglijke
tijden. Doenjai e n moer, later, in
latere tijden, schertsenderwijze = nooit.
Famehe doenjai s i e n, altijd,
eeuwig. Afa doenjai bissa, alles
ter wereld.
Doeoe, en-, vergaan, ondergaan in *t
water, zinken, verdrinken. Nam-do e-
o e, gezonken, vergaan. Entai doeoe,
doen zinken, doen vergaan.
Doeoeu — Doiva
3S
Doeoen, hoek, bocht. Hein doeoen,
een hoek tier kamer. Enahai doe-
oen, een hoek niaken, hoekig staan,
b.v. ded enahai doeoen, de weg
maakt een boeht.
Doeoeng, nef-, (v. doeoen) ) hoe-
kig, hoekvormig* zijn, een bocht maken.
Doeoer, en-, overwinnen, de baas zijn,
En -kaf-, twisten.
Doer an, (M. doer ij an), vruchtboom-
soort, de vrucht, (niet inheemsch op
Kei).
Does, en-, of entai does, kreupel
zijn, hinken.
Doev, een nachtvogel, als howang
beschouwd, wijl hij volgens het volks-
geloof den menschen de oogen wil uit-
pikken.
Doev, n a s-, beraadslagen in de ver-
gadering der ouderen en hoofden;
keuvelen, in gezelschap zitten praten.
Doewoek, nas-, koppelen, doen pa-
ren, elkaar over en weer helpen met
geld, enz. b.v. nasdoewoek koe-
bang, geld samenbrengen ; eten samen-
brengen voor een gemeensehappelijk
feestmaal.
Doewoen, nas-, zie n a s - d o e v.
Dojaw, (v. doot) regenwater.
Dolam, oud indisch geldstuk, niet
meer in omloop.
Domingo, (M. domingo), Zondag.
Leran Domingo, Zondag.
Domkrak, (EL domme kracht), windas,
domme kracht.
Dong, G.K., boomsoort.
Doo! nitroep van spijt, medelijden,
spot, verbazing.
Doo, zie door.
Doong, en-, braken, overgeven. En-
d o 6 n g moet, zelfde bet.
Door, of d O' d o 6 r, in den grond ge-
plante dikke bamboestok aan ’t boven-
eind op een lengte van ongeveer een
meter in vieren gespleten. De gespleten
reepen zijn van elkaar getrokken en
daar tusschen staat een halve klapper-
dop, kab a; van boven zijn ze door een
ring van klapperblaren, k a b a b a, ver-
eenigd. Het toestel dient als offeral-
taar.
Doot, regen, het regent. Doot s i e n,
voorbijgaande bui. Doot 1 a i, lange
regen, harde regen. Doot karim-
b r i n, buiig weer, motregen. Doot
1 e r 1 e r, regen met zonneschijn, als dat
gebeurt, dan schaakt op dat oogenblik
iemand een vrouw. Doot k a r a-
d r a d, regenachtig weer, Doot n a k-
r a k, korte, hevige bui. Doot e n-
soer, de regen drijft voorbij. Noe-
hoe ensak doot, ’t is regenweer.
N o e h o e enoet f o doot, het ziet
er regenachtig uit.
Doo-wehin, (v. doot en wehin),
doo- wat, of e s n a v- wehin, water-
hoos, wordt beschouwd als de penis der
wolken,zie bij s i b i t.
Dor, n a k-, nakdor n g o i n g of
noenoer, mond of bek vooruit steken.
Dortoelis, (M. djoeroe toelis), klerk,
schrijver.
D5s, (M. dosa), zonde, alle schending
van adat- of gewoonterecht en elke over-
treding van wat pomali of taboe is.
Dos poessak, erfzonde. Dos 1 a i of
ellema n, zware zonde. Dos m a-
r a a n, kleine zonde. Entoeroet d5s,
zonde Tbelijden, biechten, waarna de pries-
ter de zonde wegdoet, enroean dos.
NeblSrdos, berouw hebben over zon-
de. Dos enal tenwav, erfschuld of
erfzonde omdat voorouders de adat ge-
schonden hebben, inzonderheid de huwe-
lijksadat. Dos ded oe, erfzonde, erf-
schuld. Enwar dos, schuldig zijn aan
zonde, medeplichtig zijn aan zonde we-
gens deelname aan of openbaring van
andermans zonde. Enoet of enboe-
w a t dos, zonde bedrijven, meer bizon-
der ontucht. Dos wordt ook soms ge-
bruikt voor schaamdeel. Ook soms ge-
braikt bij wijze van verwensching, dos
nit aka enlawoer ning af a i?
wie voor den drommel heeft dat ding
van mij vernield? Ook nietswaardig iets,
niksnutterij, oemoet aka d5s ein-
f it i? wat doe je daar voor knoeiwerk?
plagerij? domme streken?
Dos, (H. doos), doos, kistje, trommel-
tje, inzonderheid tabaksdoosje.
D5v, e n-, klinken of dreunen van den
voetstap.
Dowa, (v en- do wat), vliegende
mier.
39
Dovvat — Elan
Dowat, e n-, warrelen, schommelen. Ini oemoer koko dowr til of
Nioet endowat, wervelwind. h a r til, hij is zoo oud, dat hij zijn
kinderen ziet in ’t derde geslaclit.
Dowr, geslacht bij stamboom, genera-
tio, afstamming. Sad ni dowr til Dum, (H. duim), duim als lengtemaat,
ruk, Sad heeft.al acbterkleinkinderen. centimeter.
E
E, ai e, boomsoort (M. kajoe titi),
die bruikbaar timmerhout levert, vitex
moluccana Bl.
E,en-,ene naan, den adem inhou-
den, inademen.
fi, soms als verkorting van enhoev
of a e i n.
E, n e s-, G. K. rrnes- sehe k.
Eb, aangesneden bloem van klapper of
arenpalm om palmwijn te tappen.
fiblis, zie a b 1 i s.
Ebto, oud K. verzoend.
Ebto, heiman ebto n a n g m e-
tan, donkergekleurde soort schaamgor-
del.
Eek, en-, binden, vastbinden.
Een, gramseliap. N i een h i r a, boos
zijn op demand.
Een, zie ein.
Eerin, zie j a haw.
Ef, kenteeken. En- ef, herkennen.
Enef k v a n, te recht herkennen. El n ei f
s a, meenen te herkennen, doch zich ver-
gissen. Oeef sa fo j awning, ik
dacht abusievelijk, dat het mij toebe-
hoorde.
Efar, boomsoort, zizyphus jujuba, (M.
bidara). Het hout wordt gebruikt voor
brandhout in ? t j a f tamoer der
kraamvrouwen, alsook ai wanit en
a i ahar. De zoete vruchten worden
gegeten.
Ehe, en-, afdroogen, afvegen.
Ehet, vischsoort.
Eid, verkorting van w a e i d, vooral in
samenstellingen als : E i d b o, e d b o,
of eidmo, verbindend tusschenvoegsel
in een verhaal: en toen, vervolgens, ja
maar, edoch. Eid- b e r o, en toen, zoo
niet.
Ein, algemeen stukswoord bij *t tel-
woord voor zaken, die geen eigen stuks-
woord hebben. E i n s a, ten eerste. E i n-
m e h e, een enkel.
Ein, uit, op, afgeloopen.
Ein, ware i n, liaansoort.
Einan, prijs, waarde. Ein an lai,
duur. Einan k o e t of soek, goecl-
koop. Einan b ok, schikkelijke prijs.
Einan e n s a k, de prijs stijgt. E i-
n a n ensoek of e n 1 e k, de prij s
daalt. Einan sien, lage, slechte prijs.
Ning koebang einan, ik heb
het voor mijn geld gekoeht, ik ben er
baas over. Af a i einante waeid?
wordt dat goed betaalcl ? Einan is
niet alleen de betaalde prijs, maar
soms hoort men het ook voor het
gekochte voorwerp, b.v. ning 1 k o e-
b a n g einan.
Einsa, ten eerste.
Eiwav, Kei, Keieesch. Tomat E i-
w a v, Keiees. Mav Eiwav, Kei en de
vreemde, binnen- en buitenland, overal.
Tomat mav Eiwav bissa, ieder-
een, alle menschen. Adat Eiwav, zie
a d a t. Vaak wordt Eiwav gebruikt
om zaken aan te duiden van Keieesche
herkomst, in tegenstelling met soortge-
lijke ingevoerde zaken, b.v. n g o e Ei-
wav, klapperolie ; koebang Eiwav,
Keieesche stukken van waarde, in tegen-
stelling met muntspecie, enz.
Ej, uitroep van toestemniing, ja, goed,
begrepen, top.
a
Ek, e n-, zie e n- eek.
A
El, n e s-, zie nes- e w.
El, moedervlek.
A
El, (H. el), el, lengtemaat.
Elak, e n-, weerhouden, beletten (zon-
der geweld).
Elan, milletia sericea, W. et A. (M.
toeba), boomsoort; de wort-el tjes daar-
van, om een stokje tot een bezempje ge-
bonden, dienen om visch te bedwelmen.
40
Elang — Erak
Elang, zoo juist, zoo pas.
Elat, visclisoort.
Elihin, (v. a e 1 en i h i n), vischangel,
hengel.
Eliloen, of i 1 o e n, helling, glooiing.
Elleman, zwaar, gewichtig, ernstig.
Habo enba elleman, de boot roeit
zwaar. Moe elleman of leman
rat te? letterl. ben je gewichtig als
een koning? — ben je te goed om dat
te doen ? Wahan elleman, een
ernstig, zuur, bedroefd, stuursch gelaat.
0 e 1 i n elleman, zwaar ziek. k a-
man elleman, spottend gezegd te-
gen iemand, die traag loopt of werkt.
Ellemleman, (v. elleman), zwaar-
te, gewicht.
Elmo, en-, e n- s e 1 m o, of e n- m o,
duiken, ook als ordalium, zie n a s- e w.
Elmoer, klier in den hals.
Eloe, inlandsch gebak van sago of
rijstemeel en sniker in klapperolie ge-
bakken. Eloe an a nan, koekjes tot
lange reepjes uitgerold en dan tot figu-
ren gevlochten. Eloe j a j a w, platte,
tot figuren uitgesneden koekjes. Eloe
w o e 1 w o e 1, ronde, met bruine suiker
bereide koekjes. Eloe nas ngoe-
o e r, dezelfde met witte suiker. Deze
worden soms nog' met verfstof blouw,
groen of rood gekleurd.
En, ni- en, haten, verafschuwen.
N e f-, weigeren, niet willen. Nefen-
f e n, volstrekt niet willen.
En, G. K. = jen.
En, aardvrucht, aardappelsoort. Ver-
schillende soorten zijn: en- bal, oebi
kajoe, e n- m a v, G.K. e n- w a r, de zoete
aardappel, ipomoea babatas Poir.; ver-
schillende ondersoorten hiervan zijn:
enmav woean mehe, enmav J a-
boen, met ongekarteld blad, enmav
lor, met fyngekarteld blad, enmav
watkoekoer, enmav djenis,
enmav web woel. Van de e n ni a v
wordt het loof ook als moes gegeten. E n
is de ombili, waarvan ondersoorten zijn:
en toe a, en sit ten, en woeoen
a w a i, e n web woel, e n ,E r j a t,
en oeoer ngier, en woelwoel,
enz. E n ronan, kalladi. Alocasia
esculenta.
En, persoonl. praefix bij werkwoorden,
afgeleid van het bezittel. voornw. n i ;
doet aldus t evens dienst als betrekkelijk
voornw. of relativum, b.v. tomat en-
k e r d j a, de mensch werkt, = de
mensch die werkt; e n- 1 a i, de groote, =
hij die groot is. Enroi, gindsche. E n-
b e? welke? E n h e, deze. E n i, deze,
hier. E n w o e v, gindsche, enz.
En, uitwas op het lichaam, bobbel,
knobbel.
En, in r a a n e n, beminnen, graag
hebben, (vgl. n i- en).
En, boomsoort. De afgekrabde schors
dient als middel tegen ngaliwoer.
Enngam, andere soort. Met afkooksel
der bladeren wordt de buik van kraam-
vronwen gewreven om de verlossing te
bevorderen.
Enbal, (v. en en Bali), aardvrucht,
cassave, manihot utilissima; sommige
soorten zijn vergiftig en eerst na doel-
matige toebereiding eetbaar. Entail
enbal, enbal weeken. Ensoer en-
bal, enbal raspen. Enloeoen en-
bal, enbal persen.
Enfak, gutsbeitel met kruisvormig
handvat, als ldopboor gebruikt, door den
beitel met een hamer in ’t hout te drijven
en na elken slag een halven zwaai
te draaien.
Enha, visclisoort. (M. ikan belanak).
Enmalir, loods, afdak.
A
Er, tong, scheldwoord. Entawar er,
A
de tong uitsteken. Er b o o e, dubbele =
leugenachtige tong. En-, schelden, uit-
schelden. Ener fenan, of G.K. ha-
w a k, uit schelden. Ener ferat, laste-
ren, kwaadspreken. Ener hira ni
reinan h 6 n, iemand beschamen, door
zijn moeder of vrouw uit te schelden, ge-
woonlijlc: wav of jahaw c n w e d
reinam ho m, porcus vel canis cogno-
scat matrem et uxorem tuam; reinam
fallen, pudenda matris tuae, enz.
E n % r m e d, of ener s o e b a n, ver-
wenschen. Entaha er fo iwoer
r a a r bo k, licden met elkaar verzoenen.
A
Er, sagopalm, metroxylon Eumphii,
E n f a w e r, sago klappen.
A
Er, meet of aanvangslijn bij verschil- #
lende spelen.
Erak, en-, afsnijden, inzonderheid den
top of het uiteinde van iets, zie t o e a t.
i
4i
Erjat, Miora, eilandje in de Ceram-
laut- groep. De lui daarvan komen op
Kei als rondtrekkende smeden.
Eroeoek, en-, elastisch of veerkrach-
tig terugtrekken of terugspringen.
Es, langzaam, slepend. E n-, trekken.
Roe w at enes watoek ralian, de
vloed heeft een huis weggespoeld. Enes
watoek koebang, geld verkwisten.
T i w a e s, langzame trommelslag. E n-
ba es, langzaam loopen, trekkebeenen.
Esbad, zwaard, sabel.
Esbew, hoofddoek.
Esbingar, (Portugeesch, espingardo),
schietgeweer.
Esbo, lap, sarong. Esbo sain, of
esbo rehen, lint. Esbo lib, of
1 i b 1 i b, goede soort sarong. Esbo
A r o p, goedkoope soort. Esbo D e r-
man, slechte, dunne soort. Esbo B i-
n o n g, Binongoreesche sarong.
Esdengar, of sedangar, rijk, rijk-
aard. Elk dorp of familiegroep heeft
een handelaar met wien zij gewoonlijk
handelen en ook alles op voorsehot kun-
nen krijgen in afwachting dat de s a s i
voor klapper, torenschelp (1 o 1 a) of tri-
pang geopend wordt; dezen handelaar
noemen zij hun sedangar.
Esdaw, of sedaw, (M. sendawa),
buskmit. Esdaw mat, vuurwerk,
lucifer.
Eskoet, n i-, haten, wrok toedragen,
benijden.
Eslamat, of slam at, (M. salamat),
heil, geluk, voorspoed.
Eslanron, vischsoort.
Eslifing, zie angmaanj
Eslifir, gevel.
Esmangat, G.K. = d e n g a.
Esmin, galon, passement.
Esmin, (H. cement), cement. Wer
esmin, cementen waterput.
Esmir, ochtend, ’s morgens. Esrair-
m i r, in alle vroegte. Esmir j a t, bij
’t krieken van den dag. Esmiran,
y a morgens vroeg. Me ran esmir,
morgen vroeg. E n t a 1 esmir, al een
heelen tijd, al lang, onophoudelijk.
Erjat — Esweilafc
Esnaeit, pijl met ijzeren punt van
weerhaken voorzien.
Esnai, rij atap zooals ze op het dak
gedekt liggen. Stuksnaam voor zulk een
rij, rafat esnai til, drie rijen
atap.
Esnai wehin, zie doo-wehin.
E&naking, zie esnai.
Esnav, windvlaag. Esnav Wadan,
of esnav wehin, waterhoos.
Esnehet, zang, lied.
Esiim, goot, buis.
Esnget, soort puit.
Esngo, G.K. = lemanoet.
Esniwoen, schuif of zoom van een
gordijn of broek waardoor het schuif lint
der broek of de roede van het gordijn
gaat.
Esniwoet, luik, venster, zoowel de
opening als de sluiting.
Esnoba, boomsoort, welks vruchten
door de kinderen als tol gebmikt
worden.
Es-oe, zeewomi van de familie der
annelidae, licidice viridis Grey. Met zout
en peper gekruid vomit hij een ge-
zo elite bijspijs. Op vaste tijden in ’t
voorjaar komt hij in groote zwermen
onder de kust voor. Volgens het volks-
geloof valt hij uit de lucht. De Mai,
benamingen oelar djatoh en oelar
langit stemmen hiermee overeen. E^s-
o e k o k a t, b o t a n en b o o e t, zijn
verschillende soorten, aangeduid vol-
gens den valtijd, n.l. als deze gewassen
rijp zijn. Es-oe jaw, slechte soort.
Es-oe i h i n, goede soort. W o e a n
es-oe jaw, enwoean es-oe ihm,
G.K. twee maanmaanden overeenko-
me nd met Februari, Maart of April.
Es-oe enlek, de es-oe valt, ook
als tijdsbepaling. Es-oe e n ah a i
fee s 1 a r, wordt gezegd als de es*
o e valt eer de mais rijp is en dan zal
deze weinig vrucht dragen. Ook is de
val der es-oe noodlottig voor een dien
dag geboren kind of opgezet huis.
Esweilat, werpnet. E n h i 1 i k es-
w e i 1 a t, het werpnet uitgooien.
Eta — Fafair
42
Eta, nam-, vlak, glad zijn (der zee).
Etan, etan a b r a n, scboonzoon ;
etan wat, scboondocbter.
Etan, en-, omhakken, vellen,
Etang, e n-, ' schrikken.
Ev, of e v e v (vgl. iwoen) in
samenstellingen = iwoen; vrucbt in
den moederseboot. Naf-, of naf-ew,
zwanger zijn.
Ew, naf-, zie naf-ev.
Ew, n a s-, duiken 00k als ordalium.
Onder bezwering van den priester dui-
ken de verdaeliten op een gegeven
teeken onder water; die 9 1 eerst weer
boven komt, wordt schuldig geacht.
Ew, e n-, in de offertaal = stuk
bakken.
Ewan, lange koker van dikke bamboe.
Ewan, leemaclitige grond. E n-,
planten, pooten.
Ewoei, Kissehoei een der Ceram-laut
cilanden.
F
Fa, praefix, dat welluidendheidshalve
00k fak, fang of fat wordt, en
wexkwoorden vormt met meestal eausa-
tieve beteekenis.
Fa, keer, maal. F a a, eenmaal.
F a f 1 r ? boe dikwijls ?
Faang, en-, tarten, uitdagen, plagen,
treiteren.
Fabaling, en-, (v. balid), linkscb
aanduiden of ricliten.
Fablejer, en-, vertroetelen.
Fabler, en-, (v. ne-ble r), maken
dat iemand spijt van iets beeft, b.v.
do 01 bem te straffen.
Fabnahai, langzaam, traag. E n-,
traag, langzaam zijn.
Fabnanahai, zie f a b n a b a i.
Fabner> en-, babbelen, kibbelen.
Fabobar, en- (v. en-bobar),
bang maken.
Fabod, en-, (v. bod), minacbtend
of bedriegelijk, als een sul of domoor
bebandelen.
Fabre, (v. ne-bre), vermoeid,
zwak, uitgeput doen zijn. Entoen fa-
b r e, aanscbieten. Enwer fabre,
xnaar ten deele betalen.
Fabreet, e n-, (v. en-reet), ver-
sieren, optuigen.
Fabreet, e n-, G.K., tot een pakje of
bundeltje binden.
Fabreeng, (v. ne-breeng), plot-
seling, scbielijk, onverwacbts. E n-,
doen scbrikken.
Fad, of fadfad, verweerde kleur,
grijsacbtige vlekken op boomscbors;
verdorde kleur van bladeren. Noeoer
f a d, bepaald soort Mapper.
Fadad, en-, (v. e n - d a d), in orde
brengen, berstellen, opknappen, ver-
zoenen.
Fadan, e n-, G.K. = en-fadang.
Fadang, en-, besluiten, eindigen. En-
fadang j a f 0 e r, kalk blusscben.
Enfadang ngoe, klapperolie nog-
maals overkooken om bem te zuiveren.
Nanggrehi fadang, slotwoord
spreken, zijn laatste woord zeggen.
Entiwa fadang, bizondere trom-
wijze als slot. Enfadang ngel,
bizondere zang als slot van de ngel.
Fadir, en-, (v. e n - d i r) , doen
staan, opricbten, overeind zetten.
Fadirik, en-, zie e n - f a d i r.
Fadkain, olifantstand, elpenbeen. Oii-
fantstanden behooren mede tot de
Keieescbe scbatten en erfstukken.
Fadoekoen, en-, bet bezit van iets
betwisten.
Fadoekoeng, en-, (v. en-doek),
weer ineenzetten, weer ineenpassen,
weer bijeenbrengen.
Fadong, en-, scbatten, prijzen, ta-
xeeren.
Fafair, (v. en-fair), touw om iets
op te hijsclien, takel.
43
Fafar — Falak
Fafar, (v. en-far), geseheurd van
bladeren.
Fafnoen, e n-, jeuk veroorzaken.
Fafofar, zie a t f o f a r.
Faha, e n-, koopen. Enfalia n a,
kc-open bij, koopen voor.
Fahair, en-, verraden, een vergrijp
van iemand scheldend en verwijtend in
den kampong rondroepen.
Faheii, vagina, vrouwelijk schaam-
cleel; schutblad van de bloeiwijze der
palmboomen. Reinam f a h e n,
sclieldwijze.
Fahoe» en-, (v, hoe), bij fakkellicht
viseh steken.
Fahowang, en-, zie en-fawang.
Faifak, en-, (v. kaifak), af-
scheidsmaal gebruiken voor de reis.
Fair, vischsoort.
Fair, en-, hijschen, optrekken.
Fajatang, en-, (v. jatan), doen
schrikken.
Fak, vier, E i n f a k, vier. Woet-
f a k, veertig. R a t f a k, vierhonderd.
Riwoenfak, vierduizend.
Fakar, of fakir, bloeiwijze van
palmboomen; vangarmen van den inlet-
visch of poliep.
Fakat, e n- (M. moepakat), vergade-
ring houden, beraadslagen, verbond
slniten, samenspannen.
Fakbilak, en-, (v. kabilak), min-
zaam, voorkomend zijn.
Fakbohan, en-, (v. kabohan), nat
maken, bevochtigen.
Fakdikan, e n-, zijn gevoeg doen ; vuil,
slordig zijn.
Fakdod, en-, bedriegen, misleiden.
Fakerol, (H. procurenr), zaakwaar-
nemer.
Fakir, zie fakar.
Fakla, ensinga fakla, een deel
der offerande voor de godheid afzom-
deren in de k a j e, waarna het overige
verdeeld en genuttigd wordt.
Faklas, niet toereikend, niet als ? t
behoort. Entaha faklas, verkeerd
vasthouden.
Fakleek, e n-, (v. lee n), verbergen,
verstoppen, verzwijgen.
Fakloi, en-, (v. en-loi), doen han-
gen, ophangen.
Fakloir, e n-, tafelschuimen, klaploo-
pen.
Fakloit, en-, zie e n - f a k 1 o i.
Fakmarak, en-, ( v. kamaran),
drooge kleeren aantrekken als men nat
geworden is.
Fakmoerik, e n-, (v. moeij, met den
rug gekeerd zijn naar, ruggelings.
Fakmom, e n-, (v. karmom), bevui-
len, bemorsen, vuil maken met droog
vuil, b.v. stof, zand, enz.
Faknowan, dikwijls, herhaaldelijk, vol,
geheel van tijd, b.v. 1 e r a n til fa k-
nowan, drie voile dagen.
Fakoek, scheef, schuin, hellend.
Fakoelik, en-, (v. e n - k o e 1 i k) , op-
ruimen.
Fakoetan, e n-, (v.koetan), een tuin
in bedden, k o e t a n, indeelen ; dwars-
houten over de randen van een schuit
binden, als ze op sleeptouw genomen
wordt, om haar stevigte bij te zetten.
Fakrakat, en-, kittelen, kriewelen.
Fakwalin, e n-, knoeierig een werk
verrichten.
Fakwas, e n-, (v. k o e w a s), opstan-
dig, wederspannig zijn, enhoev
h i r a, tegen iemand.
Fakwioen, en-, (v. wioen), geluid
geven.
Fakwoenin, en-, (M. boeni), verber-
gen, zich verbergen. Enf alnvoenin
n i i w o e n raan, huichelen, veinzen.
Enfakwoenin o of enhoev o, bij
verbergt voor u,
Falaeing, en-, (v. laein), zich be-
roemen, zich verheffen, pochen, stoffen,
bluffen.
Falak, en-, G.K. nabootsen.
Falan — Fang
44
Falan, en-, visch slaan.
Falarang, en-, (v. laran), smaken,
proeyen.
Faleek, e n-, iemands naam niet mogen
noemen, b.v. tijdens ziekte of lange af-
wezigheid, om er de booze geesten niet
opmerkzaam op te maken,
Falemang, e n-, (e 1 1 e m a n), zwaar
maken. Enfalemang wahan, een
bedrukt, bezorgd gezicht trekken, mijme-
ren.
Faler, en-, in liooge mate doen het-
geen waarvan sprake is. Paler toea
enf aler tomat Toea, de faler-
t o e a, een stekende visch, heeft veel Ini
van Toeal gestoken, n.l. toen zij hem
voor ’t eerst bij ’t eiland Ngaf vingen;
vandaar de naam van dien visch. T o-
mat erf aler woeoet, de Ini heb-
ben veel visch gestoken. Enf aler j a-
n an, een kind vertroetelen.
Falertoea, zie en- f a 1 e r.
Falir, e n-, G.K. = en- f a 1 1 i n.
Falis, e n-, of e n- f a 1 f a 1 i s, rondom
gaan, omgaan, omzeilen.
Falkin, e n-, zie e n-s a 1 n g* i t.
Faloeang, en-, (v. loean), iets dat
voor onderstel dient leggen. E n f a 1 o e-
a n g 1 e 1 e, vloerribben leggen.
Faloer, en-, troosten.
Falor, e n-, zie e n- 1 6 r.
Fam, familiegroep, familiestam.
Famafoeng, en-, (v. mafoen), prij-
zen, loven, vleien.
Famair, e n-, van iemand kwaad spre-
ken.
Famalik, en-, (v. en- malit), nitla-
chen, doen lachen.
Famaraang, e n-, (v. m a r a a n), klei-
neeren, minaehten.
Famarloe, (v. nakmar en loe-
oen), tranendroger = trooster, En-,
troosten.
Famaroek, e n-, (v. maroet), tarn
niaken, vleien.
Famatang, en-, (v. mat an), uitbot-
ten, kiemen.
Fameek, en-, (v. en-), beschamen.
Famehe, eenmaal, in eens, te samcn,
heelemaal, tot, tot aan, plotseling, eens
en voor goed.
Famem, e n-, zie e n- famemak.
Famemak, e n-, (v. mem an), een
naam geven. Enfamemak hi r a n i
m e m a n, iemand loven.
Famirik, e- n-, aansporen.
Famnat, e n-, liegen. E n f o h ok
famnat, liegen.
Famnga, e n-, (v. namngaan), ver-
wonden.
Famo, en-, door gesehenkjes te vriend
honden.
Famoed, en-, (v. ngamoed), troe-
bel maken.
Famoelik, e n-, (v. moelin), voor
moelin of foelik verklaren.
Famoo, en-, maken dat iemand niets
krijgt of bemachtigt, n.l. middels toove-
rij. Loemwad enfamoo o, ver-
wensching.
Fan, aas. E n-, voeden, opfokken, voe-
ren ; aas aan den angel doen. Enfan
of enfan foei bieb, de nageboorte,
besloten in een aarden pot, in of onder
den daartoe bestemden boom gaan zetten.
Enfan nefniloek, opvoeden, onder-
houden.
Fan, e n-, schieten met den boog.
Enfan a b r a n, zie- a b r a n.
Fanab, en-, G. K. = e n k o e 1 i k.
Fanak, en-, aanspraak maken" op,
opeischen, zich gelegen laten liggen
aan.
Faneck, en-, (v. faneen), merken,
teekenen, van een teeken voorzien.
Faneen* teeken, merle.
Fanek, e n-, G.K. = en-roenoet.
Fanfan, (v. enfan), schietstrik
voor varkens. M. panah-panah.
Fang, en-, of e n f a n g f o e r i n,
tergen, tarten.
Pang', en-, (v. fan), aas aan den
angel doen.
Fangat, span, spanwijdte. Fangat
w a t, span tusschen gestrekten duim en
wijsvinger. Fangat abran, span
tusschen duim en middenvinger. F a-
ngat warin, span tusschen duim en
pink. En-, met de hand spannen, span-
nend afmeten; een toevallig overschot
wordt dan vender bij vingerbreedten,
kew, gemeten. Met spannen wordt ook
soms het noodlot geraadpleegd : Men
vouwt de handen samen, de vingers
tusschen elkaar doorgebogen, behalve
duimen en wijsvinger s uitgestrekt te-
gen elkaar gedrukt. Daarover prevelt
men de formule en spant vervolgens met
de rechterhand den linkerarm af van
den vingertop tot aan den sehouder ;
daarna herhaalt men op dezelfde wijze
dezelfde formule en spant af van den
sehouder tot den vingertop. Komen dan
de twee v!” .-■ L r — r,—* ~r.n rechter- en
linkerhanc. V uit,dan is ’t
noodlot gunstig, anders ongunstig.
Fangelan, gewricht, lid van vingers of
teenen.
Fanglr, en-, (v. ngir), klieven.
Fangloban, en-, vernielen, verwoes-
ten. For fangloban, vernielende
geesten.
Fangnan, en-, denken, meenen, zich
herinneren, treuren om, medelijden heb-
ben met, heimwee hebben naar. E n-
fangnan sa, zich vergissen. E n-
f an gn an ken, juist oordeelen, juist
denken, zich herinneren. Enfangnan
talik, vergeten.
Fangnanan, e n-, hopen, wenschen,
verlangen.
Fangne, en-, (v. nengne), ver-
warmen, opwarmen.
Fangnoen, en-, jeukte veroorzaken.
.Fangoet, en-, op de vingers fluiten,
sissen van slangen.
Fangofang, voorover. E n-, voorover
gebogen zijn. Endoek fangofang,
voorover zitten. Entoeb f ango-
f a n g, met den open kant naar beneden
gekeerd liggen van .holle voorwerpen,
omgestulpt liggen.
Fangser, en-, of en- fangs eh dr,
(v. her), sterken, versterken.
Fang — Farawoeng
Fangtar, e n-, (v. tar), ondersieunen,
stutten.
Fangwaeik, en-, (v. en- waeit), in
’t leven behouden,doen genezen, opvoe-
den, aansporen. Enfangwaeikj af,
vuur aanhouden.
Fang waeit, e n-, zie en-fangw a-
eik.
Fangwav, en-, helpen, bevoorrechten,
voortrekken.
Fangwot, voorover. En-, vooroverge-
bogen zijn. Entoeb fangwot, voor-
over ligg'en.
Fangwok, en-, (v. en- wok), weg-
doen, opruimen. Doead enahai
fangwok o, verwensching.
Fanii, wolkengloeien, avondrood ;
maanmaand ongeveer overeenkomend
met November of December, wanneer
deze natuurverschijnselen bizonder sterk
voorkomen.
Fanimoeng, e n-, (v. kanimoen),
voltooien.
Fanin, vleugel, vlerk, vin.
Faoeoet, (v. oeoet), sagowasscher.
E n-, sago wasschen.
Faoet, en-, (v. en- oet), laten doen,
dwingen, nopen.
Far, partikel overeenkomend met
het Maleische bar en het Holl. -i g
of -a c h t i g.
Far, en-, scheuren, splitten van bla-
deren.
Far, rog, raja; soorten zijn: Far 3 a-
bar, minat, walkanew, w 0 e 1,
n g i s, ko d. Het sterrenbeeld de Schor-
pioen ; in vereeniging met de Jew =
far jew, =: Antares en Akrab.
Far, stengel van palmbladeren.
Far, en-, drijven, in beweging bren-
gen; fig: op de been brengen. Enfar
j a m a n oeran, bloedverwanten op de
been brengen, te hulp roepen.
Faraang, e n-, (v. r a a n) t vullen, hee-
lemaal vol maken.
Faraha, e n-, (v. nef- r a h a) , schen-
den, vernielen, overtreden.
Farahak, e n-, G.K. = en- faraha.
Farawoeng, e n-, vex*klikken.
46
Fareek, e n-, (v. e n - 1 e e k), opheffen,
tegenwicht maken en daaixloor het zak-
kende deel weer onihoog brengen; ver-
baasd staan, opzien van verwondering.
Fareeng, en-, enfareeng r ah an,
den dag na *t dekken van een huis, daar-
in drie achtereenvolgende nachten trom-
men en zingen, ensikar n g e I, om de
booze geesten en onheilen af te wenden.
Leran fareeng, de dag waarop dit
gebeurt.
Fareet, en-, beletten, verhinderen,
weerhouden, inzonderheid twistenden
beletten te vechten.
Farehe, (v. e n- kafrehe), maan-
maand, ongeveer overeenkomend met
October of November, nioet hirhoer
erkafrehe, = als allerlei winden
samen twisten = als de wind niet be-
stendig is, dus in de kentering.
Fareit, en-, naderen, nabij komen.
Fariek, (v. rien), een heft zetten
aan.
Farien, e n-, verschrikken, doen schrik-
ken.
Farihin, (v. i h in), gespierd, krachtig,
volwassen. Oelin farihin, stevig
gebouwd lichaam. E n~, sikatrizeeren
eener wonde.
Farkoel, G.K., zachtjes, weinig. E11-,
zachtjes, voorzichtig doen.
Farkoet, G.K., weinig, kortelings, aan-
stonds, weldra.
Farkoi, e n-, G.K. = e n- t i w a k.
Farlan, en-, (v. en-lan), nazitten,
naloopen, achtervolgen, opsporen, naja-
gen, 00k fig. b.v. enfarlan koe-
b a n g, om geld rondloopen.
Farmai, en-, kennis geven, toeroepen,
verwittigen.
Farmain, (M. firman), bevel. E n-,
een bevel omroepen, een voorschrift
uitvaardigen
Farnehe, en~, verwonderd zijn.
Famehing, en-, bluff en, pochen,
snoeven.
Faroen, vischsoort, groote n g a t a n.
Faroeoek, e n-, helpen, ontzetten,
vechtenden scheiden.
Farsin, en-, het hoofdhaai 1 opmaken
tot een wrong.
Farsoekat, t i w a f arsoekat,
trommelslag van zeer vlug tempo.
Farwaawr, en-, (v. waawr), veel
praats hebben.
Fasieng, e n-, slecht behandelen,
kwaad doen.
Fasir, e n-, bijna, nabij, ongeveer, dicht
bij zijn, nabij komen, benaderen eener
vrouw. I e 11 f a s i r jaw w a e i d, hij
mijdt mij.
Fasoek, en-, (v. soek), geringschat-
ten, versmaden, verminderen.
Fat, klopboor, zie enf ak.
Fat, en-, nijpen, knijpen.
Fata, open plekje in een bebouwden
tuin, waar de aardvruehten worden on-
derzocht als men ze uitgedaan heeft en
waar 00k de 1 1 r of 1 0 e r m a j 0 v a n
is ; zie m a j o r a n.
Fat aan g, en-, weerstreven, dwars-
boomen, hinderen.
Fatab, e n-, troosten, opbeuren.
Fatarak, en-, dunken, meenen.
Fatbav, en-, kunnen, aandurven, bij
machte zijn.
Fateng, en- (v. ten), hoogmoedig
zijn, zieli verheffen.
Fateteng*, of fateng, hoogmoed ; zie
e n- fateng.
Fatfee, (v. en- fee), dwarsstreep.
Fatir, e n-, G.K. e n- a d i r.
Fatjarak, en-, (v. jar an), met den
voorkant of borst toegekeerd zijn; met
de opening naar boven gekeerd van holle
voorwerpen.
Fatkak, en-, afluisteren.
Fatkoeoen, e n-, (v. n a t- koeoen),
verdooven, doof maken.
Fatlakar, en-, G.K., grabbelen, graaien.
Fatlim— Feit
4
Fatiini', en-, lioorerl, Vetstaaft.
Fatlin, en-, zie en- f a 1 1 i m.
Fatmoerik, zie f a k m o eri k.
Fatnim, eigen, persoonlijk, oprecht,
duidelijk, sterk. Lar fatnim, eigen
bloed, = bloedvenvant. Tanat fat-
n i m, eigen land, geboorteland. Kalian
n i m, een huis waar men thuis is.
Fatnitang, e n- in gelijkenissen spre-
ken of verduidelijken.
Fatnoerat, e n-, meevaren, meegaan,
vergezellen.
Fatoef, en-, (v. i t o e f )., met i t o e f
visscben bedwelmen.
Fatoel, en-, (y. en- to el), voor-
zeggen, inblazen. Nanar fatoel,
voorzeggen.
Fatoer, en-, (v. atoeran), onderrich-
ten.
Fatok, en-, straffen, tot betere in
zichten brengen.
Fatroe, dwars, overdwars. E n-, over -
dwars liggen of zicli bevinden.
Fatwar, en-, met meerdere vrouwen
eenzelfden man liebben.
Favnoen, en-, jeukte veroorzaken.
Favroeoeng, e n-, meuken.
Faw, (M. paoeh), manggaboom, mang-
gavrucht, manggifera indica.
Faw manil, psidium guajava L.
Faw, Faw ewoet of Faw ein-
woet, alle Loerlima *s.
Faw, en-, (M. paloe), kloppen, sme-
den. Enfaw e r, sago kloppen. E n-
f a w a t m a n, ijzeir smeden. Enfaw
oeb, kruiken (van klei) vormen, deze
toch worden. niet gedraaid, doch met de
hand gekneed en dan aan den buitenkant
met een spaan geklopt, terwijl men er
aan den binnenkant een klein steenen
aambeeldje tegen houdt.
Faw, n a-, (v. e n- fa- h 6 n : lion
is samengetr. v, ho- an, vgl. Ford,
a wan), trouwen, hnwen, als echtelingen
samenleven. K a f a w r u k, m a er-
batsenik h o e b, ze zijn al getrouwd,
maar hun huwelijk is nog niet ingeze-
gend. En- faw t e, van vrouwen,
enfaw teran van mannen, in een
familie of dorp introuwen.
Fawai, e n-, (v. w a e i n), een spoor,
merk of herkenningsteeken maken of
nalaten.
Faw an g, en- (v. howang), voor
toovenaar uitmaken, hetgeen op Kei
voor de grofste aller beleedigingen geldt.
Faw awn g, rahan f a w a w n g, ge-
raamte van een huis.
Fawn, e n-, spannen van een strik.
Fawoeak, e n-, op een vlot laden.
Fawoes, en-, (v. woes), ledigen.
Fawok, en-, belasteren.
Fedan, en-, (M. padam), dooden, blus-
schen, doen bedaren. D oot enfedan
t a h e i t, de regen brengt de zee tot be-
daren. Van won den en ziekten, vooral als
ze uitwendig zijn, zegt men dat ze leven,
enwaeit, alsnog voortduren; haar
genezen,heet haar dooden, enfedan;
z^n ze genezen, dan heeten ze dood,
enmat.
Fee, dwars, reeht door. E n-, doorsnij-
den, — breken, — kappen, enz. E n b a f e e,
recht doorgaan, zonder omwegen; een
omweg afsnijden. Enba fee hira,
voor iemand voorbij gaan. Enba fee
we hira; recht op iemand af gaan.
Nanar fee, rechtuit zeggen, kort en
bondig vertellen. N a t-, gebroken, ge-
knakt, afgebroken. Fee gebruikt men
alleen voor lange voorwerpen.
Feeng, en-, geven, schenken; zie en-
f i e n g.
Fedfedan, (v. e n- f e d a n), doodelijk,
dood end.
Fedoel, en-, (M, perdoeli), zich storen
aan, geven om. Oefedoel waeid,
’t kan mij niet schelen.
Fefar, splinter. E n-, versplinteren.
Nat-, versplinterd.
Fehe, e n-, lubben, ontmannen. N a t-,
gekastreerd.
Fehew, nak-, veesten, winden laten.
Felk, en-, G.K, zich knolsgewijs of
stoelsgewijs voortplanten.
Fejk — Fieng
48
Feik, en-, (v. fein), spatten, sprit-
sen.
Fein, spat, druppel, gespat.
Fel, zoo, zoo als, gelijk. F e 1- i, f e 1 h e
f e 1- e n i of fel- e n h e, aldus, zoo.
F e 1-u k- i, of fel- u k- h e, zie zoo, zoo
is goed, genoeg. Betfel, bijaldien.
F e 1 b e ? hoe ? hoezoo ? Jaw fel o, in
uw plaats, als ik u was.
Felan, vorm, gestalte, inzonderheid
lichaamsgestalte en weer bizonder : goede
lichaam sgestalte ; vandaar : gezondheid,
welvaren ; tooi, sieraad. Enwaroek
sak ni felan, voor ’t welvaren van
iemand offeren. Felan tanaein, wel-
varendheid, gaafheid van lijf en leden.
* Felan, e n-, met elan visch dooden.
Felav, leugenaar. En-, liegen.
Fellahang, n e f-, zie n e f- 1 a 1 w a n g.
Felbe? hoe? hoezoo? wat? wablief?
Aka felbe i? wat is er toch ? wat
moet dat beduiclen?
Feletnai, (v. felan en n a i), mooi,
lief, schoon.
Feljar, en-, doen opschrikken.
Fello, (v. neb- lo), recht, overeind.
E n-, opzetten, overeind zetten. E n f e I-
1 0 rahan, een huis opzetten.
Fellokat, e n-, aanvullen,bijvoegen, bij-
betalen.
Feloeb, e n-, slaperig maken. Doot
enfeloeb tom at matar, regen-
weer maakt de menschen slaperig.
Femang, en-, (v. heiman), een
schaamgordel omdoen of dragen.
Fenan, alleen in de verbinding: ener
fenan, nitschelden.
Feng, bak, teil, kuipje van hout of
gebakken klei. Wahan fengfeng,
rond hoofd.
Feoen^ en-, vastbinden.
Fer, of f e r n e, mits, vermits, alsmaar.
Fer, en-, nat maken, bevochtigen.
Fer, geraspte klappernoot. Deze wordt
00 k gebruikt om kleine kinderen te baden
en door vrouwen om het haar te was-
schen en lenig te maken, enfer m o e-
r o e n. En*, met fer wassehen.
Ferak, en-, (M. perah), nitwringen,
uitpersen. Enferak s 0 e s, melken.
Enf erak toemel, zekere bladeren
uitpersen op het strand waardoor een
worm, toemel, boven komt, die als
vischaas gebruikt wordt.
Ferat, en-, of enerf erat, lasteren,
kwaadspreken.
Ferfer, zie f e r.
Ferkokat, mannelijke maisbloem. E n-,
bloeien van de mais.
Ferihin, zie f a r i h 1 n.
Fernaan, (v. naan), e n-, een langen
adem hebben = veel praats hebben.
F e r n a a m 0 , je hebt veel praats.
Feme, zie f e r.
Fernir, e n-, G.K. = e n- hoema k.
Feroen, liman feroen, beneden-
arm.
Festa, (H. feest), feest, kerkelijk
feest.
Fetar, e n-, kwade invloed afweren,
door *t betooverend voorwerp bij den
betrokkene te houden en te bezweren,
niet meer te sehaden.
Fi, of a f 'i, dinges. En- f i, dinges
zeggen, n.l. als het eigenlijke woord niet
te binnen wil schieten.
Fid, deur, poort, inzonderheid de ope-
ning. Fid matan, deuropening. Fid
benoewan, deurblad; de deur als af-
sluiting. Fid r en, hoofdingang, voor-
deur. Fid tav, achterdeur. Fid ten,
voordeur, hoofdingang. Fig. : f i d tav,
adelijken; fid ren, middenstand; fid
ten, slavenstand, wegens de plaats, die
zij bij vergaderingen innemen, n.l. de ade-
lijken tegen den achterwand, de minde-
ren bij den hoofdingang. S o e r f i d, als
men een huis binnentredende tegen een
vrouw stoot, kan dit goed of slecht wor-
den opgenomen, en al of niet vervolgd
als aanzoek.
Fid, e n-, verkoopen. E n f i d n a, ver-
koopen tegen, voor. E n f i d we, ver-
koopen aan.
Fieng, e n-, geven, schenken. E n-
fieng wat, voor niets geven. E n-
f ieng watoek, weggeven. Enf ieng
h a d a m, vrijgevig zijn.
49
fleng — Foeat
Fieng, oogenblik. F i e n g i, of ruk i,
nu , oo genblikkelij k .
Fif, en-, scheef zijn. Enba fif,
scheef loopen.
Fifieng, (v. en- fieng), gift, ge-
schenk.
Fifik, e n-, kloppen, tikken. E n f i f i k
fid, aankloppen.
Fifin, (v. enfit), oostkant. Ler fi-
f i n, de kant waar de zon oplcomt.
Fifoeat, nat-, (v. en- f o eat), buik-
kranipen hebben.
Filk, en-, spatten, spritsen.
Fiin, lichtstraal.
Filt, en-, (v. fiin), opkomen van
hemellichamen. Ler e n f i i t, de zon
komt op; ’s morgens vroeg als tijdsbe-
paling.
Fikfikir, gedachte, verstand, begrip.
Ini fikfikir enba roro, liij is
vernuftig, verstandig.
Fikir, en-, (M. pikir), denken, mee-
nen, dunken, begrijpen. E n k a i ruk
e n f i k i r a f a, tot de jaren van ver-
stand gekomen zijn. E n k a i e n f i k i r
afa waeid ruk, buiten kennis zijn,
verbijsterd zijn. Enfikir ken, be-
grijpen, de zaak juist inzien, gelijk heb-
ben. E n f i k i r s a, zich vergissen. E n-
fikir t o e k, er met zijn verstand niet
bij kunnen, niet begrijpen. Oekai
o e f i k i r tomat f e 1 i w a e i d, ik
weet niet wat zoo ieniand voor heeft, ik
snap zijn handelwijze niet. Enfikir
r o r o, verstandig zijn. 0 e m f i lc i r
f elbe? wat dunkt u? wat denk je
ervan? 0 e f i k i r n a w a k, ik zal er
eens over nadenken.
Fil, e n-, oprapen, rapen. E n f i l-o e k,
samenrapen, bijeengaren. E n f i 1-i k,
kiezen, uitzoeken.
Fin, (M. pinjoe), schildpad, meer be-
paald de gewone met waardeloos schild.
Fin, e n-, om den bals dragen, b.v. een
snoer kralen.
Finfinoer, snot.
Finoer, e n-, snuiten, den neus snniten.
N a k-, snotteren.
Finwingoe, pijn in ’t lijf hebben bij
schenten of steken.
Fioek, en-, laden, opladen, inladen,
vullen.
Fit, of e i n f i t, zeven. W o e t- e i n~
fit, zeventien. Woet- fit, zeventig.
Eat- fit, zevenhonderd. Zeven en drie
zijn de mystieke getallen in sprookjes en
legenden. Soms ook is zeven even als tien
een onbepaald getal = veel, b.v. o e m-
h er, oemher afa ei n f i t r je
vraagt al maar van alles.
Fitik, e n-, flikkeren. J a f enfitik,
bliksem.
Fleel, klinimer. N e-, klimmen.
Fles, (H. flesch), vierkante flesch.
Fo, om, tot, opdat, naar. Fo lan,
opdat. F o duidt in 5 t algemeen het doel
of einde aan eener handeling. 0 e i 1 f o
J o e t, ik ga terug naar Gr. Kei. Roe-
b a i enwal i 1 f o o e m a t, de slang
veranderde in een mensch. E n s a k f o
pangkat, tot een waardigheid verhef-
fen. Oemoet f o b o k, doe het goed,
herstel het. Alle bijwoorden van wijze
kunnen door f o met het werkwoord ver-
bonden worden. b.v. oemwelie k o e-
wat of fo koewat, roei stevig door.
Fo aka? waarom? waarvoor? tot wat
einde. Fo dient nog om eenicrgtmate
ranggetallen te vormen, door Bet n.L
achter de getelde voorwerpen te plaat-
sen, b.v. fo eintil, fo woet, dat
is drie, tien.
Fo, vischsoort, = m a n j i f i t.
Fo, kenteeken.
Fo, aandeel.
Fodat, en-, juist op het punt van
gaar zijn; mollig, poezelig zijn; ook als
meisjesnaam in gebruik.
Fodat, armband, bestaande uit een
platte schijf van een olifantstand ge-
zaagd, die door de Tanimbareezen ge-
maakt wordt.
Foe, liars. E n-, met hars vastzetten
of stoppen; dichtstoppen in ’t algemeen.
E n f o e aroen, de ooren dichtstoppen
om den naam van dengene dien men be-
treurt, niet te hooren, opdat daardoor de
smart niet verlevendigd worde. N e-, be-
dekken, verbergen.
Foean, G.K. boomsoort.
Foean, e n-, uitvegen, uitwisschen,
uitdooven.
Foeat, en-, strengelen, vlechten, twij-
nen; door draaien uitwringen. N e s-,
krinkelen, warren. N a t-, of nat- f i t-
foeat, buikkrampen hebben.
W &
Foefeoer — FoerfoeriB
50
Foeboer, e n-, lasteren, valscli beschul-
digen.
Foedik, en-, scheef, scliuin staan, bui-
ten de lijn of ? t gelid staan. Ini ng-oin
e n f o e d i k, liij trekt scheeve gezichten ;
hij liegt.
Feeding, e n-, zie en- f o e d i k.
Foedoe, knobbel, vetgezwel.
Foef, e n-, breken. Enfoef wahan,
iebs verzwijgen, verborgen liouden, ge-
heimzinnig doen.
Foefoe, een soort oorhanger.
Foefoei, (v. en- foei), wat gepoot
of geplant is, in tegenstelling met het-
geen in ’t wild groeit.
Foehar, navel, navelstreng, middel-
punt. De navelstreng van pasgeboren
kinderen wordt in een klapperdop ge-
sloten en bij de stookplaats opgehangem
Voor jongens hangt men daarbij een
boogje met pijltjes, voor meisjes een
manclje en hakmesje van bout. Een Mein
stukje van de navelstreng en de nage-
boorte wordt op de vuurplaat onder de
ascii verborgen en op den zuiveringsdag
aan de geesten geofferd, opdat zij ’t
kind geen leed zouden doen. Een klein
stukje van de navelstreng van jonge-
tjes wordt 00k aan een klapperboom of
sagoboom gebonden, waardoor deze
boom als eerste bezit aan den nieuw-
geborene wordt toegekend.
Foei, e n-, pooten, planten, stevig
neerzetten. Enfoei kading, een
knoop aanzetten of vastmaken.
Foeik, e 11-, laden, vullen. E n f 0 i k
1 a m i n, zie lami 11.
Foeit, en-, klaarmaken, gereed ma-
ken, toebereiden.
Foeisoek, en-, geen of weinig nako-
melingschap hebben zoodat de familie
dreigt uit te sterven, = enmel e n-
hoev n i bar w a e i d.
Foeitoen, en-, (v. e n - f o e i en
1 0 e 0 e n), uitplanten.
Foe jar, vischsoort.
Foek, en-, bijvoegen, aanvullen, bij-
betalen.
Foekat, (M. poekat), zeg*en, treknet.
Enbangil foekat, met dat net vis-
scben, waarbij men met stokken op bet
water slaat, om de visscben in ’t net te
drijven.
Foekwai, builerigheid, drenzerigbeid
van Idnderen. En-, huilerig, dwingerig
zijn van Mnderen.
Foelik, verboden zijn uit godsdienstige
of bijgeloovige overwegingen, 00k: f o el-
foe 1 i k, (M. pomali). E n~, zich wegens
godsdienstige of bijgeloovige beweegrede-
nen van iets ontliouden, of als verboden
beschouwen. Foelik! dat mag niet!
Foelin, (vgl. en-foelik), wat ver-
boden of pomali is. Leran foelin,
dag waarop bet verboden is te werken
wegens het bezoek van bevriende vreem-
delingen, een sterfgeval, mitoe-
feest, terugkeer van reizigers, enz.
Foen, e n-, dikbuikig zijn. E n f 0 e n
kowat aein, een vrouw zwanger
maken.
Foenoen, tros van vruchten. M 0 o e
f 0 e n o e n, een tros pisang.
Foennga, (v. f 0 e 0 e n en n g a-
e i n) , bloemstengel.
Foeoen (M. boenga), bloem, bloesem.
Foeoen, krijg, oorlog, gevecht. R a-,
oorlogen. Ental foeoen, oorlog,
krijg voeren.
Foeoet, e 11-, of n a k-, (v. f 0 e 0 e n),
bloeien.
Foeoet, e n-, donker zijn. Defoe-
o e t, donkere nacbt, als tijdsbepaling.
Foer, wat f 0 e r, puimsteen.
Foer, vischsoort.
Foer, een vogel van de familie der
meliphagiaae, Nanggrehi fel te
foer m a n n g i r i t, aldoor snateren
en kibbelen. Foer wioen ruk, ? t
wordt al avond, wijl tegen den avond die
vogel zich vooral laat hooren.
Foer, en-, (M. poetar), draaien.
Foer, en*, sclireeuwen, krij scben, ge-
zamelijk sclireeuwen, om elkaar aan te
moedigen of op te wekken bij J t werk
of bij krakeel. Enfoer foerit,
bakkeleien, voortdurend krakeelen on
vechten. Ra-, vecliten, oorlogen,
Foerfoerim (v. en-foer), zwingel,
roerpen, deurkruk, en alle soort hand vat
dienend om te draaien.
5 *
Foerin — Fra
Foerin, e n-, (v. en-foe r) draaien.
Foerin, en-, (v. en-f o er), vechten.
Foering, e n-, afschrappen, afkrab-
ben.
Foerit, en*, (v. en-foe r), knarsen,
kraken, piepen, alle geluid, dat door
wrijving van op elkaar klemmende
voorwerpen wordt veroorzaakt.
Foerngata, heestersoort. De bladeren,
groen opgelegd, dienen als pleister op
zweren.
Foe tan, en-, veracliten, minaehten.
Foetar, en-, (M. poetar), draaien.
Fig.: verdraaien.
Foetfoetar* (v. en-foetar), molen.
Foetfoetar koef, koffiemolen.
Fof, e n-, zie e n - f o k.
Fof a, e n-, beuken, stuk slaan.
Fofak, e n-, tusschen de handen
wrijven.
Fofan, (M. papan), plank.
Fofat» of war fof at, een slinger-
plant.
Fof elan g, vriend, makker.
Fofoeat, (v. e n - f o e a t), getwijnd.
Fof of , zie b a f o f .
Fofor* (v. for), dolzinnig*, tot de
booze geesten behoorend. Nang-
g r e h i f o f 6 r, dolle praat verlcoopen,
raaskallen.
Fofot, (v. en-fot), vulsel, al het-
geen dat dient om iets op te vullen.
Fohok, en-, liegen, jokken, veinzen.
Foin, bos, bundel, schoof, garf.
Fok, e n-, drijven, afdrijven, weg-
drijven. Berkar i e n f o k, die zaak
is op de lange baan geschoven.
Fokoeb, visehsoort.
Folat, G.Iv., deur, als sluiting; deur-
blad.
Folawar, visclisoort.
Fomang, e n-, betrokken zijn van de
lucht.
Fomoer, later, daarna. Fomoer*
moer, veel later, achteraan. En-, of
e n moe r, lasteren, a elite rid ap spreken.
Fon, korte lassen voor en achter aan
een boot.
Fonan, e n-, malsch, mollig, poezelig
zijn.
Fongil of wongil, bovenrand eener
boot.
Foon, steven van een boot.
Foot, (H. fok), fokkezeil.
For, geest, duivel, spook, krankzin-
nige. For e n w e d o, verwensching.
For e r d o e k r a s d o e v n a ra-
il a n, de spoken vergaderen in ’t huis,
zegt men van een huis, dat \s nachts
donker of onbewoond is. For endoek
n i wahan, hij is bezeten, zegt men
ook van allerlei soort hysterische of
stuinachtige toevallen, die aan de in-
werking van booze geesten worden
toegesclireven. E n-, door een boozen
geest bezeten zijn, krankzinnig zijn, als
een gek te keer gaan. For wall at,
booze geesten.
Forskot, (H. voorschot), voorschot.
Fot, e n-, vullen, alleen vullen met
drooge stoffen. Enfot tsoepi, een
pijp stoppen. Enfot esbingar, een
geweer laden. Enfot n a, doen in
zak, mand, kist, enz.
Fowaang*, e n-, pasklaar maken.
Fowang, langzaam, traag. E n-,
zachtjesaan, langzaam iets doen.
Fowang, e n-, voor howang schelden.
Fowatoe, klosjes aan den binnenkant
van een bootplank. Zij worden op de
plank uitgekapt, om na ? t passen met de
roevat w a 1 w a 1 i n, ze weer los te
kunnen slaan. Later worden door die
klosjes gaten gekapt om er de knieen
aan vast te kunnen binden. Andere,
langere dienen om er de roeibanken op
vast te maken.
Fowoei, en-, roepen, toeroepen, aan-
roepen.
Fra, afzelia bynga,
A. Gray, "■ ■ * ' v a Jar, een an-
dere soort.
Fra — Habar
52
Fra, e n t a b n e-, een bevel omroepen.
Fralc, (H. vraclit), vrachtprijs, pas-
sagegeld.
Frakrakat, en-, Metelachtig zijn.
Fre, (H. vrij ) , ontslagen, afgezet.
Frear, boomsoort.
Freet, en-, tegen ram pen en onlieilen
beschermen, vechtenden tot bedaren
brengen.
Gai, (M. gajit), haak aan kleeren.
Gambar, (M. gambar), plaat, prent,
scliilderij.
Gambir, (M. gambir), nit een plant
getrokken looistof, die bij de betelpruim
gekauwd wordt, uncaria gambir Eox.
Ganti, (M. ganti), opvolger, plaats-
vervanger. E n-, opvolgen, vertegen-
woordigen.
Garis, (M. garis), lucifersdoosje,
cloosje Incifers. Entev garis, een
lueifer aanstrijken.
Gas, (H. gas), gas. Lampo gas,
allerlei soort gas- of electrische lampen.
Glas, (H. glas) , drinkglas. G 1 a s ten,
karaf.
Gobang, (M. oewang), 2 a /2 centstuk,
halve stuiver.
Ha, n e f-, lenig, slap; sleetsch zijn
van stoffen.
Ha, stnksnaam voor bamboelatten:
k o h 6 r ha, een bamboelat.
Haa, e n-, uitpluizen, uitrafelen.
Haan, e n-, in den mond of bek dragen.
Haawk, e n-, willen, halen, zoeken,
verlangen, Enie of e n 1 e i k h a a w k,
zoeken. Enhawa h i k haawk, op
goed gelnk af antwoorden, er een slag
naar slaan.
Haawn, e n-, met spieen vastzetten.
Haawng, en-, iemand zoeken te bena-
deelen, de pik hebben op.
Freik, n a-, blazen, blaasinstrunien-
ten bespelen.
Frejaf, (v. n a- freik en j a f,
blaaspijp.
Fren, (H. vrij), vrijheid in tegenstel-
ling van dienstbaarheid. Enwer n i
fren, boete betalen voor het zich vrij
maken van een of andere dienstbaarheid
of slavernij.
Froean, zie affroean.
Froeoet, zie f o e o e t.
G
Goedang, (M. goedang), pakhnis,
bergplaats. E n-, ordenen, rangschikken.
Goenting, (M. goenting), schaar.
Gredja, (M. gredja), kerk, bedehuis.
Grehi, nang-, .spreken, praten, be-
spreken. Nanggrehi toeroek,
berispen. Nanggrehi atoeran
e n h o e v h i r a, iemand de les lezen,
zie bij atoeran. Nanggrehi
a b 1 6 1, langdradig spreken, veel praats
hebben. Nanggrehi woes, sauwe-
len, leuteren. Nanggrehi laeit,
raaskallen. Nanggrehi j a n a n, in
figuurlijken zin spreken. Nang-
g rehi 1 e n, huichelen. N anggrehi
haloes, beleefd, vormelijk, wehvillend
spreken. Nanggrehi kasar, af~
snanwen, bits spreken. Nanggrehi
berkar, een zaak bespreken.
Griff el, (H. griff el), griffel.
H
Haawng, en-, een boog, val of strik
ontspannen.
Hab, al wat men over hoofd of schon-
der afhangend draagt, als draagmand,
geweer, enz. E n-, aldus dragen.
Hab, en-, of e n h a b j a r o e k, op-
springen van een school visschen boven
den zeespiegel.
Haba, achillespees, hielpees.
Habalin, e n-, beweenen, betreuren.
Enlobang habalin, zelfde bet.
Habar, stuksnaam voor draad, touw
en lianen, w a r a t habar til, drie
touwen, of driedraadsch touw.
53
Habat — Halaii
Habat, en-, vast of bestendig blijven
of doen blijven; vast, stevig zetten,
planten, pooten, den grond rondom iets
aanhoopen of aanstampen. E n d o e k
habat, vertoeven, wonen. Woean
enhabat, de maan neemt af .
Habingan, en-, gevlekt zijn door lit-
teekens van ziekten of wonden; albino-
vlekken hebben.
Habka, e n-, wijdbeens staan of loopen.
Hablang, en-, uitsperren. Enha-
b 1 a n g j e n, de beenen sperren, schrij-
lings staan.
Habo, open boot, schnit, pi'auw. H a b o
seroe, lange schnit met hooge stevens.
Habo teter, lage breedbuikige schnit.
Habo saban, .schuit met kort opgaan-
den boeg. Habo toe k toe k, schuit
met zeer schuin opgaanden boeg. En-
t a i habo, per schuit gaan, in een
schuit varen. Enrat habo, in de
schuit stappen. Entoeboer habo,
uitstappen. Entoeoe of enbarek
habo, een schuit te water slepen. E n-
s a k habo, een schuit op het land sle-
pen. Entaroek habo, een schuit in
zee brengen, opdat ze met afloopend tij
niet vast rake. Habo e n a d, of e n-
d o e k, de schuit zit vast. Habo e n d i t,
de schuit is lek. Habo enlikit, of
n a m 1 i k i t, de boot helt over, ligt on-
vast. Habo nihin bok of sien, de
schuit ligt hoog, of diep; schept geen of
schept gemakkelijk water. Haboenbi-
1 o e k bok, de boot zeilt scherp tegen
wind op. Habo enso bok, de boot
loopt goed, heeft goede vaart. Habo
mat an, een stukje kawoel langs beide
voorstevens om onheil af te weren. H a-
b o a b 1 6 t, de openbare weg, de straat.
Hadaan, voorgalerij.
Hadab, of dab, zeil van vlechtwerk
gemaakt.
Hadam, zie bij e n- f i e n g.
Hadang, e n-, losgaan, N e f-, los, niet
stevig, niet vast zijn.
Hadawng, en-, schudden, trillen,
beven, aardbeving.
Hadawng, wel voorzien van. E n-, of
en- fieng hadawng, gul, vrijge-
vig, kwistig zijn.
Had, of hadji, (M. hadji), Mekka-
ganger. E n b a had, naar Mekka ter
bedevaart gaan.
Hadov, en-, of e n- h a d o w a, met
gedruisch loopen, dreunen, kraken of
gedruisch maken van den stap.
Haein, e n-, ontbinden. N a m-, los
gegaan zijn.
Hael, sap van boornen en planten,
getah.
Haha, en-, overluid, krakend of scha-
terend lachen. Zie hehe.
Hahaawk, ( v. en-liaawk), wil,
begeerte, verlan gen.
Hahawa, ( v. en-hawa), antwoord.
Hair, e n-, omroepen, afkondigen. E n-
w o o h a i r, omroepen. Enhair j o e t
of j o e t o e t, het verhodsteeken oplief-
fen, de sasi openen. Enhair noeoer
de klapperpluk openen.
Haja, vijand, tegenstander. En-,
vijandig zijn.
Hajoen, e n-, schudden, wippen, op en
neer bewegen.
Hak, (H. haak), haak, gesp. En-,
loshagen, losmaken.
Halo e n-, G. K. = en-wer.
Hak, (M. hak), recht, aanspraak, ge-
bruiks- of erfrecht.
Hakar, e n-, duidelijk maken, toe-
licliten.
Hakeet, en-, v. en-ahai en en-
keet), bespreken, uitkiezen, bedingen.
Hal> (M. hal), zaak, twistzaak, ge~
schil.
Hal, e n-, losmaken, uitrafelen, ver-
strooien. E n li o el hal of h i 1 h a 1,
.sauwelachtig vertellen. Enba hilhal
rondslenteren, overal rondloopen.
Halad, roet.
Halah zie h e 1 a i.
Halai, en-, (M. lajoe), schroeien, in-
zonderheid om iets lenig en slap te
maken, b.v. pisangblad; verlept, ver-
flenst zijn.
Halan, vleugel, vlerk. Ween n i
h a 1 a n, de buitenste rasterheggen van
een sero of groote vischfuik.
flalak— Ifamoomng
54
Halak, e n-, uittrekken b.v. een doom,
een splinter.
Halal, e n-, zich verzoenen. A e i n
e n h a 1 al a e i n, met elkaar verzoend
zijn.
Halee? of lee, buidelrat. Wanneer
men er een doodt, steekt men met den
spitsen snuit tegen de tepels der bo li-
sten van kleine meisjes, opdat ze kleine
spitse borsten zouden krijgen, hetgeen
voor mooi geldt.
Haleb n e f-, een strop of lus leggen.
Halil, en-, (v. hali.n), onder den
arm dragen of vasthouden.
Halin? of li al i 1 i n, oksel. W o e o en
h a 1 i 1 i n, okselliaar.
Haling, (M. lajin), verschillend, an-
ders; zonderling. Oemoet a f a h a-
1 i n g r e h e, wat doe je toch zonder-
ling. E n-, anclers, verschillend, zonder-
ling zijn.
Haloes, (M. haloes), zacht, fijn, teer,
poezelig. Parint of tit haloes,
zachte dwang, welwillend, met zacht-
heid gegeven bevel. Nanggrehi
haloes, welwillend, kenrig spreken.
Ham, en-, deelen, verdeelen, uitdee-
len. Enhara f o k e d i n roe in
tweeen deelen. E n b a ham, nit elkaar
gaan, elk zijns weegs gaan. Fig.: als
machthebbende beschikken over, jaw
oeham o w a e i d, ik heb n geen
bevelen te geven.
Hama, bloeiwijze van den sagopalm
en van sommige aardvruchten, b.v. de
kalladi.
Hamadan? en-, beraadslagen.
Hamadik, en-, (v. madik), boos kop-
pig zijn.
Hamadoe, e n-, zunr kijken, boos zijn,
Hamak, e n-, zie en-amak.
Ham an, vlerk of uitlegger aan een
vlerkprauw.
Haman, e n-, zie e n - a m a k.
Hamang) en-, bevelen, gebieden.
Hainan g. en-, (v. h a m an), vlerken
aan een prauw maken. Fig.: lcoppelen.
Hamar, dag in tegenstelling met
nacht, overdag. Deelan hamar, dag
en nacht. Hamar w o e t, voortdu-
rend, zeer langen tijd. Hamar
h a m a r, alle dag-en, dagelijkscli, dag in
dag nit. Hamar 1 a i r u k, ’t is al
lang dag.
Hamarang, en-, (v. en-taha en
maraan), luchtig opnemen, niet
ernstig behartigen.
Hamatang, en-, (v. matan), uit-
botten, uitloopen, waterscheuten krijgen.
Hamaw, e n-, smeden. Zie e n- f a w.
Hamer, en-, (v. her), beteren,
genezen.
Hamidik, e n-, meestal in samenstel-
ling met andere werkwoorden, = plot-
seling, schielijk, kortaf iets doen.
Nanggrehi hamidik, kortaf
spreken. Wat hamidik, steile rots.
Hamin, scheut, uitspruitsel van
vruchten. Noeoer hamin, uitge-
schoten kokosnoot.
Hamirin, en-, zie en-miri n.
Hamis of kamis, (M. kamis), Don-
derdag.
Hamit, e n-, opkomen, ontkiemen,
opdag-en, uitkomen van tanden. Toem
e r h a m 1 1, men begint te vertellen.
Hamjanin, (v. en- ham en janin),
maanmaand, ongeveer overeenkomend
met Augustus of September, wanneer
n.l. de wind onbestendig is.
Hamawt, en-, (M. moewat), inladen,
aanvullen, opvullen, plempen.
Hamodar, e n-, afdrogen.
Hamoelik, en-, (v. en-taha en
moelin), als raoelin beschouwen of
onderhouden.
Hamoemoer? en-, of en-talmoe-
m o e r, lawaai maken.
Hamoening, e n-, bezichtigen, bekijken.
55
Hamoerin — Hanglr
Hamoerin, jenk. En-, jeuk hebben,
jeuken. Ngoin hamoerin, water-
tanden. To mat wat hamoerin,
ontnchtig vrouwspersoon. Hamoerin
of oemhamoerin, scheldwijze te-
genover vrouwen.
Hamoeroet, kokkelkorrel, anamirta
cocalas, W., waarmee visch bedwelmd
wordt. De jonge blaren gekneasd en
met lcalk vermengd als middel tegen
kadoedoer. En-, met dit vergif
visch bedwelmen.
Hamonat, e n-, lijk bezorgen, alle toe-
bereidselen treffen voor de begrafenis.
Ha'mot, en-, (v. nam- mot), vullen,
plempen, inladen.
Hamsir, geschenk van de reis meege-
bracht.
Han, en-, vastzetten, statten, scho-
ren.
Han, e n-, niet belet zijn, vrij zijn,
den tijd hebben, op zijn gemak zijn,
beschikbaar zijn, gemakkelijk zijn.
Noe hoe enhan rak, het weer is
weer kalm, de storm of regen is over.
Hanaan, (v. naan) geest adem,
(spiritus); schim, die na den dood blijft
voortleven.
Hanad, zie o e d.
Hanak, e n-, (v. hanaan), opsnni-
ven.
Hanaman, e n-, polsen, onderzoeken,
beslechten.
Hanang. zie h a n a n g o e n.
Hanangoen of n a n g o e n, gelijke,
tegenhanger, een der stakken, die
samen een paar of een stel vormen.
Hanaroen, lekker; welgevormd van
lijf en leden; vandaar Hanar als
vronwelijken eigennaam.
Hanat, goederen, bezittingen. Nang-
loefan hanat, sterven. E n k a i
entaha hanat waeid, verkwis-
tend zijn.
Handoek, (H. handdoek), handdoek, die
door de Keieezen echter meestal als op-
schik gebraikt wordt bij wijze van
groote das.
Haneek, en-, taren, loeren, aitkijken,
spieden.
Haner, en-, grommen.
Hang, en-, in richting tegenover lig-
gen of tegenin zich bewegen. Aldas komt
het voor in samenstellingen met velc
werkw., die een richting of beweging
aangeven, b.v. enba hang timoer,
in oostelijke richting gaan ; e n w e h e
hang nioet, tegen den wind in roeien ;
endoelc hang, tegenover liggen of
zitten. En- ta- hang, (v. e n- t a h a
en h a n g) in tegengestelde richting
hoaden, dus: beletten, weehoaden, ver-
hinderen. N e f-, tegen elkaar ingaan,
indrnischen, b.v. nioet h 6 r ref-
hang, wind en stroom gaan tegen
elkaar in; tegen elkaar opwerpen, das:
aanp of ophoopen, , b.v. grond, asch;
brandlioat op het vaar doen. Ook e n-
hang, komt in deze bet. voor.
Hanga, (v. hang), mik, gaff el, ver-
takking. A i hanga, boomtak, mik.
Hoer hanga, vork, eetvork. D e d
hang a, zijweg, tweesprong. II a h a n
hang a, hais van zaeht hoat, dat op
mikken rast en niet in elkaar gewerkt
is met pen gat. Hanga- w a w, achtar-
mig, stervormig. N a t-, vertraagd, belet,
verhinderd worden. In verbinding met
werkwoorden is hanga = hang.
Hangan, of hanga, boomtak, tak,
vertakking, been van gaffel of visch-
speer, enz., tand van vork.
Hangar, koraal, rif. Hangar w o e-
o e n, eclelkoraal. E n a w o e n hangar,
koraal branden om kalk te verkrijgen.
Enjaeik hangar, koraal of rif-
steenen nit de zee ophalen. Hangar
doe an, kleine visch jes, die tusschen de
rifsteenen leven.
Han gat, en-, (v. hangan), door ’t
afbreken van een tak nit een boom
vallen.
Hangir, a i h a n g i r, de boven den
grond onder tegen den stam tot borden
vergroeide boomwortels, b.v. van den
kanari.
Hangir, en-, (v. ngir), klieven,
splijten, kappen. Doead enaf ha-
ngir hira ni dos, het opperwezen
moge zijn schaamdeel ldieven, verwen-
sching.
Hangir, bloed, inzonderheid vuil of
bedorven bloed, b.v. van de bevalling.
L a r h a n g i r, zelfde bet. E n-, stinken,
vooral van dingen, die in ontbinding
verkeeren, of van visch.
Hanjjlar — Ha toe!
56
Hanglar, en-, aanbranden, verschroei-
en.
Hangli, en-, schuin, scheef zijn, hel-
len.
Hangoek, en-, (v. enhang en e n-
oeoek), enhangoek enhoev, in
tegenstelling brengen met, vergelijken
met. N e f-, gelijk zijn, overecnkomen,
op elkaar gelijken.
Hangoen, een soort oorhanger,
Hangoen of hoengan, aantal. H a-
ngoen be? lioeveel?
Han goer, boomsoort.
Hangroeoek, e n-, ( v. euhang en
roehoen), op zij liggen.
Hanhoet, smalle reepjes bamboescliil,
die dienen om atap te naaien.
Hanirin, (v. en- hirit), westkant.
Ler hanirin, ondergaande zon,
westkant.
Hanot, schelpsoort, hyppopus macu-
latus.
Har, zie a r.
Har, zie d 0 w r. Har- e n, bet- over-
grootvader. En-, van denzelfden leeftijd
zijn; vandaar har = makker, vriend;
har walin, vrienden en familie, die
men heeft in andere dorpen.
Har, adder, door de toovenaars ge-
bruikt ter bereiding van schadende
toovenniddelen. Oembwa, har e n-
hong o, als je gaat, moge een adder je
steken, bedreiging tegen iemand, dien
men wil beletten heen te gaan. H a r
nil, zwarte blinkende aardworm met
giftige beet.
Har, en-, te hulp of om hulp roepen.
Har, en-, omstooten, omduwen, door
er met zijn zwaarte tegen te leunen.
Hara, aars. Hoeman h a r a e n d a t
ruk roi, daar komt een bui opzetten.
A i hara, een heestersoort, welks bla-
deren bij aanraking een geweldige
jeukte veroorzaken.
Haraang, en-, helpen, steunen, mede-
werken.
Haran, (M. hari), bepaald tijdstip.
Har an i, op dit oogenblik, om dezen
tijd. Meran haran i, morgen om
dezen tijd.
Harang, e n-, bereiken, reiken tot,
toereikend zijn, voldoende zijn, evenaren,
gelijk staan met. Nan gg re hi toek
harang, ondoordacht spreken, kwaad
spreken.
Haran goen, wesp. Bob h a ra-
ng o e n, slijkwesp. Ha ran goen
t 0 e a t, G.K. =: h a w d n.
Harara, zeekwal, medusa aurita, die
jeuk veroorzaakt als men ze aanraakt;
een jeukveroorzakende plantsoort; de
sproeten of pukkeltjes daardoor op ? t
lichaam veroorzaakt.
Harawin, (M. kamarin), gisteren.
Harbngoeoen, en-, de vuist ballen.
Harmodar, (v. modar), voorganger
in den oorlog, die met m o m a r
onkwetsbaar gemaakt, voorop gaat, zoo-
dat cle dauw, m o d a r, op de struiken
langs het pad hem het meest
bevochtigt.
Haroeb, e n-, groeien van planten,
tieren; voortbrengen, opleveren van een
tuin. A f a haroeb, wat in 't wild
groeit. Afa haroeb ental ni
i w 0 e n enrat, wat hem uit het hart
opwelt.
Haroeboen, (v. e n- haroeb), groei>
fleur, tier, van planten. Haroeboen
1 o e 1 i n, weelderige groei.
Haroek, en-, openkappen van een
tuin of aan te leggen weg.
Haroeoek, e n-, helpen, herstellen, ont-
zetten of kalmeeren van vechtenden.
Haroeoen, kreeftsoort.
Haroes, (M. haroes), betamelijk,
pliehtmatigjWaardig.
Haroet, e n-, verscheuren. N a m-,
verscheurd.
Haroev, stof, gruis, asch, stoffig,
Haroewan, en-, zich boos of minach-
tend afwenden. Fig. ; uitvluchten zoeken,
over de zaak heen praten.
Hart a, (M. harta), kostbaarheden,
stukken van waarde, inzonderheid als
huwelijksprijs. Woer harta, zelfde
bet.
Hasil, (M. hatsil), huurprijs, op-
brengst.
Hatoei, tiwa hatoei, zekere wijze
van trommen; zie en- be in.
57
Hatoet — Hehe
Hatoet, en-, aarzelen, wijfelen.
Havna, vischsoort.
Haw, e n-, zie e n- m a h a w.
Hawa, en-, antwoorden.
Hawai, en-, zaaien.
Hawak, en-, G.K., uitschelden, las-
teren. Ener hawak, zelfde bet.
Hawar, vischsoort.
Hawar, en-, rijnsch, ransig zijn,
zuui*, bedorven zijn van eetwaren.
Hawarin, zie h a r a w i n.
Hawar, war, of war oh. (oud K.
vgl. Fordaatsch: wahol), neen, niet,
geen.
Hawaroe, (v. wahan en roe),
dubbel gelaat. T e Waharoe, naam
eener legendarische oude vronw, die
bewaakster was van het doodenrijk der
Oersiwa’s in de grotten van Ohoideer-
tawoen. Ze had twee oogen: een goed,
waarmee ze op deze wereld rond zag
en een blind, waarmee ze in het schim-
menrijk kon zien. En-, weifelen.
Hawat, gaten of spleten in den
grond. E n-, met puntigen stok, h o e a n,
kuiltjes in den grond steken, om te
zaaien of te pooten; in ? t algemeen den
grond in de plantingen bewerken of
veldarbeid verrichten.
Hawed, en-, onrustig zijn.
Haweilat, e n-, hunkeren naar een of
andere lievelingsspijs.
Rawer, en-, iemands gezag ontdui-
ken, of miskennen, een bevel ontduiken
of weerstreven.
Hawik, e n-, vierkant kappen, b.v.
een gevelden boom.
Hawil, handel, koopmanschap. E n-
tet hawil, de prijzen vaststellen, het-
geen door de hoofden gedaan wordt,
wanneer koopwaren aangevoerd Wor-
den, of voortbrengselen te koop ge-
vraagd worden. Niemand mag koopen
of verkoopen, alvorens de hoofden het
met de handelaars over de prijzen eens
geworden zijn. En-, handel drijven.
Hawk, en-, zie en- haawk.
Hawn, e n-, vastspieen, spannen van
een strik.
Hawn, en-, ontbolsteren.
Hawoeak, ep-, (v. woean), vrucht-
dragen, opbrengen.
Hawoeak, en-, of e n -f a w o e a k,
op een vlot laden.
Hawok> en-, een verwilderden tuin
weer openkappen.
Hawon, wespsoort, die hare raten aan
twijgen of bladeren ophangt.
Hawon, en-, of en-wo n, berniken
of besnuffelen, hetgeen de inlandsche
wijze van zoenen is.
Hawofc, en-, of enaliai wot, zie
en-hawat,
Hawt, graf, grafmonnment. Het hei-
densch grafmonnment voor een voor-
naam persoon bestaat uit een houten
hnisje boven ’t graf. De nok vertoont den
vorm eener prauw, terwijl op de vier
dakkepers een slang is uitgesneden, die
een vogel in den bek houdt. Verder oma-
mentwerk is zeer verschillend. De wan-
den zijn meestal open. Aan den voorkant
ligt een steen, waarop de offertjes ge-
legd worden, bij ’t n a f 1 o e r o e t nit.
He,' daar, hier, aanw. voornw., dient
ook om meer nadruk op het vooraf-
gaand woord te leggen. Ohe, jij daar,
jij zelf . Jaw h e, ik hier, ik zelf . A f a
h e, dat ding daar, dinges, je weet wel.
Hebang, en-, lennen op, stennen op.
Heer, en-, (v. her), sterk zijn, stijf
zijn, genezen.
Hegoi, e n-, beademen.
Heha, en-, spijt hebben lets verwaar-
loosd of verznimd te hebben.
Hehe» e n-, gichelen, lachen der
vrouwen in tegenstelling met het la-
chen der mannen. Wanneer de plech-
tigheid van het naam geven aan een
kind is afgeloopen, begeeft zich iemand
naar buiten en roept overluid den naam
ter kennisgeving. Is het een jongens-
naam, die wordt afgeroepen, dan ant-
woordt men lachend hah a! is het een
meisje, hehe!
Helicjen — Hiliid
58
Hehejen, (v. e n - li e j e n), waaier
uit een palmbloemseheede gesneden, en
dienend om het vuur aan te wakkeren.
Waaier van hout, een plat rond plankje
met steel en met snijwerk versierd.
Wanneer de mannen ten oorlog zijn,
dansen de vrouwen en zwaaien daar-
mee om de vijandelijke kogels en pijlen
af te wenden.
Hejen, e n-, met de hehejen
zwaaien. Enhe jen j a f , met den
waaier het vuur aanwakkeren.
Hek, en-, hikken, den hik hebben,
schokken.
Heiman, schaamgordel. Heiman
saladang, schaamgordel met ge-
kleurde dwarsstrepen. Heiman s e-
r a s, kostbare schaamgordel van rood
goed. Heiman batik, gebatikte
schaamgordel. Heiman boetar, zeer
lange schaamgordel. Heiman ebto
nangmetan, donker gekleurde
schaamgordel. Heiman soengit,
kostbaar soort schaamgordel.
Hel, bloed der maandstonden.
Hel, zie h e 1 a i.
Helai, groot, machtig, eerbiedwaardig.
Mel hel of mel helai, hooge adel.
T o m a t helai, notabele, voornaam
persoon.
Helar, en-, enhelar matan, de
oogen openen.
Helat, of h e 1 a t did, zuster, doeh-
ter, maagd; term alleen nog in gebruik
bij ? t bespreken der huwelijksgift.
Hel j an, en-, overgieten.
Heljaw* e n-, wegnemen wat bedekt
of verbergt, ontsluieren, ontdekken, dui-
delijk doen verschijnen; vuil wegnemen,
wieden, vegen. Woean enheljaw
ruk, de maan is al op, de maan schijnt.
Hemoek, e n-, uitbotten van wat ge-
knot of gesnoeid is.
Henar, e n-, schijnen van zon of maan.
Heng, en-, bewaaid worden door den
wind. Nioet enheng, de wind
bewaait.
Her of hero, achtervoegsel achter
een woord of zin om daarop meer na-
druk te leggen.
Her, kloek, gezond, sterk. Enher,
kloek, gezond zijn. Tomathoeb her
of enhe r, een man nog in de voile
kracht, nog sterk. En-her is ook:
gezond, sterk worden, dus genezen.
N a m-, genezen, hersteld.
Her, en-, vragen, bewaken, noemen.
Oeher o of e n t a 1 o, ik vraag u.
Enher k a k a h a i, een klein kind
oppassen. Oeraher afa i fo aka?
hoe noem je dit ? Enher daan g,
met aandrang vragen. Enher bawt,
zie bawt. Ne f-, voortdurend vragen,
bedel en, schooierig zijn.
Herlier, vraag, verzoek.
Herher, vraag, verzoek.
gelijktijdig. Hirroe h e r m e s, ze
zijn beiden gelijk. Hermesmes,
zelfde bet.
Hetiar, en-, (M. ichtiar), bedenken,
gissen, aarzelen, weifelen. Enhfc-
t i a r o e, vooruit zien, voorzien.
Hev, e n-, touw aantrekken, een knoop
of lus leggen; kloppen van pols of
aderen.
Hewan, en-, slaan op een trom of
bekken, slaan om geluid voort te
brengen. Web enhe wan o! verwen-
sching.
Hi, zie h o.
Hiboe, wrong. E n-, tot een wrong
draaien.
Hiboet, en-, doorboren.
Hidang, en-, beletten, verbieden.
Hidat, en-, afbreken. JNT a m h i d a t,
bouwvallig, ingevallen zijn.
Hied, en-, slaan met slagtanden;
vlecbtwerk maken door ’t aanbrengen
van een inslag, weven, vischkorven
vlechten, enz., waarbij de inslagdraad of
inslaglat wordt ingeslagen.
Hiek, en-, schommelen.
Hien, h i e n s o e w a t, zie bij so e-
w a t.
Hier, e n-, stutten, schragen, schoren.
Hihid, le n-, e n h i h i d nifan, de
tanden ontblooten.
59
Hikhawk — Hiwoerman
Hikhawk, (verdubbeling van hawk),
en-, gissen. In samenstellingen: luk
raak, in ’t honderd iets doen.
Hil, e n-, bijeenzoeken. E n h i 1 o e t,
luizen vangen. Hil h a 1, verspreid,
verstrooid.
Hil, e n-, G.K. vergif doen in de
vruchtjes van den wo woe, ficus, en ze
daarna weer bij tmsjes in den boom
opliangen, waar de duiven ze eten en
dan bedwelmd neervallen.
Hil of h i 1 h i 1, platte rol van panda-
nusbladeren voor vlechtwerk bestemd.
Een klein rolletje van deze bladeren om
het kapsel van meisjes op te maken, de
haarwrong wordt er omheen gewerkt.
Hoepel. E n-, met een ring of band om-
geven; tot een platte rol opwinden b.v.
e n h i 1 karin. A t m a- hil, bandijzer.
Hilik, e n-, neerlaten, vieren, door
niiddel van touw of ketting iets neerla-
ten ; enhilik watsin, het anker
uitwerpen. Omhangen, over den schou-
der geslagen dragen, enhilik pele-
k a t, een slendang dragen.
Hiling, e n-, verveeld worden door.
Nam-, iets beu zijn.
Hilir, en-, plagen, tergen, treiteren.
Hiljo, en-, vegen, schoonmaken.
Hiloek, en-, opvolgen, vervangen, in
de plaats treden van, vergoeden. E n h i-
1 o e lc roe g, schade vergoeden. N e f-
of n e f-n i 1 o e k, oude kleeren^ voor
niauwe verwisselen. ,Enf an n e f n i-
1 o e k, opvoeden, voor 't onderhoud van
iemand zorgen.
Hiloer, en-, verbluft, verbijsterd zijn.
Himan, doom, stekel.
Himat, en-, enh imat raf at, atap
naaien, door middel van de harhoet
de bladeren van den sagopalm, r a f a t,
om dunne bamboelatten, w a n a n,
naaien.
Hinan, en-, plagen, treiteren.
Hindoe, heiden, heidensch.
Hingan, e n-, tarten, tergen.
Hingjo, e n-, zie e n- h i 1 j o.
Hingoer, en-, stooten tegen, botsen
tegen.
Hir, n a k-, hikken.
Hir, zie i h i r.
Hir, zij, hun, haar. Hir r i r, hnnne,
hare. Hir i bissa, zij alien; overal.
Hir, e n-, zie e n- hirit.
Hira, (v. hir en a- ein), iemand.
Tomat hira, of hira a e i n, een
zeker iemand. Hira w a e i d, niemand.
Hiraki?, wie? Hira te hira, on-
verschillig wie, om ’t even wie.
Hirhir, (v. en- sir), afrastering van
takken of bamboe inzonderheid voor een
f a n f a n, om daarlangs de varkens in
de f a n f a n te laten loopen.
Hirin, (v. en- h i r i t) , westkant,
kant waar de hemellichamen ondergaan.
Hirin, G.K. = araan.
Hirit, boschpaadje, varkenspaadje.
Hirit, e n-, ondergaan van hemelli-
chamen. N a s-, of n e s-, in zwijm vallen.
Hirit, en-, iets nit vriendschap zeer
goedkoop verkoopen.
Hitil, e n-, breken, afbreken, afsnijden
van touw, garen, lianen, enz. E n h i t i 1
e n m a v, ranken van zoete pataten af-
snijden om die te planten. Enhitil
raf at, sagobladeren van den hoofd-
stengel snijden, om er atap van te
naaien. Fig.: een overeenkomst of ver-
bintenis verbreken. Enhitil lar, d.e
bloedverwantschap verbreken, door bui-
ten zijn vermaagschap te huwen of een
huwelijk met de eigen vermaagschap
onmogelijk te maken. Enhitil ber-
kar, een geding opschorten, intrekken.
Hirroe r a f a w, D o e a d e n k a i
rnk, hira enhitil naa rnk
waeid, die twee zijn getrouwd, God
weet het, niemand kan ze meer sclieiden.
Nam-, verbroken, afgeknapt, afge-
brolcen.
Hitil, naf-, (v. si til), verklaren,
verduidelijken, betoogen, een leer rede
htfuden.
Hiv, e n-, zie e n- t i v.
Hiv, G.K. = manoet ohoi, kip.
Hiwing, nes-, tapsch toeloopen.
Hiwoerman, het grootste eiland van
Kl. Kei. Hiwoerman entoeb
iwoem, verwensching.
Hiwoet — Hoel
60
Hiwoet, e n~, doorboren.
Ho, stookplaats, vuurplaat. Entoe-
o e h o, de stookplaats opruimen. Inzon-
derheid wordt dit gezegd van bet vuur,
dat bij de geboorte van een kind werd
aangestoken en waarbij de moeder de
eerste dagen na de b availing op de t o o d
gelegen beeft. Alles wordt dan tevens
gereinigd, potten, spatels, enz. hetgeen
in den tusschentijd niet beeft mogen
gebenren, zoomin als men asch van de
vuurplaat beeft mogen verwijderen. Dit
alles gescbiedt op den dag der zuivering,
4 a 6 weken na de bevalling.Men noemt
dit ook: enrinin watoek tor
tamoer.
Ho, e n-, zicb begeven naar, gaan naar,
gaan over. Oembo ruk Jar te
boeb? ben je al te Dobo geweest? En-
bo nangan, over land reizen, gaan.
E n b o r o a, over zee reizen. Enho
wordt alleen voor plaatsen gebruikt;
voor zieb begeven naar of tot een
persoon, zegt men : enb a. Enho
euro, voortgaan, doorgaan. E n b o
d e d, langs, over den weg gaan. D e d i
enho be? waar loopt die weg naar
foe? Ho- be? waarlieen? werwaarts?
Hoa, e n-, bezig zijn met, onder handen
bebben, zieb toeleggen op; goed maken,
herstellen. Nanar boa, bijleggen,
goed praten. Enhoawai, goed maken.
Hoba, e n-, op reis zijn of gaan naar.
Enlioba Atnebar, op reis zy n naar
Tenimbar. Mar- bob a, reizigers, af-
wezigen.
Hoban, e n-, bevelen, gebieden, opdra-
gen. Enhoban bira ni oemat, lui
aan iemands gezag onttrekken.
Hoe, fakkel. Verschillende soorten
zijn : hoe moet, van dorre klapper-
blaren; hoe laf an of woer, van
dunne geplette bamboe; boe teimar
of sos, van dikke geplette bamboe;
boe a i, van gekliefd bout, en veiwol-
gens genaamd naar de boutsoort waar-
van ze gemaakt zijn. En-fa-ho e, bij
fakkellicht visscben.
Hoea, haarkam. Hoea teimar,
bamboekam. Hoea k i k i r, hoornen
kam.H o e a wan, tand van een kam.
Hoea atnoiewoe n, nig* van een kam.
E n~, kammen.
Hoeak, en-, wroeten.
Hoean, inlandsebe spade, bestaande rut
een aangepunten staak, waaraan aan ’t
ondereinde een dwarsstokje stevig met
rotan bevestigd is, om met den voet op
te drukken. Het gereedscbap dient om in
de plantingen den grond om te werken.
Hoean jan, de boean, waarmee een
graf gedolven is. Hij moet daarna even-
als de lianen waarmee de kist is neerge-
laten, zorgvuldig worden weggestopt,
opdat de booze geesten hieraan niet
merken dat er iemand begraven is en
bet lijk komen verslinden. Atma-
boean, (v. atm an en -boean),
breekijzer, koevoet.
Hoeb, lo. voor 3 t bepaalde woord: nog,
alsnog, zoowel bijw. van tijd als van
hoeveelheid. 2o. acbter J t bepaalde woord:
nog niet. B.v. boeb doot, bet regent
nog. Doot boeb, bet i^egent nog niet.
Hoein, vischsoort.
Hoein, j e n li o e i n, scbeenbeen.
Hoek, boomsoort, gnetum gnemon, L.
(M. ganemo), De gekookte bladeren
worden als moes gegeten. Van de bast-
vezels wordt touw gemaakt.
Hoek, en-, vischsoort.
Hoekoem, (M. hoekoem), vonnis, ge-
rechtelijke uitspraak. Hoekoem e i n-
f i t, de geheele recbtspraak. E n j o 6 t
hoekoem, gevonnisd worden, meestal
in de bet. van gestraft worden. Hoe-
koem bo k, gunstig vonnis. H o e-
koem e 1 1 e m a n, bezwarend vonnis.
Entetat hoekoem, een vonnis
vellen. Hoekoem enlek, bet vonnis
is geveld, bet vonnis is vernietigd. E n-
jaeik hoekoem, zicb tegen een ge-
rechtelijke uitspraak verzetten. D o e a d
hoekoem, de wrelcende God, zie
b e 1 w i r i n. E n-, vonnissen, oordeelen.
Doead enboekoem, bezwering.
Hoekoen, broodboom, broodvrucht,
artocarpus incisa. L. De vrucht wordt
gegeten, alsook de pitten; bet sap uit
den bast, getah, wordt gebrand en dient
dan om gebroken aardewerk te lier-
stellen.
Hoel, en-, bezoeken; opzoeken; licit-
ten van een fuik, strik of vischkorf;
vertellen, verbalen. Enboel j a ),
rondvertellen. Enhoel toel, bood-
schappen, berichten. Enhoel toem,
sprookjes, legenden vertellen; kletspraat-
jes vertellen.
Hoel, recbt, oprecbt. Enmel boei,
rechtop groeien, recbt of stijf vergroeien
van ledematen of gewricbten. Atnem
Hoelai—Hoer-har
6z
Brunei hoel relie te? letterlijk:
zijn je darmen heelemaal rechtuit ge-
groeid? — ben je heelemaal oliedom?
Enleik hoel, een voorbeeld nemen
aan. Enoet enleik hoel bok, een
goecl voorbeeld geven. Enleik hoel
afa ental h i r a, iets van iemand
afkijken.
Hoelai, e n-, n e f-, of n a k-, te ruirn
zijn, lenteren.
Hoelan, G.K. = mahaun, rook.
Hoelhoel, (v. en-lioel), verhaal,
bericht.
Hoelik, e n-, overlangs leggen of
liggen.
Hoelin, (v. hoel), rechtop gegroeid.
A i hoelin, stam van een boom,
boomstam.
Hoelir, vischsoort.
Hoem, e n-, zie e n - h o e m a k en
e n - h o e m a n.
Hoemak, e n-, ruiken, zoenen, dat op
z’n inlandsch eigenlijk beruiken is.
N e f~, beruiken, besnuffelen.
Hoeman* reuk, gear, stank. Pfe,
hoeman ! foei, dat stinkt! Hoe-
man bok, geur. Hoeman sien,
stank. Hoeman w a e i d, heelemaal
niets. E n-, rieken. Nef-hoemang,
rieken. Men stelt zich het zwerk zeer
anthropomorphisch voor en de regens
zijn er de uitwerpsels van, vgl. doo-
wehin), vandaar is ook hoeman
of hoeman liara = schoer, regen-
wolk, bui. Hoeman liara endat
ruk roi, daar komt een bui opzetten.
Sikjaw enaliai rot hoeman,
de regenboog’ effent de wolken, =
verdrijft den regen.
Hoemew, vischsoort.
Hoemoer, e n-, aanvullen, bijvoegen.
Hoen, vischsoort met zeer kleinen
mond; vandaar: ngoin hoen, kleine,
meestal door framboesia vergroeide
mond.
Hoeng, e n, zie en-liong.
Hoengan, zie hangoen.
Hoengan, steenachtige grond.
Hoengar, hoorn; in de offertaa! :
geit : Naf-, met de horens stooten.
Hoengar, G.IL = hanga.
Hoengar, naf-, of nef-, uittrekken
b.v. planten, onkruid. enz.; meer bizon-
der oogsten. Bij *t oogsten van den rijst,
mogen de oogsters den turn niet verlaten,
vooraleer *t heele werk voleind is en
anderen mogen den tuin niet binnen
treden of moeten ook blijven ofwel een
stuk van waarde als pand achterlaten.
Hoengir, ai lioengir, holle boom.
Hoenoet, zie roenoet.
Hoeoen, nam-, bot, stomp zyn.
Hoeoeng, e n-, stoppen, mazen.
Hoer, n a d-, voor den wind uitzeilen.
Hoer, lepel. Hoer a i, roerspatel.
Hoer hanga, vork. Hoer 1 i 1 i r,
eetlepel van de nautilussehelp gemaakt.
Hoer bis, metalen lepel. Hoer b i-
ngan, lepel van porselein of plateel.
Hoer taw, lepel van een klapperdop
gemaakt. Hoer noeoer r 6 n, lepel
gemaakt in tijd van nood van een
gevouwen klapperblad. E n-, roeren met
lepel, spatel of elk ander voorwerp ;
enhoer manga of e n b a 1, sago of
kasbi voortdurend roerend droog in een
pan bakken; mengen, vermengen; fig.:
zich mengen in, zich moeien met, en-
hoer berkar, zich met een zaak
bemoeien; enhoer h i r a n i cl o s,
medeplichtig zijn aan iemands zonde.
Hoer, en-, aantrekken of dragen van
kleeren aan ? t bovenlijf, (voor kleeren
waar men instapt, als broek, schoenen,
enz. zegt men entai); aantrekken of
dragen van vingerringen, armbanden en
kralen om de polsen.
Hoer, en-, in hinderlaag liggen.
Hoer, e n-, pompen met een inland-
schen blaasbalg, blaasbalg trekken, zie
hoer Jar. Hoer hoer, gereutel,
amechtigheid, beklemde ademkaling,
waarbij men ’t geluid hoort als van een
blaasbalg, asthma.
Hoer, G.K. — t a r, aangepunte bam-
boe als voetangel dienende.
Hoer-har, (M. hiroe-hara), herrie,
ronunelzoo.
Hoerlioeroea — Horan
62
Hoerhoeroen, noeoer h o e r h o e-
roen, klapper reeds met vruehtvleeseh,
doch nog onrijp.
Hoerin, G.K, droog, gedroogd. Noe-
oer hoerin, rijpe klapper met reeds
verdorden bolster. Woeoet hoerin,
gedroogde viseh.
Hoerit, n a k-, zich verslikken.
Hoer-Jar, (v. en- hoer en Jar),
hlaa=brJg. hcstaande nit twee nitgeholde
boom.? i a -n'ori, ongeveer een meter hoog;
onder zijn twee gaten, waarin stnkken
bamboe gestoken zijn, die samenkomen
in een steen, waardoor 00k een gat ge-
boord is, en waardoor de wind in } t vnur
komt. De wind wordt gemaakt door twee
stampers, die tot betere afsluiting van
een rand van kippenveeren voorzien zijn
en om de benrt op en neer getrokken
worden, enhoe r.
Hoetan, boete opgelegd voor overspel
of voor f t stelen van een anders vrouw.
N a- h o e t a n, overspel bedrijven.
Hoetang, (M. lioetang), sclmld. En-,
borgen, op de pof koopen.
Hoev, en-, meegaan, meedoen; 00k als
bijwoord: met, mede, middels, jegens, en,
daarbij, bovendien.
Hoevhoewang, zie li 0 e w a n g.
Hoewang, stolp, holle deksel. E n-, met
een hoewang dieht dekken; zie
o e w a n g.
Hoewing, en-, of enker lioewin g,
graven en weer dieht maken, pooten.
Hoho, vischspeer in den vorm van een
ijzeren gaffel van weerhaken voorzien.
Hoho tangan of hang a, beentje
van een vischspeer. Hoho rukmes,
vischspeer waarvan een beentje is af-
gebroken. Hoho tangtangan, visch-
speer met versehillende tanden van hout
tot een bundeltje samengebonden.
Hoho, bloedzniger, bloedegel.
Hoi, n a k-, uitademen, beademen.
Oekhoi oea wer 0 i (= 0), gezegde
om een ziekte waarom men bespot wordt
op den spotter over te brengen of een
verwensching terug te kaatsen; men
maakt daarbij met de handen 00k liet
gebaar, alsof men den ander iets wilde
toewuiven.
Hojoen, e n-, schndden, wipperen.
Hok, e n-, G.K. = en- woessak.
Homi, een omauid; aftreksel der bla-
deren wordt aan kraamvrouwen gegeven
om de baarmoedei Le zuiveren.
Hon, echtgenoot, ecbtgenoote, verloof-
de. Reinan h 6 n, de dierbaarste be-
trekkingen. Ener tom at reinan
h 6 n, iemand nitschelden met betrekking
tot zijn moeder en vrouw. De beleediging
luidt : wav, jaliaw of for e n w e d
reinam ho m, porcus, canis, spiritus
cognoscat matrem et uxorem. E 11-,
trouwen.
Hon, e n-, zie e n- h a w 6 1 .
Hong, takje als weerhaak aan een
stok bevestigd om bij ’t vruchten afdoen
de takken bij te balen.
Hong, vischsoort.
Hong, ien-, stoken, verbranden, aan-
sporen, aanhitsen; steken of bijten van
giftige dieren. A i hongho n g,
brandhout. N g a-, scherp, bij tend op
de tong zijn; driftig, prikkelbaar, vurig
zijn.
Hongan, zie hoengan.
Hongbib, vischsoort.
Hor, (Mai. haloer), stroom, rivier, drift
in ’t water. Hor entai watoek ha-
bo, de stroom zet de boot uit de richting.
Hor enwarhabo, letterl. de stroom
draagt de boot = de stroom is mee. Hor
entoeboer, de bergstroom komt af .
Hor enmat, de bergstroom is droog.
Hor n i h i n, rivieroever.
Hor, e n-, naaien. N e f-, langen tijd,
voortdurend of gewoonlijk naaien. B a-
k o e n e f h 6 r, naaimandje.
Horhor, genaaid, rawit h 6 r h 6 r,
een reeds genaaid baadje.
Hor, e n-, G.K. ~en- toewan, slui-
ten van dear of venstea:.
Horwat, jew horwa t, haaisoort. •
Horak, e n-, vragen, ondervragen, ver-
nemen naar, bescheid vragen. Enho-
rakwoeoet, vernemen of er visch is.
Enhorak mat, schuld invorderen.
Enhorak kowat aein, een vrouw
ten huwelijk of tot zonde aanzoeken.
Horan, harpoen, waarvan de schacht
met een steen of looden omhulsel
bezwaard is. Dit vischtuig wordt aan
63
Horan — leb
een lang touw bevestigd en dient om
door plotseling neerlaten in zee tripang'
of schildpad te steken; groote ho ho.
Nanar a f a f e 1 horan, zeer op-
recht .spreken.
Horan, kakebeen van een varken of
graat van een visch, in of voor ’t huis
opgehangen, als een soort palladium,
meestal met een offertje erbij, dat de
andere varkens of visschen goed zal
stemmen om zich te laten vangen.
Horhor, zie a i t n i 1.
Horin, e n-, of enba h o r i n, G.K..
gaan bezoeken.
Hormat, (M. hormat), ecr, eerbewijs.
Nanggrehi hormat we h f r a,
iemand komplimenteeren. E n-, vereeren,
eer bewijzen.
Hornat, e n-, ademen, adem halen.
Enhornat 1 a i, diep ademen.
Hot, baai, zeeboezem, inham.
Hota, e n-, zich toeeigenen, nemen,
ontnemen.
Howa, Eva.
Howai, en-, langzaam vorderen van
een werk of een genezing.
Howan, ler howan, vooravond,
tegen ’t ondergaan der zon.
Howan g, (M. soeangi), toovenaar,
meester in de zwarte kunsten, die ziek-
ten of onheilen kan veroorzaken, plan-
tingen besteelt, enz. Nit howan g,
schimmen en toovenaars, alle wezens die
door booze invloeden schaden. Wordt
iemand verdacht, door tooverij eenig
onheil gesticht te hebben en dus toove-
naar te zijn, dan wordt het godsoordeel
toegepast. De verdachte moet zich ge-
smolten lood in de hand laten gieten: is
hij n g e 1 n e e n, = geen toovenaar, dan
zal hij daardoor geen letsel ondervinden.
I, hij, zij, hem, haar, dit, dat, deze,
hier. Den- i, i den- i, of odan- i,
hierzoo. I- b e? waar? I r uk i, i- r u k
j a of i r u k h e, deze hier, die is % juist
zoo, hier zoo. I- b o, stopwoord, en toen.
I wordt dikwijls achter een woord of een
zin geplaatst alleen om er meer nadruk
op te leggen.
Ibin, e n-, uitslijten, bot zijn.
Iboen, zeegras, zeewier. Fijn gestampt
Ofwel hij moet met andere lui die n g e 1-
n e e n zijn, palmwijn drinken, waarover
gebeden is, opdat het Opperwezen den
schuldige aanduide: is hij schuldig, dan
zal hij onwel worden, en ongedierte
braken. E n-, betooveren. E n f a w a n g
of enfa- howang, iemand voor ho-
w a n g uitmaken, hetgeen als de swaar-
ste aller beleedigingen geldt.
Hower, verboclsteeken, een teeken ge-
plaatst ter bescherming* van eigendom-
men, die daardoor worden gesteld onder
de hoede vans den besclierm geest, wien
dit teeken is toegewijd. Het meest alge-
meene is de b e 1 w i r i n, waarvan het
Opperwezen zelf, D o e a d hoekoem,
de wreker is. Verder heeft elke mito e
zijn eigen soort hower, waarvan hij
als wreker optreedt. Behalve voor eigen-
dommen, wordt de b e 1 w i r i n op den
dag van het huwelijk geplaatst in het
vertrek der bruid, ten teeken, dat zij
voortaan het eigendom is van een bepaald
persoon en dus niet meer door anderen
ten huwelijk gevraagd mag worden. Een
ander soort hower bestaat uit grof
uitgesneden figuren: hetgeen ze voor-
stellen zal den overtreder treffen en
straffen. Zoo heeft men : hower for
wan, grof uitgesneden menschenfiguur
met zwaard gewapencl; hower karoe,
muizen die aan de ingewanden zullen
knagen ; hower sarere, een stuk
gaba-gaba en een klapperdop tusschen
een gespleten bamboe, die de vallende
ziekte rnoeten verbeelden; enz., enz.
Heeft men het verbodsteeken overtreden
en ondervindt men eenige _ ziekte of
ongemak, dan ziet men daarin de straf
van den mitoe. Om het onheil af te
wenden, bekent men zijn schuld aan den
eigenaar of den mitoe-doean, die
door een offer den verbolgen geest ver-
zoent, e n s o v 1 a i. En-, een verbods-
teeken plaatsen.
Howit, en-, bij maanlicht op groote
zeedieren visschen.
en met klapperolie vermengd, dient het
als verzachtende pleister tegen den steek
van de n i e f .
Ibraein, gemunt goudstuk.
Idoer, e n-, knagen, knabbelen.
Ieb, tripang, halothuria edulis. Soor-
ten zijn: ieb soesoes, tripang die
tepels heeft; ieb noesnoes en ieb
naraat, zachte tripang, ieb woedar,
If — Inm
64
die in kleur eenigszins op de woedar
gelijkt; iebkerat, gekorven _ tripang ;
ieb woe, ieb ihin, G.K. ieb k a-
nas, dure soorten tripang. I e b j a n a n,
een zeeslang. Enaliai ieb, tripang
steken.
If, het droogste gedeelte van den oost-
moesson. M i e t i f , het zeer lage tij dat
dan invalt, op omliggende eilanden
meti K ei genoemd.
Ifan, zwam, paddestoel, sehimmel.
1ST a f-, duf, beschimmeld zijn, G.K., n a f-
ifan, = n a m- m e i t.
Ifar, (M. ipar), of i far in, schoon-
broer, schoonzuster; zwager, zwagerin.
Ifoer, e n-, met de vingers wegknippen.
Ifoet, (v. ifan en 0 e 0 e t), eetbare
paddestoel, groeiende op den afval eener
sagowasscberij.
If soehoen, noeoer ifsoelioen,
bijna rijpe klapper.
Ihe, en-, giehelen, lachen.
Ihek, e n-, zie e n- a h a i k.
Ihek, en-, springen, hupp el en.
Ihin, vleesch van menscben, dieren en
vrucbten en in ’t algemeen bet eetbare,
nuttige of voornaamste deel van lets.
Ibin ruk of ibin hoeb, reeds of
nog geen vrucbt hebben van veldgewas-
sen. Wer ibin, drmkwater. E 1 ( —
ael) ibin, angel van viscbtuig, wordt
gewoonlijk uitgesproken : e 1 1 e h i n.
Pen ibin, de pen aan den penliouder.
Koebang ihin, gemunt geld, vooral
zilvergeld. B i e b m i e t ibin, bet
diertje dat een schelp bewoont. N a n g-
grebi ibin, belangrijke, ernstige
dingen zeggen. Nanar fo ibin, de
kern der zaak bondig vertellen. Far-
i b i n, of war- ibin, vleezig, gespierd,
volgroeid.
Ihir, brak, ziltig.
Iik, e n-, G.K. = e n- i i t.
Iin, sebubbe. Woeoet iin, visch-
sehubbe.
lit, en-, (v. iin), afschubben, ont-
schubben. N a m-, afgescbubd.
Ik, e n-, komt alleen voor in de samen-
stelHng e n- 1 e- i k, zie aldaar.
11, bewuste, van zoo even. L 0 r a n 1 1,
laatst, onlangs. N 1 n g n g i r i 1 e 11 h 0
be? waar is mijn bakmes van zooeven
gebleven? G.K. = il- el, of il~ i- el.
11, ldapperbolster.
II, in de uitdr.: II D o w a v, de Noord-
en Zuidpunt van Gr. Kei, = van 't eerie
einde van ’t land tot bet andere.
II, een zeeslang.
ll, e n-. terugkeeren, wederkeeren,
teruggaan, veranderen in. L i 1 i r e n i 1
f o oemat, de nautilusschelp verander-
de in een mensch. In samenstellingen
met andere werkwoorden — terug, b.v.
e n b a i 1, teruggaan ; n a i 1, terug-
geven.
Ilat, e n-, een jonge lcokosnoot of betel-
noot opensnijden.
Iliel, G.K. zie i 1.
Ilir, e ai-, uitstrooien, verspreiden,
uitspreiden.
Ilihin, (v. i 1 en i b i n), veger gemaakt
van de vezels van den ldapperbolster;
veger of bezem in ’t algemeen.
Ililin, zie ilibin.
Iloen, of i 1 i 1 0 e n, heuvel, belling,
glooiing.
Ilo eng', (M. lelang), koopdag, veiling.
E n-, koopdag houden.
l m, gij, gijlieden. I m- b i r, uwe.
Imam; (M. imam), Mohammedaansch
priester.
Imar, slijmerige ingewanden van de
tripang.
Imimoes, Mein soort mugje.
Imoen, a i imoen, jonge scbeut van
boom of plant, waterscbeut.
l n, n-, (M. minoem), drinken, verteren
van vloeistoff en ; lampo nin ngoe
angled, de lamp verslindt veel olie.
Nin naan afa, eten en drinken. E n-
ba nin aron, zicb onder geneeskun-
dige bebandebng gaan stellen.
Inan, ijver, opgewektbeid, lust, gestel.
(Dit woord komt in verschillende uit-
drukkingen voor, doeb de juiste, alge-
meene beteekenis is er niet van vast te
65
Ing — Itar
stellen; in J t Fordaatsch beteekent het:
beminnen, believen). I nan bok, of
loelin, vlijtig, ijverig, vet, doorvoed.
Inan sien of nef karat, lui, vad-
sig. Nesno inan afa, iets bevelen,
een werk opteggen. Inan j a e i n, of
jaein loelin, gaarne. Matan
inan, levendige oogen in tegenstelling
met matan kasloeoen, slaperige
oogen. Teoek, inan nesno roe-
m o e n w a k, wacht maar als ik eens
werklust krijg. Inan enmat,, hij ' is
lui, vadsig. Inan 1 i f a n, de dienst-
baarheid van.- iemand tegenover zijn
scboonvader, verscliuldigd voor zijn nog
niet betaalde vrouw; vruchten van den
arbeid.
Ing, boomsoort, die goed timmerhout
1 evert, pterocarpus indicus. De getah
dient als zalf tegen spruw; een aftreksel
dei' bladeren wordt door zoogende
vrouwen gedronken, als haar zuigeling
aan spruw lijdt. Ing Jar een andere
soort. Volgens de legende vomit de i n g
Jar een der grenspalen tusschen ’t doo-
denrijk en de wereld.
Ing, en-, een scheiding maken; van-
daar : e n i n g moeroen, bet haar
kammen. N a k~, gebarsten, gespleten,
gekorven zijn, b.v. van grond, klei, huid,
enz.
Ingat, en-, (M. ingat), gedenken, in-
dachtig zijn; bezig zijn met een of ander
werk, onder handen hebben, b.v. o e m i-
ngat ning habo de? denlc om mijn
schuit, n.l. dat ge die spoedig afwerkt.
H o e b o e i n g a t ning wee, ik ben
nog met mijn planting bezig.
Ingris, Engelsch,
Ine, zie ne.
Ini, zijn, haar.
Inwat, mom, masker.
Ir, ronde rif steen, die ook als neut
gebruikt wordt onder de steunpalen van
een huis. Soorten zijn: macandrina laby-
rinthica en astraea helianthroides.
Ir, n e f-, gesproeteld of gepukkeld
zijn.
Ir, houtvijl, gemaakt van een stuk
hout, waarover een stttk roggen- of
haaienhuid gespannen is.
Ir, G.K., karoe ir, een ratsoort.
Ir, verkort van nas- h i r i t, in i r
nasdew, duizeling.
Iran, en-, hout korten, tot brandhout
hakken. T e t a n iran, pijn in den rug
hebben van overmatige kraehtsinspan-
ning.
Iret, G.K. = larwan.
Iri, slaaf. I r i rahan of j a f
oeran, huisslaaf, Iri mas e i n a n,
volkomen afhankelijke, naar willekeur
verkoopbare slaaf. Iri b a r d i k, slaaf,
die niet dienstbaar is, docb alleen van
stand slaaf is. I r i t e i m a r w o e t,
slaaf zonder standverwantschap, deze
zijn de slaven van den laagsten rang.
Iri N e s j a v, slaaf van Papoeeesche
afkomst.
Irin, zie bij m e d a r.
Irir, e n-, masseeren.
Iroen, afkeer, walging. Iroen
j a r a n, zelfde bet. J a w i r o e n g o, ik
mag u niet.
Iroes, wes iroes, houten pollepel.
l s, of e s, tomat is, boschmensch,
alifoer.
Isin, en-, afschillen, stroopen.
Mr, hengellijn.
Islt, e n-, teekenen, schilderen, aftee-
kenen om later uit te steken. E n i s i t,
f a w a i, of wain, in J t ruwe schetsen.
Isoe, betelnoot, areca catechu L. Soor-
ten zijn ; i s o e mel, groote, zeer goede
soort; isoe mari, bedwelmende
soort; isoe Seran, groote goede soort;
isoe watan, minderwaardige soort;
isoe kadkar, roodachtige betelnoot;
isoe b a b, vruclit van den n g a f a.
l t, (M. kita), wij, ons, den aangespro-
kene insluitend. It- did, onze.
It, n a m-, snerpen van een slag met
zwiepend voorwerp toegebracht.
It, e n-, zien, bemerken, vinden. N i-
o e t e n i t 1 a r, de wind staat in ’t zeil,
Nioet enit 1 a r sitil naa hoeb,
het zeil pakt den wind nog niet goed.
M a t a n g enit, ik heb met mijn eigen
oogen gezien, of eenvoudig : ik heb gezien.
Dergelijke pleonasmen komen veelvuldig
voor: aroen endeinar, liman
entaha, enz.
It, e n-, of e n- kit, hoozen. Enit
w a h a, water uit een boot hoozen.
Itar, vischsoort. 1 1" a r weilan, pijl
met ijzeren punt, voorzien van twee
weerhaken.
*
W 5
lie- — Jatljadoe
66
He, in samenstell ingen meestal ver~
kort tot t e, vrouwelijk, vrouw. T e b e-
toean, oncle vrouw. T e rat, vrouw
van den koning*. Boen te, grootmoe-
der. M an t e of ~i t e, hen.
Itoef, of ito e, (M. toeba), boomsoort,
melletia sericea, De schors van dezen
boom, die gcbruikt wordt om viseh te be-
dwelmen. Enkir itoef, de schors
voor dit doel afschrappen. E n t a i of
e n s a n g itoef of enfatoef, aldus
visschen, hetgeen gemeenschappelijk ge-
schiedt. Een stuk strand waar zich een
school visch bevindt, wordt afgezet door
mannen, die iedcr een korf itoef op ’t
hoofd dragen en zoo diep mogelijk in *t
water staan. Bij reeds flink afloopend
tij spreekt de priester een formulier uit
en besprenkelt een korf itoef en geeft
het teeken ’t vergif in ’t water te gooien.
Door er met de handen op te slaan en
later nog onder de voeten te vertre-
den, perst men het uit. Zoodra het gif
zijn uitwerking heeft, geeft het opper-
hoofd het teeken, dat men met inzamelen
kan beginnen. vooraleer dit teeken ge-
gev.en is mag niemand een visch je aan-
raken.
Iwar, (M. chabar), tij ding, bericht,
gerucht, Iwar e n m a, het gerucht
heeft zich verspreid. Iwar n i o e t, loos
gerucht. Iwar aka? wat is er voor
niemvs? Iwar b 5 k wat, alles wel.
I w a r e n b a, het gerucht loopt.
Iwoek, en-, of en- i wo eng (v.
iwoen), tegen de borst drukken. Fig.
Ja, vogelklep.
Ja, achtervoegsel om meer nadruk op
een woord of zin te leggen.
Jaawng, e n-, beproeven, trachten,
probeeren; meestal echter in verbinding
met andere werkwoorden, = : tracht
eens, bij wijze van proef, eens. Oemta-
h a jaawng, probeer eens vast te
houden. Oemoet jaawng, probeer
eens, doe het eens. In ’t begin van een
zin beteekent jaawng: misschien, wel-
lieht, mogelijk dat ; jaawng enkai
h o e b, misschien weet hij het nog niet.
Jabar, zeer groote vleermuis of vlie-
gende bond, pteropus vulgaris. Soorten
zijn: jabar kalong, jabar ngair,
jabar 1 o e a n, jabar met. Jabar
k o k o k, uilsoort, ook genaamd: j a h a w
tetee, wijl ze een blaffend geluid ge-
liefhebben, veel houden van. Oeiwoek
o ! uitroep als ldeine kinderen niezen.
Iwoen, buik. Iwoen nefroeak,
buikpijn hebben met brakingen. Iwoen
woes, hongerig. Iwoen 1 a i, verza-
digd. Iwoen of iwoen r u k, zwanger.
Enoet to m at wat iwoen, een
vrouw zwanger maken. Reinan
iwoen, moederschoot. Iwoen of
iroen j a r a n, neiging tot braken.
L a r e n t o e b iwoen, wordt van
buikpijn gezegd, als daarbij opzetting of
spanning merkbaar is. Fig.: iwoen of
iwoen raan, inborst, binnenste, ge-
moed. Iwoen entoeb afa, aan iets
gehecht • zijn, op iets verslingerd zijn.
Iwoen enba leen, anders spreken
dan men denkt. Hirroe iwoer raan
waawn einmehe, die twee zijn van
dezelfde meening. Ini ngoin enfak-
woenin ni iwoen raan enhoev,
hij veinst tegenover. .... Ini ngoin
enho deni ni iwoen enho leen,
hij huichelt. Nanar ken ni iwoen,
oprecht zijn meening uitspreken. N a-
nar sani iwoen, liegen, veinzen.
Enfoetar iwoen raan, van mee-
ning veranderen, in ongunstige betee-
kenis meestal. Enfoetar hira ni
iwoen raan, iemand ompraten, over-
halen. Ini iwoen raan bole
enhoev jaw, hij is mij goed gezincl.
Enahai ken hira iwoen raan,
iemand naar ’t hart spreken. Jen
iwoen, lmit van ’t been. H a b o
iwoen, buik van een boot.
Iwoeng, en-, zie en- iwoek.
J
ven ; op G.K. heet hij kokwav. Deze
wordt gevreesd, omdat men meent, dat
hij door een boozen geest bezeten is.
Jab, of 1 o e s jab, zeearend, pandion
leucocephalus.
Jab, een pandanussoort.
Jab, werk, arbeid. Jab o e r a t, al-
lerlei werkzaamheden.
Jaboen, Ambon, Ambonsch. S e r a n
J a b o e n, Protestant.
Jabwan, of waein jab wan, =
j a n oer, m a n g o h o i, zie bij j a n.
Jadar, vischsoort.
Jadjadoe, onstuimig, van de zee, wol-
ken, enz.
6 7
Jadoek — Jal
Jadoek, e n-, uitkloppen, uitslaan, b.v.
kleed, mat, zak, enz.
J aeik, e n-, zich omhoog bewegen, op-
tillen, ophef fen. Entalia j a e i k,
optillen. Endir j a e i k, opstaan,
overeind staan. Endoek j a e i k,
overeind zitten.
Jaeil, G.K. = koeva.
Jaein, i n a n j a e i n, of i n a n j a e i n
1 o e 1 i n, gaarne, gewillig, bereidvaardig.
Jaeit, jaar; echter geen bepaald tijds-
verloop van een vast aantal dagen, doch
een drooge en een natte moesson, ofwel
twaalf maanmaanden.
Jaeit, e n-, naar elders overbrengen,
verhuizen, vertrekken, uitladen, ont-
schepen.
Jaewoet, hoogwoud, dicht boscli.
Jaf, (M. api), vuur. Jaf war an
(Mai. bara), gloeiende kool, vuurkool.
Jaf reran, vuurgloed. J a f t e n,
asch. Jaf oeran, haard. Jaf e n f i-
t i k, bliksem. Jaf kokar, hel bran-
dencl vuur. Soer jaf, vuurwrijver,
lucifer. De Keieesche vuurwrijver is
een gespleten stuk bamboe. In den
liollen binnenkant houdt men fijn
schrapsel van denzelfden bamboe.
Aan den bollen buitenkant maakt men
een dwarsche inkeeping even door en
door. Men schuurt met den scherpen
leant van een ander stuk bamboe zoolang
door de inkeping, totdat het sebrapsel
begint te smeulen. Met beliulp van zwam
of andere licht ontvlambare stoffen
wordt verder door aanblazen vuur ver-
kregen. Oeran endoek jaf, de
ketel staat op bet vuur. Enoet jaf
oeran, den pot kooken, bet huiswerk
doen. I r i jaf oeran, huisslaaf .
Enoet jaf, vuur maken. Jaf naan
b o k, of s i e n, het vuur verteert goed of
slecht hetgeen men verbranden wil. Jaf
e n m a t, bet vuur is uit. Jaf enwa-
e i t, bet vuur is aan. Jaf ental
r a h a n, bet huis is in brand geraakt.
Jaf ental limang, ik heb mijn hand
gebrand. Entev jaf n a a. . den
brand steken in... Wat jaf, vuurstcen.
Jaf, ne f-, onthalen, trakteeren.
Jafar, draagmandje, door de vrouwen
met een band over ’t hoofd en op den
rug afbangend gedragen.
Jafing, en-, stil, bedaard, ingetogen
zijn.
Jafoer, (M. kapoer), kalk. Jafoer
A v 1 a d, krijt. Jafoer w a t, kleine
kalabassoort, lagenaria idolatrica, dient
als kalkdoosje bij ’t betelkauwen. Ena-
w o e n jafoer, kalk branden.
Jahan, kieuw van een visch.
Jahat, e n-, of n e f-, vallen of weg-
stuiven van poeder- of gruisaclitige
dingen. Noehoe e n j a h a t, aard-
schuiving.
Jahaw, hond. Jahaw woel, rossige
bond. J a h a v* b e 1, bonte bond. J a-
h a w s i w, zwarte hond. Jahaw t e-
t e e, zie j a b a r.
Jahaw eerin woetoen, beestersoort,
strobilantbes spec. Jahaw eerin
m i o e n, beesterachtig kruid, desmodium
triquetrum D.C.; bet jonge blad gekookt
en geklopt, wordt als pleister gebruikt
op versche steek- of snijwonden.
Jai, nef-, G.K., op sterven liggen;
nef- jai, naan sien end at rule,
bij heeft den doodsnik al gegeven.
Jai, vader, r 1 - nrvv'*dr r ? door
kleine kinderen r . treur-
zangen.
Jai, nat-, sehetteren, kwetteren van
sommige vogels, b.v. de w i 1 a t.
Jajaw, (v. en- jaw), platgedrukt
E 1 o e jajaw, zie e I o e.
Jak, en-, bewaken, bewaren. Enba-
t a n g of e n k o e 1 i k jak, zelfde
beteekenis,
Jak, en-, het hoofdhaar laten groeien
door den man, terwijl zijn vrouw
zwanger is.
Jakar, e n-, te kort zijn, inzonderheid
van kleeren.
Jal, en-, rondom gaan, rondom trek-
ken, omvaren, zich verbreiden ; in samen-
stellingen duidt het aan dat de handeling
van bet bepaalde werkwoord in een om-
trekkende beweging gesebiedt, b.v, en-
wehe jal, rondom roeien, b.v. langs
den bocht eener baai, in tegenstelling
van enwehe fee, recht oversteken.
Enba jal noehoe miet bissa,
bet beele land afreizen. Enhoel jal,
rondvertellen.
Jalin — Jar
68
Jalht, (v. j a 1), omgeving; raha n
roehoon jail n, erf ronciom het
huis.
Jalit, en-, zie e n- j a 1.
Jaman, vader, n.l. cle betrekldng van
vader tot kind, dock niet als aanspreking.
J a m a n p i a r, voedstervader. J a m a n
j a n, oudere broer van vader. J a m a n
b i e b, zie b i e b. J a m a n a i t, zie a i t.
Janrrn, cn», uitschrapen, wasschen,
reinigen.
Jamwat, visclisoort.
Jan, oudere, oudste, vriend. J anan
j a n, oudste kind. Oeran j a n, oudere
zuster van een j on gen, oudere broer van
een meisje. J a m a n j a n, oudere broer
van vader. Reinan j a n, oudere zuster
van moeder. Rahan j a n, stamhuis.
IC i d j a n, vriend. L i r j a n, zie 1 1 r.
N e f-, vriendscliap aanknoopen of on-'
derhouden, bevriend zijn met. Jan is
ook: nageboorte, wijl die beschouwd
wordt als een oudere broer of zuster van
't kind, steeds van versehillend geslacbt
dan J t kind.
Jan, = jail an in uitdruk. als j a n
o e r, m ang* ohoi, Jan o e r, —
j anan o e ran, zijn de meisjes die
uitgehuwelijkt worden en bij uitbreiding
de '* ;1 * 1 .. ! in de dorpen
waa 1 * ■ ■ 1 :s uitgehuwelijkt
zijn. M a n g ohoi, zijn de eigen riorpe-
lingen en duidt ook de betrekking aan
van degenen, die meisjes huwen
tegenover de familie hunner schoon-
ouders. J an o e r w ain roe, til,
f a lc, familiebetrekkingen wegens ? t uit-
huwelijken van twee, drie, vier... doch-
tc*rs; dus familie vertakt in twee, drie,
vier staken. Jan wat enba, een
meisje wordt uitgehuwelijkt.
Jan, versterking van jaw; j aw j an,
ikzelf.
Janan, (M. anak), kind, jong. Janan
duidt alleen de verhouding aan tusschen
ouders en kind. In alle andere heteeke-
nissen is kind = k o e t of tomat
k o e t. J a n an a b r a n, zoon, janan
w a t, dochter. Entood of enpiar
j a n a n, een kind opvoeden. Janan
p i a i% voedsterkind ; huisslaaf, huissla-
vin. Janan doean, kind waarover
men macht heeffc, wegens ’t bijdragen in
den huwelijksprijs der moeder. Janan
teran, schoonvader. Janan t e,
schoonmoeder. Endoek wav, of en-
d o e k rahan janan, een kind baren.
Ini janan e n 1 e k, zij heel’ t een
miskraam. Janan cl e d 1 e e n, of
janan s o 1 a 1 6 k, onwettig* kind. J a-
n a n j a n, oudste kind. J a n a n
m a t w a n, kind in ouderdom tusschen ? t
oudste. en ’t jongste. J a n a n w arin
of 1 o i s o e s, jongste kind. J a n a n
m a h e w a e i n, eenig kind. E n watoek
j ana n, een kind verstooten ; de vrucht
afdrijven. Wav j a n a n, varkenskind,
als * seheklwoord. N a n g g rc hi j a-
n a n, in figuurlijken zin spreken.
Janan is nog: onderdeel van sommigi
voorwerpen. Loehocn janan, stam-
per van een rijstblok. W o w o j a n a n,
klepel van een klok. G a r i s janan,
lueifer. W o e v j a n a n, trechtervormlge
koker in een visehkorf.
Verder is janan: voorwerp in ’t
klein, in tegenstelling met dezelfde
voorwerpen in ’t groot. Bis janan,
gevlochten schuifkokertje. M i e t j a-
n a n, zandplaat in zee. N o e h o c
j a n a t, eiland. Wat janan, khinc
steen. Janan n a a w a e i d, of
janan endoek r a t a n w a e i d,
juist afgepast, precies, zonder overschot,
b.v. r a f t i 1, janan n a a w a e i d,
over drie dagen, zonder verder uitstel.
Janar, boomsoort, (M. poelai), alsto-
nia scholaris Ap. Het sap der geklopte
en uitgeperste schors wordt gedronken
bij lcoorts en spruw.
Janat, — janan, vooral in sommige
uitdrukldngen als b.v. noehoe jana t,
eiland.
Janat, a s a, stand, kaste. Janat
t o e n a n, adel, adelijke.
Jang, of kisjang, mondvoorraad,
leeftocht. M o e d a j a n g, lading van
een boot.
Jangoen, en-, bevelen, gebieden, op-
leggen, heerschen.
Jama, gewone burger, lagere adel, tus-
schen eigenlijke m elmel en re n r e n.
Janik, fijn, dicht, met ldeine oogen of
mazen van gevlochten of gebreide voor-
werpen als netten, visclikorven en zeven.
Jang jangoen, bevel, machtsgebied.
Janin, wind.
Jar, houtskool. Enoemoen j a r, of
e n a w o e n jar, houtskool branden,
vooral om ’t smidsvuur te stoken.
Jar, Aroe- eilanden. Koedoer Jar,
een buikziekte. A i Jar, waaierpalm.
Hoer Jar, blaasbalg.
Jar — -Jaw
(H)
Jar, e n-, ophouden, rusten, onder-
breken, schaften. 1 1 j a r o cl a n a k, laat
ons wat rusten. D o o t enjar odan
n a a wak te! dat de regen toch eens
even ophield.
Jar, e n-, beweenen, betreuren. E n-
j a r n i t, cen doode beweenen.
Jar, een palmsoort, livistonia rotundi-
folia Mart.
Jaraha, e 11 -, overluid laehen.
Jarak, en-, op de borst dragen.
Jar an, of n i o e t j a r a n, sterke wind,
storm.
Jaran, borst, borststuk van een kleed.
Iwoenof iroe n jura n, neiging tot
braken. H a w i t jara n, voorstukken
die over de borst komen bij een kleeding-
stuk.
Jaran, een walvisclisoort.
Jarat, en-, openen, ontsluiten, open
doen van deur, doos, mand, enz., door
hetgeen sluit of dekt weg te nemen.
Jarik, dansattribuut der vrouwen bij
bet ensoi. Men heeft twee soortcn: de
eene gemaakt van jonge klapperbladeren,
die tot smalle reepjes gesneden, geribd
en tot een bundeltje gebonden worden.
Een ander soort bestaat uit reepjes lap
die aan een soort lioedje bevestigd
worden en met kraal tjes versierd.
Middenin hangt meestal een visclije of
vogeltje in palmbladscheede uitgesneden,
en al of niet met een lapje omkleed. Bo-
venaan is de jarik van een ringetjc
voorzien, waarmee liij aan den middei-
vinger gedragen wordt.
Jaroek, n a b-, overreden, overeen
komen, de bijdragen voor een l'eestmaal,
jel- lim, bijeen verzamelen.
Jaroek, e n-, iets, wat men op den rug
of sehouder draagt, afwerpen; si aan cp
from of bekken. En jaroek r i s, hot
vlugger tempo trommelen op liet eindu
van een zang of dans. Invailen bij
gezang. N e b-, of enhab j aroek,
opspringen van een school visschen in
zee.
Jaroen, e n-, schommelen.
Jaroet, alien, gezamelijk, gehecl en al;
keer, maal.
Jas, of rawit jas (H. jas), jas.
Jas, en-, inprikken, insteken, door-
steken. N e f-, rijst uit de aren stamp en,
dorschen. G.K. invailen, instorten,
verbrokkelen.
Jasja.s L (v. en- jas), gespikkeld.
Ringring j a s j a s, snijwerk met
kleine blokjes als motief.
Ja t, hoogbosch, oerwoud, wildernis.
E n-, of n e f-, verwildercn, dichtgroeien ;
verduisteren. N i wahan e n j a t, bij
kijkt verwilderd, hij ziet er verstoord
uit.
Jat, en-, op heeler daacl betrappen.
E n k a i j a t, stellig weten omdat men
’t met eigen oogen gezien heeft.
Jat, (v. j a t a t), iemand van verschil-
lenden stand, b.v. m e 1 m e 1 tegenover
renren of i r i. E n 1 a n g j a t, on-
tucht bedrijven met iemand buiten zijn
stand, hetgeen een zeer verzwarende
om stan digheid is, indien een man van
minderen stand een vrouw van lioogeren
stand verleid heeft . Nafaw jat,
buiten zijn stand trouwen, hetgeen een
zwaar vergrijp tegen de adat is. E n-,
van verschillenden stand zijn.
Jatak, en-, bedekken, overdekken,
ergens ovevheen leggen.
Jat an, lever: Jat an lai, trotsch,
fier, hoogmocdig. W a r j a tan, be-
geerig. W o e a n j a t a n, hart. E n-
w a s s i 1 n i w o e a n j a t a n, schaam-
teloos liegen. It e e d jatan, trede van
trap of ladder.
Jatang! (v. jatan), uitroep van
verschrikking, sehrik. J a t a n g; e n-
1 e k, ik ben hevig gieschrokkcn. E n-
lvira, G. K. f schrikkcn voor iemand.
Jatat, en-, overtreffen, nicer zijn dan,
te veel zijn, overslaan. In samenstelling
met werkwoorden die een handeling
aanduiden, w.il jatat zeggen: te ver,
te veel, iiet doel voorbij, overslaan; b.v.
n a n a r jat a t, bij ’t vertellen over-
slaan ; entcv j a t a t, te ver gooien.
Duidt het werkwoord een hoedanigheid
of toestand aan dan geeft het in verbin-
ding met j a t a t een vcrgrootenden trap
weer ; b.v. oemclir jatat j a w, gij
zijt grooter dan ik.
Jfiv, en-, uitspreiden, b.v. enjfiv
fanin, de vleugels uitspreiden.
Jaw, ik, mij. J aw- ning, mijn.
Jaw — Jev
70
Jaw, G.K. = b i b 0 e n, zeeschelp in ’t
algemeen.
Jaw, en-, duwen, drukken, passen,
sluitend zijn van een deksel. Enjaw
bas, of no n, neerdrukken, drukken op,
sluitend zijn van een deksel. N e f j a w
benaw, aardvruchten rooien.
Jawng, alleen in samenstellingen met
andere werkwoorden en beteekent dan:
beproeven, trachten te doen wat het
eerste werkw. uitdrukt; b.v. enoet
jawn g, beproeven, pi'obeeren te doen.
Enfan jawng, probeercn te schieten,
enz.
Jaws, e 11-, G.K. = en- n a 11 g 6 k,
schreeuwen, tieren, kijven. Enjaws
11 g 6 k, kijven. Enjaws k 0 k a t, rijst
van de aren doen en zuiveren.
Jawoek, en-, (v. javoen), inke-
pingen niaken in een paal of boom, welke
dienen als treden om te klimmen; uit-
botten van gesnoeide boomen.
Jawoen, trede van een trap of ladder
of wat als zoodanig dienst doet. Reed
jawoen, sport, trede.
Je, in j e w a v, onderschoot en j e r a t,
top van een zeil en de vierlijnen daaraan
verbonden.
Jeb, kaars van gestampte kemirinoot-
jes. E n-, verlichten, bijlichten, be-
scliijnen; rijp zijn van rijst.
Jeban, (v. e n- jeb), schijnsel, gloor,
glans. Woean jeban, manescliijn.
Jebsa, viscbsoort.
Jebtaw, zie ronan, alocasia escu-
lenta angustifolia.
Jedjed, nasa-schelpje, zooals ze 00k
als versiering op de a k b i 1 i 11 voor-
komen.
Jcher, e n-, zie en- j e r.
Jehoed, Jood, Joodsch.
Jehowat, ai jehowat, boomsoort.
Jejew, een heestersoort, bij aanraking
jeukte veroorzakend.
Jek, en-, vegen, keeren.
Jekjek, verdorde klapperbloesem als
bezem dienst doende; bezem van de
haren van den arenpalm gemaakt.
Jel, aandeel, bijdrage. Jel lim (be-
naw), aandeel in ’t eten, dat men voor
een feestmaal bijdraagt.
Jel, G.K. = sar, tuinhuisje,
Jen, voet, been, poot van diercn, meer
bepaaldelijk achterpoot; pool; van meu-
bels. Jen t a n a 11, teen. Jen takten,
groote teen. Jen takwarin, kleine
teen: Jen fan, dij. J 6 n woeoen,
enkel. Jen h 0 i n, of j e n tetan,
scbeenbeen. Jen toeoer, knie. Jen
i w 0 e n, kuit. J e n w 0 w a n of r a a n,
voetzool. Jen t a w 0 en, liiel. Jen
wat, barvoets. Jen wat, vrijster. 0 e-
t a h a j e m, ik houd uwie voeten vast.
Vaak voegt men, dit zeggende, de daad
bij J t woord, om heel nederig en dringend
lets te vragen of diepen dank of eerbied
te betuigen. 'Endoek enkir liira
n i j e n, voor iemand kruipen. Entaha
tomat wat j e n liman, een vrouw
het hof maken. J en liman wordt 00k
gezegd voor meerdere steunpunten
waarop een voorwerp rust. E n 1 e i k
h i r a b a e i 1 j e n r a a n, iemand ten
zeerste verachten. E n b a j e n, te voet
gaan. E n b a wat j e 11, barvoets gaan.
Jen r 0 a, plaats aan ’t strand,* waar
men de bootjes opsleept en te water laat.
Ini j e n r 0 a rule, hij is op ’t punt te
vertrekken, n.l. per boot.
Jen, — j a n of j a n a n ; j e n 0 e r,
= j a 11 oer. J e n- t e, huisgezin, huis-
genoot, familielid. H i r j e n t e til, zij
met hun drieen familieleden, of bij uit-
breiding, makkers, vrienden.
Jer, of s i 1 i n, kokosschelp, cymbium
armatum ; drinknap of hoosvat van
deze schelp gemaakt.
Jer, e n-, scheren, N e f-, kaal zijn.
Jerhaha, en-, sebateren, overluid
lachen. V gl. e n- h a h a.
Jersoela, benaming voor de Godheid,
doch enkel in sommige taroman ’s
voorkomend, of m oude gezangen.
Jes, e n-, of n e f-, uitvallen van liaar.
Oeoen jes, kaalkop.
Jet, e 11-, overgieten, uitstorten.
Jetkoe, GK. = ngoetngoetoen.
Jev, n a f-, zie naf- ev.
I 1
J«v* — Joot
Jev, e n-, G.K. == e n t o e b k e i n,
slapen.
> Jew, (M. hijoe), haai. Soorten zijn:
jew wa t, jew b o o e, jew nadan,
jew koerwat, jew mortil, jew
toevtoewang, jew atnir, jew
dadaang, jew somar. De Jew
vomit met de Far het sterrenbeeld de
Schorpioen, zie bij f a r.
Jifik, e n-, steunen op, Ieunen op ; nabij
zijn, nabij komen, langs zij komen, be-
lenden, begrenzen.
JII, e n-, met Iiefboom, staak of breek-
ijzer, steenen nit den grond licliten.
Jilin, e n-, vegen, keeren ; het niet
geheel verbrande hont in een afgestook-
te planting bij een brengen, om -’t verder
te verbranden.
Jiljilin, zie ilihin.
Jiljoen, (v. en- j oen), deining, bran-
ding. E n-, deinen, wiegelen.
Jin j an, (v. nin en naan) spy's en
drank, eten en drinken.
Jin jin, (v. n-in), drank.
Jo, nab-, = en-s5b.
Joeb, veelvuldig gebruikt. Bed of
den joe b, veel begaan pad, gebaande
weg. Ensikar joeb, voortdnrend
zingen. Enho (led joeb, iets open-
lijk doen, recht door zee gaan.
Joek, bamboelans; - r — — _
boe als Ians of pijl
0 e o e n joek of j o e k j o e k, zie
o e o e n.
Joekir, e n-, uitspoelen van kruik of
flesch. Enjoekir w e h i n, mastur-
beeren, zelfbevlekking veroorzaken.
Joekoet, e n-, afwrijven, poetsen,
schuren.
Joel, e n-, of n a d-, deinen, wiegen,
golven; veinzen.
Joen, en-, afschrappen, villen, stroo-
pen.N a d-, of n i-, vervellen, afblotten,
ontvellen.
Joen, en-, of en- h a j o e n, wippen,
deinen, doorbuigende beweging maken.
Joemin, en-, stampvoeten, met kleine
scliokjes hinken, zooals de Keiees doet,
wanneer hij erg opgewonden is.
Joet, of noehoe Joet, Groot Kei.
J o e t noehoe Ron b i s s a, heel
Groot en Klein Kei.
Joet, of j o e t o e t, = h o w e r, ver-
bodsteeken; vei'boden wegens een ver- •
bodsteeken; gesloten tijd voor ’t pluk-
ken van klappers, het inzamelen van
sommige land- of zee-produkten, enz.
Enhair joet, het verbodsteeken op-
heffen. Noeoer joetoet, klappers
die wegens het verbodsteeken niet ge-
plukt mogen worden. Enfaraha joe-
toet, het verboa overtreden. E n s 6 b,
e n f e 1 1 o of entoetoep joet, cle
verbodsteekens plaatsen. Ensidak
joet, de verbodsteekens opheffen. Joe-
toet woessin, streng gehandhaafd
verbod. E n d i r joetoet, als wreker
en handhaver der joetoet optreden,
zooals b.v het opperhoofd of de mitoe
cl o e a n. Joet n a k m o e t, de open
tijd is weer gesloten. En-, verbodstee-
kens plaatsen. Joet enclaan g..., het
verbodsteeken strekt zich nit tot....
Joetoet, zie joet.
Joil, en-, uitschudden, uitspoelen, af-
spoelen, b.v. van kleercn, pandanus-
blaren, enz.
Joir, e n-, zie e n- j o e k i r.
Jon, vijand.
Jonat, e n-, dwingen, verdrukken.
Jonges, of djongos, (If. jongen),
bediende, kneeht.
Jood, soort sehuitviseh, ceheneis
remora.
Jo ok, e n-, zich ergens rccht op af
bewegen, b.v. entev j o 5 k o e o e n,
recht naar 5 t hoofd gooicn. Juist
uitvallen of nitkomen zooals men
verwacht had. E n j o 6 k w a t, het komt
juist uit, het is juist van pas.
Jooii, en-, genoeg, voldoende, toerei-
kend zijn.
Joot, e n-, ontmoeten, krijgen, zich op
den hals halen, ondervinden, ondergaan,
verwerven. 0 cm joot he! jc zult cr-
op krijgen! Enjoot soes, last onder-
vinden, zich moeielijkheden op den hals
Ka — lvabiiis
72
halen. E n j 0 6 1 m a 1 , beschaamd
gemaakt worden, een stand je oploopen.
• E n j 0 6 1 hoekoem, een strafvonnis
ondergaan. A m i s j 0 6 t n a d e d
1 e e 11, wij hebben elkaar onderweg* ont-
moet.
Ka, voorvoegsel van f».p. r "* w ' vi * ri " or
bemoediging, vaak voor «,,, 1
afgekort tot IG, b.v. k a- 111 0 e f 1 a, loop
toch weg! ka- oemdo of k’ 0 e m d 0,
kom dan!
Ka, liaansoort, gebruikt als bindtonw
bij bamboerasterwerk.
Ka, n e f-, krom zijn, gebogen zijn, b.v.
de planken van een schuit.
Kaa, e n-, verwijden, opentrekken, los-
laten hetgeen iets gespannen houdt.
Enkaa a, een armband verwijden.
Enkaa wowan, den mond openen.
Enkaa kabkabil, den trekker van
een geweer overbalen.
Kab, toovenaar, slaaf. Kab 1 e m a,
zelfde bet.
Kab, en-, pakken, hard of raw aan-
vatten, verfrommelen. Enkab sit,
seheuren. Enkab lawoer, vernielen.
Kaba, boomsoort met fraaie roode
blocmen, Erythrina ovalifolia,
Kaba, (M. kapal), schip van groot
Europeesch model. Kaba j a f , stoom-
boot. Kaba 1 a r, zeilsehip. Lar ka-
b a, zeildoek. M 0 0 e kaba, groote ba-
naansoort. Kaba of kaba r a a n, of-
ferschaal, d.i. leen klapperdop of bakje
tusschen een gespleten bamboestok,
welks boveneinde met jonge klapper-
blaren omringd is, zie k a b a b a.
Kababa, ring van jonge ldapperblaren
rondom de of ferschaal, kaba, in cen
offerstel of bij sommige verbodsteekens.
Ivabahel, ziltige wonden, framboesia,
zie n a k- bake 1 .
Kabar, dor re bladstengel van den
sagopalm, gebruikt voor bewanding der
huizen en vele andere doeleinden. N e f~,
voos zijn.
Kabas, G.K. = nakbas.
Kabatil, liefdesappel, tomaat, Lycoper-
sicum eseulentum Mill. Kabatil m a v,
de groote veredelde soort. Kabatil
E i w a v, de kleine soort, die 00k op Ivei
in ’t wild groeit.
Joot, boom, welks bladeren gebruikt
worden om te schuren.
Jos, e 11-, G.K. = en- f e r a k.
KabawiI, zie k a w i t.
Kaberan, nef-, (v. beran), voclit
afgeven, druipen, zweten van hout of
boombast.
Kabes, peluw, kussen.
Kabetoein, G.K. = k a 1 b a 1 0 e.
Kabi, zuur, wrang. Wahan k a b i,
zuur gezicht. Kabi ngahong,
driftig, kitteloorig. Entaha fo kabi
ngahon g, bits optreden, afsnauwen.
Kabibi, soort porceleinschelp.
Kabil, haak, wervel, trekker van
cen geweer, grijpstaart van den
opossum. E n-, vasthaken, vastzetten.
Fig. nang'grelii kabil, in een
gesprek van den hak op den tak
springen.
Ivabiljaw, en-, (v. en- kab), grijpen
naar.
Kab jaw, e n-, zie e n- k a b i 1 j a w.
Kabilak, (v. en- b i 1 a n), zacht, min-
zaam, 00k als vrouwelijke eigennaam.
Ivabilan, (v. en- bilang), slap,
lenig.
Kabin, sprinkhaan. K a b i n for of
nit a b r i n, de groote sprinkhaan, die
in de klapperboomen zit en door de lui
beschouwd wordt als een boodschapper
van de schinunen. Als er een tegen
iemand aanvliegt, zegt hij: ga aan uw
makkers zeggen dat ik nog vrouw en
kinderen heb en niet wil sterven.
Kabi mat, veel, vele, dikwijls.
Kab jaw, en-, (v. en- kab en e 11-
jaw), opvangen, grijpen.
Kabkabil, zie kabil.
Kabi amor, e n-, uitschelden.
Kabloek, zeeslangsoort.
Kabnis, e n-, rooien, uitdoen van aard-
vruchten.
7 .?
Kabnool — Kaet
Kabnoot, cn-, wroeten, oimvoelen.
Kaboe, zeer ldeine made, die in de
pnistjes zit van de k a 1 o e 1.
Kaboel, groote opgestapelde schotel,
van kunstig opgestapelde spijzen, by
huwelijksfeesten opgedischt. E n-, op-
hoopen, aanaarden.
Kaboel, viscbsoort.
Kaboel, liaansoort.
Kaboehil, G.K. = borbora k.
Kaboeoer, vlieg.
Kaboeran, mannelijk zaad van men-
schen en dieren. N e f-, het zieh nit-'
storten van dat zaad, masturbatie.
Kaboes, (M. kapas), kapok, erioden-
dron enfractuosum D.C.
Kaboesil, G.K. — kaboehil.
Kaboesin, G.K. = k a 1 b a t o e, blad-
nert* van klapperbladeren, bezeni daar-
van gemaakt.
Kaboet, mandje van klapperbladeren
gevlochten. N e f-, dikbuikig, opgezet
zijn als een kaboet.
Kaboet, n e f-, verschrompekl zijn
van hout, onvruclitbaar van planten.
Kabohan, of nakboha n, nat voeh-
tig, kleffig. Fig.: crin loopen, tegen de
lamp loopen. Hirroc b i s s a k a b o-
h a n, ze loopen er beide in.
Kabokar, smeulend.
Kabras, schram, kras; hark. En-,
krabben, krassen; harken.
Kabreeng, G.K. — f abreeng.
Kabrer, en-, betasten, bevoelen.
Kabtowr, zie tow r.
Kad, n e s-, een schaamgordel dragen
of aandoen.
Kadkis, kakkeriak.
Kadak, n e f-, G.K. = k a r i m b r i n.
Kadar, en-, knabbelen.
Kadardaran, vischsoort.
Ivadas, heilige steen voor een moskee.
Ivader, (M. kadera) , stoel. Iv a d e r
w o s w o s, sehommelstoel. K a d e r
in a las, ldapstoel, litie stoel.
Kades, G.K. = dew.
Kaderi, vischsooi't.
Kadid, draaitol. N e s-, huppclen,
dartelen, weerkaatsen, veerkrachtig zijn.
Kadil, boomsoort.
Kading, (M. kantjing), knoop vaii
kleercn ; knie in een boot. E n f o e 1
k a d i n g, een knoop dicht doen.
Kadir, (M. sendiri), eigen, persooalijk.
Kadir, of karoc i r, G.K. = een
ratsoort.
Kadjenil, (M. djandella) vensterluik.
Kadkerat, (v. nat- k e r), openge-
sprongen voetzolen of handpalmen.
Kadkis, kakkeriak.
Ivadoed, kakkeriak.
Kadoedoer, een huidziekte.
Kadoek, ondereind der scliacht van
een harpoen, waaraan de t a r k i h i n
steekt.
Kadoen, fecst. E n b a k a d o e n,
■feestvieren. E n o e t m i v i n kadoen,
feestvieren, een feest geven. N e f-,
feestvieren.
Kadong, kamer, vertrek.
Kadrang, n e f-, moeroe n n e f-
k a d r a n g, dicht op een gegroeid hoofd-
haar.
Kadringin, een klimplantsoort, met
groote gekartelde hladeren.
Kaeil, en-, vastklemmen, omldemmen.
Nef-, omklemmen; armen of beenen
kruisen.
Kacit, braak liggendc planting.
Kaet, e n-, binden, vastbinden ; bespre-
ken. voor een koop, ’t geen vaak gesehied
door een touwtje of zoo iets aan ? t be-
Kaf — Kalin*
74
sproken voorwerp.als kenteeken vast tc
binden. Van daar bij uitbreiding: be-
spreken in J t algemeen, zich voorbe-
houden, voor zich bedingen, b.v. enka-
e t lion, een bruid bespreken, door het
mas a k i j e te betalen. E n k a :e fc
n o w n, zie n o w n. Enkaet leran,
een dag’ bepalen. N e s~, vasthaken, vast
raken, zicli verwarren.
Kaf, zie koelitkaf.
Kafar, en-, twisten, kijven, kibbclen.
Kafbangil, e n-, (v. en-bangil),
stoeien, bakkeleien, vechten.
Kafdod, e n-, bang maken, vrees
aanjagen.
Kafdoeoer, e n-, (v. en- doeoer),
twisten.
Kafer, bitter.
Kafes, en-, (v. en- es), elkaar trek-
ken, stoeien, met verschillenden in
tegeno verges telde richting trekken,
touwtrekken als spel.
Kafew, G.K. = k a f e r.
Kafhaawk, en-, (v. en- haawk),
elkaar achterna zitten, vervolgen, krij-
gertje spelen.
Kafheran, (v. ,en- li e r), bedel ach tig,
drenzerig’. Nef-, bedelachtig zijn,
drcnzen, door voortdurend vragen ver-
velen.
Kaf hin goer, e n-, (v. e n- li i n g o e r),
elkaar stooten, tegen elkaar botsen.
Kafhoemak, (v. e n- hocmak),
elkaar zoenen.
Kafhoengar, (v. li o e n g a r) , stooten
met de liorens.
Kafien, (en- fieng), vrijgevlg,
gewillig;, behulpzaam.
Kafif, en-, uitwijken of ontwijken
door bukken of buigen.
Kafin, palmboomsoort, wiide pinang
met zeer gladden stam; Iatten van den
stain gemaakt als dak- of vloerlatten.
E n s e b kafin, iets beproeven, wat
men niet tot een goed einde kan brengen.
Kaf infin, snuitkevertje dat in rijst en
mais zit.
Kafir, (M. kafir), lieiden, beidenscli.
Kafir, e n-, aanstooten of op den
schouder tikken om te waarschuwen.
Kafjahar, en-, rooven, plunderen.
Kafjaliawr, e n-, zie e n- k a f j a li a r.
Kafjonat, e n-, (v. e n- j o n a t), onder-
drukken, verdrukken, hardvochtig be-
handelen.
Kafkikin, n e f-, (v. e n - k i k), bij-
taehtig zijn.
Kafleek, e n-, zie en- f a k 1 e e k.
Kaflcran, war kaf leran, liaan-
soort.
Kafloik, en-, (v. en- loi), opbangcn,
doen liangen.
Kafne, en-, vechten, twisten.
Kafnied, en-, (v. en- hied), slaan
met de slagtanden, bakkeleien.
Kafnoeoet, (v. noeoet), lompen,
vodden, inzonderheid de lompen en vod-
den, waarop heel kleine kinderen te
slapen worden gelegd.
Kafoe, grofgcschubde vischsoort Fig.:
schubbige kaskado.
Ivafoet, en-, of enkaf oetocn,
trcffen, raken.
Kaf relic, e n-, (v. e n- r e h e), twisten,
kibbelen.
Kaf roe, dubbel. Enoet 1 a r k a f-
r o e, vleeschelijken omgang uitoefenen
met een zwangere vrouw. Men denkt
daardoor de eerste vrucht door een
tweede te dooden.
Kafsirit, en-, verjagen, wegjagen.
Kafsoeban, (v. e n- s o e b a n), eed,
bezwering.
Kaftal, en-, (v. en- tal), oorlogen,
vechten.
Kaftalin, (v. e n- 1 a 1), oorlogszuchtig.
Kaftev, en-, (v. cn-tev), elkaar
gooien.
Kaftir, rits kanarinoot jes. Een bamboe-
geleding is aan een kant even boven den
knoop afgesneden en daarna in talrijke
75
Kaftoen — Kalang
smalle reepjes gespleten, die samenge-
houdcn worden door den knoop aan ’t
boveneind. Aan elk der reepjes wordt
een kanarinootje gestoken. De rits wordt
ter bewaring aan den zolder opgehangen.
Kaftoen, on-, (v. e n- toen), elkaar
bcschieten.
Kaftoewan, e n-, botsen, tegen elkaar
stooten.
Kafwar, c n-, (v. w a r), bevricnd zijn.
r a li a n d e k kafwa r, bevriend huis.
Kafwir, e 11 -, (v. e n- wir), zie en-
kaf-es.
Kai, en-, kennen, we ten, kunnen ,*
sehuldig zijn aan. 0 e k a i woek
o e b o e r a f a, ik lieb gestolen. 0 e k a i
o w a e i d, ik wil niets met je te doen
liebben.
Kaifak, plechtig afscheidsmaal voor
men op reis gaat.
Kain, (M. kain), stuk goed. Kain
p a n a s, deken.
Kain, oorsprong, begin. 11 a h a n
k a i n, geraamte van een buis. 0 e t i n
k a i n, oorsprong. Lin kain, zie bij
neb- 1 i n.
Kait, (M. kait), haak, gesp.
Kait, zie k a e i t.
Kajaja, k a j e of k a j e j e, klein
trechtervormig zakje van palmbladeren
gevlocbten, waardoor de palmwijn van
clen aangesneden bloeaemtros, f a k i r,
in den koker, k o w a w a r, druipt.
Zelfde soort zakje aan een offerstcl of
verbodsteeken, waarin offertjes gelegd
worden.
Kaje, of k a j e j e, zie k a j a j a.
Kak, G.K. = n g e 1, draagmandje der
mannen.
Kak, n e s-, de keel schrapen.
Kak, en-, hakken, kappen, klievcn.
Enkak a i, hout klievcn. H a b o
enkak w o w a t, de boot klicft de
golven, gaat tegen de golven op.
Kaka, bovenarmspier.
Kaka, e n-, scheiden. opentrekken,
splitten.
Kakael, rolkussen.
Kakahai, zuigeling, wichtje.
Kakahin, n e f-, (v. kakahai), kin-
der ach tig doen of zijn.
Kakai, (v. enkai), weten, kennis,
beter weten. Oenar norang n e b 1 o
w a t n i n g kakai, ik vertel geheel
volgens mijn beste weten.
Kakai, prijs, die aan ’t opperhoofd
most betaald worden, nit wiens kampong
men een vrouw trouwt.
Kakaik, (v. e n- k i k, G.K. e n- kai k),
G.K. = kanka n.
Ivakar, vischsoort.
Kakar, een schurftige huidziektc,
kaskado. Kakar foe, zie k a f o e.
Kaka r m a v, witte of lichte kaskado ;
melaatschheid. Kakar nafkoeba (v.
en- k o e b a) w a a w n, ringvonnige
kaskado.
Kakar, boom soort, Afkooksel van
bladeren of schors dient als geweldig
braakmiddel.
Kakat, boomsoort, alstonia.
Kakawn, zie dekdek.
Kakeen, kin, kaak, kakebecn; kicl-
steun voor en ach ter in een bootje.
Kakeen woeoen, baard.
Kaket, G.K. = 1 a 1 i n, luchtwortel.
Ivakoea, priem, els.
Kakoehoen, long.
Kakoes, (H. kakhuis), bestekanier.
Kakoetan, (M. oetak), hersenen.
Kakoran, huig, keellolletje.
Kai, en-, (M. gali), zie al.
Kalak, e n-, (H. klacht), aanklacht.
E n-, aanklagen, een beklag indienen.
E n k a 1 a k berkfi r, een zaak voor ’t
gerecht brengen.
ICalabis, waterketel.
Kalala, noeoer k a 1 a 1 a, langwer-
pige kokosnoot.
Kai an, G.“K. = a k r a w.
Kalang, (M. kalang), dunne balk.
Kalavlav — KamalTI
7 6
Kalavlav, vischsoort.
Kalawar, schap, rek.
Kalbar, G.K. = k a b a r.
Kalbar, (v. e n- bar), opgezet, ge-
zollen, zuchtig van ’t licliaam.
Kalbatoe, nerf van de zijbladeren van
een klapperblad. M. lidl.
Kalbibis, groote brume platronde boon
als speelgoed gebruikt; ook soms door
kinderen als opscliik geclragen.
Kalbisoe, (M. bisoel), zweer, puist,
steenpuist.
Kalbitbiek, een schelpdiertje.
Kalebboban, vischsoort.
Kalebohoi, vischsoort.
Ivalcek, vanzelf vloeiend of druipend.
Locoen c n d i t k a 1 e e k, de tranen
vloeicn vanzelf.
Kalel, strop, lus. N e f-, een strop of
lus leg’gen.
Kaleloik, (v. 1 o 1 1), een spel, gelij ken-
do op knikkcren.
Kalen, plant met zaadpeultjes. Het
zaad wordt met suiker vermengd in olie
tot koekjcs : v 1 ' . " ■ ' o e kalen,
die voor een . 1 » ■■■. . ■ geldcn, ook
in de offertaal vaak vermeld.
Kalhehar, landkrab.
Kali I, plat mandje of bonnet je.
Kalir, boonisoort.
Kaliwan, vuilnishoop.
Ivalkien, boschvloo met zeer jeukende
beet, zandvloo.
Kalkin, e n-, of n e f-, afstooten, niet
mengen, niet pakken, b.v. water op lets
vettigs. Fig.: verafschuwen, van zich
afstooten.
Kalkinan, (v. kalkin), afschnw,
afkeer. N i kalkinan a f a, iets
verafschuwen.
Kalkoean, (M. kalakoean), gedrag,
handelwijze.
KaJoekloek, vischsoort.
Kaloel, ziltige huiduitslag.
Kaloen, goed.
Kaloesoer, zie bij ab.
Kalom, (H. klomp), trip, schoeiscl met
houten zool en bandje van leer of
gedroogde huid.
Iv along, (M. kalong), jabar ka-
1 o n g, vliegendc hondsoort.
Kaloi, (v. e n 1 o i) , mandje waarin
schclplepels opgeborgen worden.
Ivalsehew, G.K. = kasis.
Kalsoeoem, (M. pertjoema), ver-
geefsch, nutteloos.
Ivalwoeoeng, n e f-, een knoop leggen.
Kam, of k a m a n, zaadbal. I) i w
k a m, zweren of puisten op de billen.
Kamadil, zie k a b a, 1 1 1.
Ivaman, een miersoort.
Kaman, zaadbal. K a m a n e 1 1 e m a n,
scheldend of spottend gezegde tegen
iemand die lui of vadsig is. Fig.:
holvormig onderdeel van iets. b.v. d a d a
kaman, bol van een gong: vgl.
kam at. Kaman is ook gezwel of
puist aan schaamdeelen of aars.
Kamaran, droog, dor.
Kamaraw, on-, of n e f-, vlecscholijko
gemeenschap uitoefenen van dieren.
Kamas, lcamasan of kam a sin,
klinimende heester, abrus preeatorius
L. Thee van de blaadjcs getrokken, dient
tegen hoest en ook om verstandig ^ to
worden of goedleersch. De blaadjcs
dienen ook als tooverkruid.
Kamas, of k a m k a m a s, tangetje om
haartjes uit te trekken, te epileeren. De
meest eenvoudige vorm ervan is een
geknakt baniboelatje. E n-, vast pakken,
vast knellen, vast nijpen, epileeren.
Enkamas 1 e 1 a n, wurgen.
Karnat, pit van sommige vruchtcn, als
broodvrucht, zuurzak, cnz. Fig,: kitte-
laar of kleine lippen van vrouwelijk
schaamdeel. 0 m o e k a m a t, scheldwij-
ze tegen vrouwen. Vgh k a m a n.
Kamatil, zie k a b a t i 1.
77
Kamdeinan — Kanoetoen
Kamdeinan, of k a m d i n a n, vrij-
postig, brutaal, ongezeggelijk, koppig.
Kametmet, schelpsoort, litliodomus.
[tamer, groote, gele, bijtencle mier.
Kami, (v. m i), pisser, klein kind dat
telkens watert. Zie k a m i s a 1.
Kamict, zie k a m e t m c t.
Kamil, G.K. = b a k n i 1.
Kamin, scheui van vrnclit.
Kaminat, G.K. = moeoe n.
Kami?., of ham is (M. ehamis), Don-
derdag.
Kamirii, postclein, portulaca oleracea
L.
Kamisal, (v. nek-mi en s a 1 i t),
soort kikker; wordt ook gezegcl van
kindcren, die veel wateren.
Kamisan, G.K. == b a k n i 1.
Kamisin, of k i r k a m i s i n, die
voortbrengselen, die niet door eenieder
worden verbouwd, maar ook te koop
worden aangeboden, als sago, mais, rijst,
enz., in to gens tel ling met bona w t a n-
wococn.
Kamkamas, epi leer tan get je van bam-
boo of metaal.
Kainnir, G.K. = nakni r.
Kamo, wrat, pukkel.
Kamoem, zwarte stof.
Kamoemoem, paarsclx of daarop ge-
lijkende kleur.
Kamoen, roomkleurige boschduif met
zwarten staart en zwarte vleugels.
Ivamoesoen, bakkebaard.
Kamome, scliaap, (niet inheemscli).
Kamomot, (v. en k a m 6 t), gegeeuw.
Enter k a m o m 6 1, geeuwen.
Kamot, en-, geeuwen.
Kamrosan, opdringerig, indringerig.
Kan, zie a b k a n.
Kan, voorouders.
Kana, pruim tabak, mondvol eten.
Kanaan, linzen.
Ivanar, papagaai. K a n a r abroe k,
roode papagaai. Kana v m o w k,
groene papagaai. K a n a r m a v of
k a n a r J a r, kakatoea, witte papagaai.
Ivanar n i f a n, nijptang.
Kanak, e n~, vragen, ondervragen,
navorschen.
Kan an fit, amechtigheid, aamborstig-
heid.
Kanfir, n e f-, snorken, ronken, rou-
te len.
Kanfts, G.K. = n fi s-, ananas.
Kanasnas janan, of n g a m n g a m,
visehsoort, jonge enha.
Kanawoen, of aknawoen, asch.
N e f-, grijs, aschkleurig zijn.
Ivaneek, e n-, (vgl. e n-f ancek),
afloeren, afluisteren, bespieden.
Kanew, bloemhoutsoort, Cordyline sp.
tcnninalis, ook vrouwennaam ; zie bij
m ajoran.
Kanimoen, geheel alleen, ongeschon-
den, onaangetast door ziekte. N e f-,
stollen, klissen.
Kankan, mug.
Kankanan, soort mand van sagopalm-
blaren, waarin de geklopte en gewas-
sclien sago verpakt wordt.
Kankown, noeoer kankown,
bepaald soort Mapper.
Kanlaheinar, koorts, zinking in J t
hoof cl.
Kanoek, G.K. = kata.
Kanoek, e n-, G.K.— e n- k o, uittrek-
ken van kleeren.
Kanoek, n e f-, stinken, slecht rieken
(niet wegens ontbinding) .
Kanoeroen, krab soort. N i f a n k a-
noeroen, holle kies.
Kanoetoen, grens, naad, voeg, moet.
Enoet of entaha ni kanoetoen,
een tijd bepalen, een dag vaststellen.
Ivanlji — Karkaras
7 8
Ivantji, (M. kandji),stijfsel. E n-,
stijven, strijken.
Kan tor, (H, kantoor), kantoor, poli-
tiebureau, rechtzaal.
Kapalla, (M. kapalla), opperhoofd in
*t algemeen. Kapalla so w a, familie-
lioofcl. Kapalla a i of k a b a r, eon
opperhoofd zonder gezag.
Kapitan, of akpitan (H. kapitein),
ondergeschikt hoofd, in rang onder den
o r a n g k a j a en boven den m a j <3 r.
Kapteng, (H. kapitein), kapitein op
een groot sehip.
Kar, w a t s j i n k a r, sooit oorb anger.
Kar o, of ngar o, als antwoord op
een vraag = dat raakt je niet.
Karaan, vlechtwerk met groote open
ruiten.
Karadrad, of k a r i m b r i n, motre-
gen, mieserig regenweer.
Karaf, mug', muskiet.
Karakan, G.K. — karaan.
Karal, e n-, opeen stapelen. E n s a k,
enkoeb, of e n w a v s a k karal,
een opeengestapeklen last dragen, zwaar
dragen.
Karan, of karkara n, bamboelatten
als bevloering.
Karang, mangasoort, manggifera sp.
Karat, (v. rat), bovenstuk of dek-
sel dat op de k a w a v = onderstuk, past •
van pot, kist, doos, enz; hoog. Habo
k a r a t, bovenste plank of rand van een
boot.
Ivaratan, — karat.
Karatat, (v. rat), hoog, groot van
gestalte. Raan karatat, hoogmoe-
dig, trotsch.
Karatrat, G.K. = karatat.
Karawin, ruig, behaard.
Karbat, rooster van bamboelatten.
Karbaw, stand, b.v. karbaw r e n-
ren, middenstand.
Karbaw, heesterkruid, bryophillum
calycinum. De bioemen worden door de
kinderen om den honing uitgezogen. De
gekneusde blacleren ter afkoeling op het
liehaam gelegd, ook tot rijping van
gezwellen.
Karbaw, (M. karbau), buffel, (niet
inheemsch op Kei). Karbaw oclin,
leder.
Karboes, (M. kerpoes), puntmuts,
vorin slaapmuts.
Kare, o e b k a r e, een kleine aarden
kruik. Kare k o e t, klein gevlochten
doosje.
Karet, (M. kareta) , kar, wagen, krui-
wagen. Karet j a f, spoortrein.
Kar fen an,, t a n a n karfenan, mid-
delvinger of -teen.
Karhoenan, spot. Nanggrehi k ar-
il o e n a n, spotten, schertsen. Wahan
karhoena n, spotziek, spotlustig
uiterlijk.
Kari, visehsoort.
Karimbrin, zie karadrad.
Karin, pandanussoort, van welks bla-
deren matten gevlochten worden. Ka-
rin natnanan, andere soort,waar-
van de bladeren niet doornig zijn.
Enafat kar in, deze .snijden. E n h i 1
kar in, de bladeren tot platte rollen
opwinden.
Karlngrmg, mandje om sclielplepels
op te bergen.
Karit, schildpadsoort.
Ivarit, poliep. E n s o e n g karit,
poliepen steken; fig. raadseltjes op-
lossen.
Karit, een luisziekte. Als iemand
ermee behebt is, wordt het haar tot een
kegel opgebonden. Na eenigen tijd krijgt
het een grijswitte kleur en is de k a r i t
rijp. Dan wordt het haar kaal afgescho-
ren en op een bord op de offerplaats van
den m i t o gelegd. S cheer t men ’t
eer af, dan slaat de k a r i t naar binnen
en zal de zielce spoedig sterven.
Kaririwan, kuif.
Karkaran, vloer van bamboelatten.
Karkaras, bakkebaard.
19
Karkercn — Kaslceir
Karkeren, G.K. — karkir.
Karkim, kleine roode bijtende mier,
M. semoet api.
Karkir, vischsoort.
Ear mem, ncl- } toorn verbijten, woede
inliouden.
Karmom, uitvaagsel, vuil, afvak
Karod, of akrod, houtskool.
Karoe, mu is, rat.
Karoean, Kuif, Net-, gekui I’d zijn.
Karoean, zaak, bezigheid. 0 m o o
karoea n a k a clcni? wat heb je hiei:
te maken. V gl. e n- s a n g r o e.
Karoekan, weerhaak.
Karoemrawk, een schelpsoort.
Karocn, (M. karoeng), zak, baalzak,
sarong.
Karoeroein, boomsoort. Iiet fijnge-
wreven blad client als zalf op brandwon-
den ; als vrouwen het af kooksel der
blaren drinken, zullen zij geen kinderen
krijgen.
Karoet, e n-, of e n-k irkaroet,
verscheuren, aan flarden rijten. Nam-,
gescheurd.
Karoevroean, zie karoean.
Kartoehaii, groote landkrab.
Kartoet, term alleen in gebruik bij de
bespreking van den huwelijksprijs = al
’t mandwerk, dat een vrouw bij bare
werkzaamheden noodig beeft. Meestal
in verbinding met b a j 5 i, zie b a j 6 i.
Karwowo, vischsoort; wordt niet ge-
geten omdat bij zicb met drek voedt.
Kas, en-, omkoopen, ompraten, ver-
liefd maken door toovermiddelen. E n-
kas tom at ni raan, middels k a s-
k a s iemand omkoopen of verliefd
maken.
Kasa, en-, lieht kwetsen, een gleuf of
inkeping maken, inscheuren, doen open-
scheuren. N a t-, gekwetst of beursch zijn
van vruchten.
Kasar, (M. kasar), grof, ruw. N an g-
g r e b i kasar, grof of ruw spreken.
Kasbek, (Mai. tasbih), rozenkrans
der Katholieken, bidsnoer der Slammen.
Ivasber, kanon, inzonderheid oude
bronzen kanonnen, die als stukken van
waarde bewaard worden, clraaibas. Naar
gelang der grootte stijgt de waarde ook
per gewiebtseenbeid.
Kasbi, Cassave, . een eetbare aard-
vrucht, manihot utilissima.
Kasdedar, (v. dedar), doornig, ste-
kelig, pun tig.
Kasderan, G.K. = f o e r, vischsoort.
Kas he, of lc a s j a, zie, kijk, weet je.
Kasehe, hagedis, M. tjitjak.
Kasien, (M. lcasihan), arm, ellcndig,
mcdelijden, Tomat kasien, een
arme tobberd. Am kasien noeoer,
wij zijn arm aan klappers. Nakasien
enho-e v, of w e h i r a, met iemand
medelijden bebben.
Ivasil, wit en grijs gestreepte hagedis ;
als men ze aanpakt, zal men wonden
krijgen. Olioi k a s i 1 woet of
w o e t w o e t, al de opperhoofclen van
een distrikt of kampongkomplex; bij uit-
breiding al de hoof den met bun onder-
hoorigen.
Kasir, een sebelpdietje.
Kasis, struiksoort. De bloemen worden
gekauwd of thee van de bladeren ge-
dronken, door vrouwen, die een tijdelijke
of geheele onvrucbtbaarheid willen be-
werken. Dit gebeurt zoo goed als alleen
door vrouwen, die tot een huwelijk ge-
dwongen werden, ofwel, die een te
snelle opvolging van kinderen vreezen.
In den natuurlijken loop volgen de beval-
lingen elkaar gewoonlijk op met een
tusschentijd van ongeveer twee jaar. De
geroostercle blaren van de kasis clie-
nen als geneesmiddel tegen verharde en
opengesprongen voetzolen en hand-
palmen.
Kaskas, omkoopsprijs, Aron ka s-
kas, toovermiddel om iemand verliefd
te maken.
Kaskoc, G.K. = kikiw.
Ivaslerat, kleine bruine, niet bijtende
mier.
Kasleb, en-, een kinderspel, dat met
kanarinootjes gespeeld wordt.
Kasloeir, of n g a 1 o e i r, zoet.
Ivaslocoen— Katlab
So
Kasloeoen, (v. en- loeoen), sla-
perig. Matang kasloeoen, ik lieb
slaap.
Kasnat, wervehvind.
Kasiioin, gToncl, bodem. Sobsob
kasnoi n, plcehtig offer, clat op den
g’rond vonr 5 t huis of in de k a 1 1 e e n
plants heeft. Euwatoek tomat s’
enho kasnoi n, iemand verstootcn
buiten de familie of hot dorp; iemand
buiten smijten.
Ivasoeit, zie kawi w i.
Kasoer, (M. kasoer), bultzak, matras.
Kasoer, (v. en- soer), groote rasp,
vooral om enbal te raspen.
Kasrit, G.K., boomsoort.
Kasrocroet, een schelpdier.
Kassavat, e n-, vechten van hanen.
Kasseibat, e n-, (v. en- s e i b a t),
stoeien, worstelen.
Kassibil, G.K. = kassoedoe,
Kassoedoe, (v. en- s o e d o e), glib-
berig, Entai s o e d o e, uitglijden.
Kassoes, zie kassoesoes.
Kassoesoes, kassoes of m a n- k o-
hoe, klein rijstvogeltje, dicaeum
Keyense. Kassoes wahan, nog*
onrijp en melkachtig* van granen, die
alsdan door de k a s s o e s worclen uitge-
zogen, b.v. k o k a t kassoes w a-
han, rijst waarvan de vrucht nog pas
gezet is.
East ad, struiksoort, van welks bla-
deren, vermengd met bladeren der zoete
pataten, e n m a v, een afkooksel getrok-
ken wordt, dat de kraamvrouw drinkt
ter bevordering van het zog; zie ook
k o v a.
Kastrol, (H. castor olie), rieinusolie,
wonderolie.
Kaswain, krop van vogels.
Kaswar, boomsoort.
Kaswar kasuaris, (op Kei niet in-
heemsch).
Kaswiek, (v. en- wiek), gespleten,
gekloofd, gesprongen.
Kat, (M. katti), gewicht, = G ons.
Kata, bloedkoraal.
Kata, e n , n a t-, vuil, versleten zijn.
Katavtiev, vischsoort.
Katan, e n-, beklemmen, ergens tus-
schen zetten, omlijsten, tusschen lattcn
vastzetten. Endoek katan, bekneld
zitten.
Katan, G.K. = n g i v.
Katar, schild, niet als beschutting, dock
enkel als dansattribuut: ze zijn dan ook
sleehts 10-15 c.M. breed, op 50 - GO
king.
Katar, e n-, uitstrekken van lede-
niaten. E n t o e b katar, languit
liggen.
Katariet, struiksoort, welks liout ge-
bruikt wordt om een pijlsoort, a b r a n,
te maken.
Katbil, G. Iv. — s 5 r resboel,
vischsoort.
Katboear, wifcte kiembol in de kokos-
noot.
Kateriet, een zeer groote snort alang-
alang, of ri.
Kat f if, zijgevei van een huis.
Katik, toovermiddel om ’t noodlot te
raadplegen; niet van Keieeschen oor-
sprong, doch door Slammen van Boeton
of Ceram op Kei ingevoerd. Men heeft
er verschillende soorten van: sommige
van hout; een rond plankje, langs den
rand van gaatjes voorzien; in ’t midden
een knopje, waaraan een touwtje met
pennetje, waarmee men de gaatjes af-
telt. Andere zijn van papier, waarop
mannetjes geteekend zijn, sommige gaaf
van lijf en leden, andere zonder armen,
beenen of kop: naar gelang men bij het
aftellen uitkomt op een graaf of min
of meer verminkt mannetje, is ? t lot
gunstig of min of meer ongunstig.
Andere bestaan eenvoudig uit eenige
kabalistische teekens op een stuk papier,
straalvormig van 9 t middelpunt uit-
gaande, geschreven.
Katkatan, boomsoort. Fetrameles nu-
diflora. R. Br.
Katkisin, zie ngaliwoer,
Katkoear, boomsoort.
Katlab, roefje op een schuit.
Si
Katlafar — Katvoes
Katlafar, fijt.
Katlar, hanekam. De met snijwerk
versierde voor- en achtersteven van een
b e 1 a n.
Katleen, voorvertrek, voorkamer, ves-
tibule, die men in grootere huizen altijd
aantreft, en waarin d -
gehouden worden. Een 1
zonder daartoe uitgenoodigd te zijn niet
verder in ’t huis doordringen.
Katlot, een knolvrucht.
Katoer, n e’s-, pikken van vogels.
Kator, scheut van een boom of struik.
Katwiwi, vischsoort. Plantsoort, waar-
van de stengels te samen met de vruch-
ten der b a k n i 1 gekookt worden om als
p leister te dienen tegen kerkeran.
Kav, (M. lcapas), garen. Kav n a s,
garen van de vezels van ananas blade-
ren. Kav I o b a n of koean, bol of
klosje garen. Kav a i of kav loban,
garenklosje. A i kav, een booinheester,
de katoenstruik, gossypium herbaeeum;
onverwerkte katoen, watten.
Kavioen, G.K. = s a n g 6 t.
Kavlor, kloof of spleet in rotsen.
Kavnat, vuilnis, afval.
Kavoeoer, nestheuvel van de boschkip;
ook de verlaten zandhoop waarin geen
nesten meer zijn. N e f-, opgehoopt, op-
geworpen zijn.
Kawada, zie b a i k o r, cinnamomum
iners.
Kawaein, n e f-, stollen, stremmen.
Kawain, n e f-, G.K. = n e f- a i n.
Kawanwinit, vischsoort.
Kawar, vischsoort.
Kawat, bitter, wrang.
Kawatoet, zie kawat.
Kawav, onderstuk, zie karat.
Kawaw, vischsoort.
Kawawav, vischsoort. G.K., porselein-
schelp.
Kawer, afdakje om te schuilen, b.v. in
de planting.
KawiI, en-, G.K. e n- k 6.
KawilwiI, (v. en- kawil), G.K. =
k o k 6.
Kawin, e n-, bamboe, kawit, over de
atap binden, om J t opwaaien te beletten.
Kawinwinit, vischsoort.
Kawioen, G.K. = s a n g 6 t.
Kawlr, nef-, G.K. = e n - h a b i-
n g a n.
Kawirwir, .een knolvrucht, collocasia
antiquorum ; ze wordt geraspt en geperst,
daarna geweekt en het bezinksel als
sago toebereid.
Kawit, (v. en-kawin), bamboe over
de atap gebonden om het opwaaien te
beletten.
Kawiwi, kasoewit of isoe
oeoer, wilde betelnoot.
Kawiwit, G.K. = kawanwinit.
Kawk, G.K. = jaf ar.
Kawod, een m i t o e. Zijn verbodstee-
ken bestaat uit puntige staken. De
overtreders ervan steekt hij daarmee in
hun achterste, waardoor ze erg* win-
derig worden. Vandaar de zegswijze:
Kawod e n t a 1 moe d i w t e ? te-
gen iemand die in gezelschap -een wind
laat.
Kawoel, een schijntje ' in
een snitseltje rood stof ,v : als
gewoon offertje voor de zonde dient en
bij de meeste offers en ook als onheilbe-
zwerend middel veelvuldig gebruikt
wordt. Op Kl. Kei -wordt daarvoor
altijd, op Gr. Kei meestal rood goed
gebruikt.
Kawoel, een vogel, cacomantis assl-
milis.
Kawoen, of kawoenwoe n, stomp-
je, afgeknot stuk b.v. 1 i m kawoe n,
stompvinger.
Kawoer, G.K. vallei, bergzadel.
Kawoer, n e f-, opgestapekl zijn.
%
Kawoerwoerit, dondei'beestje.
Kawoes, hoe man kawoe s, pis-
lucht.
W 6
Kawoka — Ken
82
Kawoka, lage boom met eetbare
vruchten, ximenia americana.
Kawot, en-, ne f-, of n e s-, kleven,
kleveiig zijn.
Kawowar, palmwijnkoker, die in den
boom hangt, om den palmwijn op te
vangen. Als hij niet rtieer in den boom
hangt, heet hij ,s 0 e 1 .
Kaws, (H. kons), Schoen, kous.
K a w i t of b a cl j 0 e kaws, trui,
gebreicle borstrolc, nethemd.
Ke, G.K. — i of he, aanwijzend
voomw.
Ke, zie keke.
Ke, mandje van klapperblacl gevloch-
ten.
Keb, en-, tusschen den sarong vast-
maken of dragen. iEnkeb soes, den
sarong boven de borsten vastmaken.
Enkeb janan, een klein kind op den
rug dragen, dat daarop vastgehouden
woi'dt door den sarong, die het kind tot
onder de armpjes insluit, en door de
draagster boven de borsten met een
wrong is vastgeknoopt. Oekeb non
0! wordt gezegd tegen heel kleine kin-
deren als zij niezen. Nef-, of n e s-,
een sarong omdoen of dragen, n.l. om
de lenden vastgemaakt; vgl. nef-
w a e i k.
Keb, n e s-, in horizontal richting met
iets zwaaien of slaan.
Keb a, een oorhanger.
Kebak, nes-, (v. en- keb), iets in
den .sarong knoopen of bewaren.
Kebkeb, lang, sma! kapmes; vgl. lies-
keb.
Kebon, j a f kebon, vuurvonk, vuur-
sparkel, genster.
Kedik, en-, (v. keel in), halveeren,
doordeelen. N a m-, overlangs doorge-*
deeld zijn, in stukken zijn.
Kedil; G.K. = k e cl i n.
Kedin, de rechter- of linker- leant van
iets en vanclaar bij uitbreiding: helft,
kant, zijde, richting, b.v. fofan ke-
el i n, plank een zijde, = een plank;
noeoer kedin, een halve Tklapper-
noot. Kedin balid, linker- kant,
kedin mel, rechter- kant. Kedin
1 a i hoeb, de groote kant nog niet, =
nog niet half.
Keek, e n-, zie e n- k a e t.
Keet, e n-, zie e n- k a e t.
Kef, en-, gespleten door droogte.
Kein, zie bij e n- t o e b.
Kelt, e n-, luiken, E n k e 1 1 m a t a 11,
de oogen luiken, een oog .sluiten om te
mikken, te zien of iets recht is, enz.
Kek, vischsoort.
Keka, liman kek a, bovenarm.
Keke, of ke, lange liaan op korte
afstanden met klapperbladeren door-
stoken en in zee tusschen palen of stee-
nen gespannen, om bij afloopend tij
visch tegen te houden. N e s-, aldus
vissehen.
Keker, (v. en-ker), wat gegraven of
gedolven is.
Kekew, en-, kraaien.
Kekoet, rank der sirihplant, zonder
de bladeren.
Kelor, war k e 1 0 r, komkommerach-
tige klimplant, luffa acutangula.
Kent, boomsoort.
Ken, (kena), raak, juist. Enfan
ken, raak schieten. E n b a ken, den
goeclen weg gaan. Nanar ken, gelijk
hebben. Nanar kenli afa, den
spijker op den kop slaan, Enfangnan
k e n, zich herinneren. Enras ken,
door ondervincling of straf leeren. Ken
afa w a e i cl, wil dikwijls zeggen: niets
om te... niets hebben voor het beoogde
doel, b.v. oehoer ken afa waeid,
ik heb niets om aan te trekken ; 0 e t a i
ken h a b 0 w a e i d, ik heb geen boot
om uit te kunnen varen. Kensa, even,
een oogenblik. Kensa kensa
nu eens dan weer Kensasa
wat, maar heel event jes. E n o e t k e n-
s a, een godsoordeel toepassen. E n-, aan-
raken, treffen, betreffen, aangaan. Afa
enkenwaeid, ? t is zoo maar vanself
gekomen (sprekende van een wonde).
E n i t ken, vinden. E n e f ken, her-
kennen. Naan ken a f a, op iets bij ten,
dat toevallig in ’t eten is. E n b a ken,
ontmoeten. Entaha ken, aanraken,
aanpakken. Enker ken, gravende
vinden. Hi r roe bissa kensa fak,
geen van beiclen heeft gelijk of ongelijk,
gewonnen of verloren.
Kena — Kifoek
S3
Kena, zie akn a,
Kendom, een groote grove grassoort,
als groente gebruikt.
Kenif, boomsoort; afkooksel der bla-
deren client als zuiverend middel na de
bevalling.
Kenken, vischsoort.
Ken tang, (M. kentang), de Euro-
peesche aardappel, solanum tuberosum
Ker, e n-, graven, delven, dabben,
wroeten, spitten. E n t a i ker, een diep
voetspoor nalaten. E n t a 1 ker koe-
h a r, op den hiel draaien. N a t-, ge-
sprongen, gebarsten, gegroefd zijn.
Reran, sehildpad met kostbaar schild.
Kerat, n e f-, (v. en-ke r), ruw, grof,
vol barstjes zijn.
Kerdja, of k e r cl j a j a, (M. kerclja),
werk, arbeid. E n-, werken, arbeiden.
En kerdja ellenaan of koewat,
hard werken. E n k e r cl j a in a r a a 11,
licht werk verriehten. E n k e r cl j a n a
h i r a, bij iemand in ? t werk zijn.
Karit, vischsoort, raadsel. E n s 0 e n g
k a r i t, raadsels oplossen.
Kerka, strop om de voeten om in boo-
men te klimmen.
Kerkeran, (v. en- ker), open-
springen, barsten van hanclpalmen of
voetzolen.
Kerkerat, zie kekeran.
Kes, zie k i s.
Ket, kort. Naan k e t, buiten adem.
Nanggrehi ket, bondig spreken.
Entaha ket, rap iets doen, zich rep-
pen, gehaast zijn. Entaha ket
nengne, overhaast, opgewonclen zijn,
driftig zijn.
Ket, nef- G.K. diepe verzweringen
boven ’t water; met steen tjes over ’t
water sebeeren, keilen.
Ket, iief-’ G.K. diepe verzringen
hebben.
Ret, vischsoort.
Ketar, e n-, uitstrekken van lede-
maten; recht uitstrekken of spannen van
touw- of binclwerk.
Keteb, (M. ketip), dubbeltje.
Kev, e n-, slaan, stomp en. Enkev
w o a, zelfde bet.
Kew, duim, 00k als Iengtemaat. E n-,
met clen duim meten, stompen.
Kewoet, een struik, waarvan het sap
uit de geplette schors worclt gedronken
tegen beslagen tong.
Ki? vragend praefix, alleen voor per-
sonen gebruikt.
Kiban, e n-, rondbuigen, ombuigen.
N e s-, krom zijn, doorbuigen. N a t-, ge-
bogen zijn, krom zijn.
Kibang, e n-, of n a t-, tot een tuit of
spitsen buil draaien. En kibang
w o e 0 e t, gedroogde vischjes tussclien
bamboelatjes verpakken..
Kibas, of k i b k i b a s, (M. kipas) ,
waaier, waaiervormige hoekversiering
bij snijwerk.
Kiboe, of kibkiboe, wrong, inzon-
derheid haarwrong. ,E n-, tot een wrong
vastknoopen, in een wrong vastmaken,
vooral het hoofdhaar. N e s-, tot wrong
gedraaid zijn.
Kid, of k i d jan, vriend.
Kid, en-, een gleuf maken, een spon-
ning schaven.
Kidar, en-, afloeren, bespieden.
Kidkidin, helft, gehalveerd.
1
Kidoe, en-, krom zetten, krommen;
den rug opzetten om gekrabd te worclen.
N a t-, gekromd, krom getrokken.
Kied, e n-, weven, door elkaar vie eh-
ten; uitstrooien, uitstorten.
Kien, eetbare worm, die in zandig
onderloopend zeestrand huist.
Kiev, e n-, of n e f-, opgeblazen zijn,
bol staan door lucht of wind.
Kifak, en-, met een vlam aanslekcn
om een vlam te verwekken, b.v. een
lamp. lets niet vlammend aansteken, b.v.
een sigaar, heet : e n- toerak,
Kifat, e n-, pikken van vogels.
Kifoek, n e s-, knipoogen, oogjes knip-
pen, tegen vrouwen geldt het voor zeer
onwelvoegelijk.
Kihin — Klrkir
84
Kihin, G.K., waar, oprecht.
Kik, e n-, '1 ■ r-" 1 " r.m r~ -an touw, band,
draad, enz. '< ■ . ■. onsterk van
deze voorwerpen.
Kik, e n-, bijten.E n k i k roer n i-
f an, knarsetanden. E n k i k n g a i, zie
ngai. Fig. : e n k i k rahan, be-
(agen. E n k i k j a f, zich de vingers
branden. N e f-, bijtachtig zijn.
Kikan, overgrootvader, achterklein-
kind.
Kikik, (v. en- kik), beet, bijtwonde.
Kikin, (v. enkik), aangevreten, b.v.
k i k i n k a r o e, door de muizen aange-
vreten.
Kikin, (M. sisi), zijde, kant.
Kikir, (M. sisir), hoornen baarkam.
Mas kikir, gouden boogje, waarin
een blikken plaatje met kamvonnig
uitgesneden tanden; client als haartooi
bij Iiooge gelegenheden en als liartastuk.
Kikit, en-, seheeve gezieliten trekken.
Kikiw, een kliskruid, urenalobata,
fam. malvaceae. Fig.: met elkaar gelijk-
staande in stand, zoodat men onderling
huwelijken kan aangaan. Mel kikiw,
van gelijken a cl el. Roemat k i k i w
J a w a h a n, de adel van Roemat staat
g*elijk met die der familie Jawahan, clus
kan liuwen met die familie.
Kikoer, n e s-, slingeren, kronkelen.
Ivil, e n-, scheef doen zijn, ombuigen,
scheef of schnin zijn. Nes-, scheef of
sehuin zijn. Fig,: onoprecht, huichelach-
tig zijn. N e ,s k i 1 k a w, scheef en
schots, onbetronwbaar.
Kilboban, of war k i 1 b o b a n, een
slingerplant.
Kilboban, zie b o b a n, viscbsoort.
Men raakt met den bek ervan de borsten
van kleine meisjes aan, opdat deze zich
even als de kop van dezen visch klein
en spitsvorm ig zouden ontwikkelen, bet-
geen voor mooi geldt.
Kilboek, een kleine soort slang.
Kilkil, (M. kili kili), roeidol.
Kiljaban, G.K. 3= nafohot, een
erwtsoort. K i 1 j a h a n of kiljaban
foeoen, kittelaar of kleine lippen van
’t vrouwelijk schaamdeeL
Kilkik, n e f-, G.K. = nef- h a 1 e 1.
Kilkiloen, zie k i 1 o e n.
Kilkin, nef-, zie en- s a 1 n g i t.
Kilkor, viscbsoort.
Kilkokir, e n-, kakelen van de boschkip,
k i 1 w a r.
Kilkowor, vischsoort, de koning der
visscben.
Kiloek, n e s-, afkeuren, verwerpen
wat niet bevalt, en van claar: uitzoeken,
uitkiezen.
Kiloen, of k i 1 k i 1 o e n, lieveling, ver-
troeteling. J a n a n kilkiloen, troe-
telkind. Enjoot ni kilkiloen,
alles krijgen wat men vraagt.
Kilwar, boschhen, megapodius Rein-
wardii.
Kilwoeoeng, knoop, kink in touw,
liaan, enz.
Kilwov, afval bij ’t sagoldoppen, =
oeoet; een schimmelplant, die claarop
tiert, ook ifan kilwov genoemd.
Kilwov, zie webin.
Kim, n a m-, verbrokkelen.
Kinar, en-, klieven, splijten.
Kinik, en-, aanpunten.
Kir, een schelpsoort, lima striata.
Kir, G. I(. = ng’oetoen, soort
mandje met cleksel.
Kir, en-, krabben, raspen, afschrab-
ben ; aanzoeken tot kwaad. N e f k i r
benijden, ini walian nefkir, bij is
afgunstig. Vgl. koem en n e f-k o e nm
Kir, zie k a m i s i n.
Kirik, e n-, glad strijken, kreuken
wegstrijken, b.v. e n k i r i k jab, pan-
danusblaren, bestemd om matten van te
vlecliten, glad strijken. lets steken door
een daartoe bestemde opening, b.v. den
draad door bet oog eener naald.
Kirir, en-, masseeren.
Kirkir, (v. en- kir), jeukerige bnid-
uitslag.
$5
Kirkir — Koeba
Kirldr, of k 1 r k i r i n, vischsoort.
Klrkirin, zie k ir k 1 r.
Kirkiw, zie k i k i w.
Kis, k e s of k e s j a n g, mondvoor-
raad, lijftocht; al wat men als voorraad
meeneemt als men uit of op reis gaat.
Kis, en-, kloven, spijten.
Kis, e n-, G.K. =: en- ngis.
Kis an, leeg van vruchten, b.v. no e-
o e r k i s a n, looze klapper zonder
vleesch.
Kisin, kittelaar, kleine lippen van ’t
vrouwelijk schaamdeel. Eeinan ki-
sin f e 1 s a n g 6 t, seheldwijze.
Kiskis, G.K. = saraket.
Kiskisan, (v. kis an), zemelen, kaf,
leege peulen, doppen, schalen.
Kiskiw, zie lc i k i w.
Kislar, aambeien, uitzakken van den
endeldarm.
Kisoe, e n-, blind maken. E n k i s o e
mat an, de oogen blind stooten, of be-
zeeren zoodat men niet meer ziet. N a t-,
blind zijn.
Kit, of k i t k i t, schepper van klap-
perbladnerven om e s o e te scheppen.
E n-, met de k i t deze wormen scheppen;
opscheppen, nitscbeppen in } t algemeen.
Enkit w a h a, water hoozen. Kit
wall a, hoosvat.
Kit, of k i t k i t, winst bij spel; beloo-
ning aan dansenden gegeven. E n-, aan
dansenden een belooning geven.
Kitoen, en-, zie en- kit, e s o e
scheppen.
Kiw, en-, een insnijding of inkerving
maken, vooral om dan verder te splijten
of te pellen, b.v. in den top van een bam-
boelat, tusschen den harden buitenbast
en den zachten binnenkant, om dan ver-
der den harden bast af te scheuren.
Kiwoet, boomsoort, zie aha r.
Klar, (H. klaar), gereed, af.
Kler, zeef, liouten pakkistje. K 1 e r
j a n i k, of k 1 e r i h i n, fijne zeef. E n-,
of n a k-, zeven, ziften.
Kler, een struik, welks bladeren als
moes gegeten worden.
IOiv, nak-, schuilen voor, schuilen
onder.
Ko, klein, gering. Koko, zelfde bet.
T o m a t k o of koko, of koko h i r,
de mindere man, in tegenstelling met
tomat ten, of teten h i r, de nota-
belen. K o, een zekere (van personen),
veelvuldig als bepaling gebruikt, vooral
wamieer men van of tegen gelijken
spreekt, b.v. k o w a t, een vrouw. K o j a,
of k o h e, aanroeping: he, jij daar!
Ko, kant, in samenstellingen als:
k o 1 1 1, driepoot, driehoek, driekantig.
K o f a k, vierkant. Nef- k o f a k, vier-
kant zijn, enz.
Ko, e n-, uitdoen, afleggen, losknoopen
van^ kleeren., Enko kading, hak,
gai, een laioop, haak, gesp losmaken.
Ko, e ii-, ontbolsteren, b.v. kanarinoot-
jes, betelnoot, ienz. Entev k 6, ontbol-
steren, door er met een steen op te
kloppen.
Ko, kreek, waterplas, poel.
Kob, vuurvlieg. Kob enkof, de
vuurvlieg flikkert. E n-, smeulen.
Kobal, boomsoort.
Koboe, klein insekt.
Kod, far kod, een rog met blamve
vlekken op den rug.
Ivodahil, een addersoort..
Koean of k o k o e a n, klos, kluwen.
Koeb, en-, op de sehouders clragen.
E n lc o e b k a r a 1, zie k a r a 1. Nes-,
zelfde bet.
Koeb, of koeb koeb, bol, knop op
voor- en achtersteven van een belan
of schuit. Bingan k o e b k o e b, kop,
tas. Kobkoeb, omhullend vlies of
helm, die het kind in den moederschoot
omsluit. Koeb koeb enngatil
r u k, wordt gezegd, als bij een baron de
vrouw het vocht te voorschijn treedt, dat
de bevalling onmiddellijk vooraf gaat.
E n-, of n e f-, bolvonnig zijn, bolvor-
mig maken of samenvatten.
Koeba, e n-, draven, huppelen, sprin-
gen. N e s-, wieg-elen, op en neer bewe-
gen,hobbelig zijn. Nat-, veerkraeht ig
zijn.
Koebang — Koekoer
S6
Koebang, (M. oewang of gobang),
geld. Koebang Eiwav, inlandsche
betaalmiddelen, als borden, stukken
goud en zilver, kanonnen, enz. Koe-
bang Avlad, gemunt geld of papier-
geld. Koebang i h i n, zilvergeld.
K o e b a n g terkas, papiergeld. K o e-
bang koko, lcleingeld. E n f i d
koebang, of enfaha na koe-
bang, voor geld koopen. Entoekar
koebang, geld wisselen. Ning k o e-
bang einan, ik heb bet voor mijn
geld gekocht, = ik ben er volkomen
baas over. Koebang s i e n, valsch
geld. Koebang koensi, gemeente-
geld, familiegeld.
Koebang, een bloemkruid, nachtsclioo-
ne, mirabilis jalappa. Ai koebang,
een boomheester, plumeria acutifolia.
Het geroosterd blad dient als pleister op
gezwellen.
Koebes, zie k a b e s.
Koebil, G.K. = absek.
Koebkoeb, boomsoort. De blaren wor-
den gebruikt als afdrijvend middel.
Koebkoeban, (v. en- koeb), bolrond.
Woean koebkoeban, voile maan.
Koebni, (H. Companie) Regeering.
Koebni teten of d e d o e, de oude
Compagnie. Koebni fomoer, tegen-
woordige Regeering.
Koeboer, (M. koeboer), graf, begraaf-
plaats, kerlchof. Koeboer toem,
familiegraf, boven den grond van stee-
nen opgestapeld. De last wordt met
begraven, maar daar eenvoudig in gezet
en met steenen bedekt. Voor een volgend
lijk wordt plaats gemaakt, door het
doodshoofd aan ’t boveneind op een bord
langs den wand te plaatsen en de been-
deren langs de zijwanden op te ruimen,
waarna de rdeuwe kist weer de plaats In
’t midden inneemt.
Koeboet, n e f-, onvruchtbaar zijn van
grond. Tanat koeboet, of koe-
boet korien, onvruchtbare grond.
Koed, kist met slot, koffer.
Koed, zwartsel, inzonderheid fijnge-
stampte verkoolde klapperdoppen met
klapperolie vermengd, om bout af te
smetten met de a r 1 e 1 a n.
Koedik, e n-, met de sehaar knippen.
ICoeding, (M. koenting), sehaar. En-,
knippen.
Koedkoed, (v. koed), vuil, morsig, be-
smeurd. Waban koedkoed, be-
morst gezicht, vuil geziebt.
Koedoe, en-, G. K. = n ak-biloek.
Koedoer, dikbuikig. Koedoer Jar,
een buikziekte, opgezette buik. 0 e b
koedoer, groote aarden lcruik.
Koef, (H. koffie), koffie, Enf o e-
t a r koe f , koffie malen. E n t o e n
k o e f , koffie branden. Naneng of
enoet koef, koffie zetten.
Koefik, en-, bespieden.
Koeil en-, op de teenen loopen.
Koek, en-, kalfaten.
Koek, krom, gekronkeld, gekroesd.
Moer koek, kroeshaar. E n koek,
aardappelsoort met veel kromme uit-
wassen. Om dit te bevorderen, worden
ze aangelioogd, bij welk werk men de
vingers over elkaar gewrongen houdt.
En-, kromme stokken, vooral bamboe
en akar bahar in ’t vuur heet maken
en dan buigen; na afkoeling blijven ze
in den gegeven stand. N e f-, krommen,
buigen. Nef-koek liman, de han-
den vouwen, de vingers over elkaar
krommen. N a f-, krom, verwrongen zijn,
gekroesd zijn van haar. Koeknoeoer
r 6 n, G. K. = e n 1 a i s a r loo, ge-
kruld van baar, doch niet gekroesd.
0 e k o e k o ! wordt gezegd tegen kleine
kinderen als ze boesten.
Koek, n e s-, binken, springen. Nes-
k o e k b a h a n, by sommige spelen
binken.
Koekang, en-, beloeren, bespieden.
Koekbetan, (v. koekoen en en-
b e t a n), zwerende nagel.
Koekis, (H. koekjes), koekje, gebak.
Koekis Eiwav, = eloe.
Koekoe, zie k i k i w.
Koekoea, priem, els.
Koekoeil, G. K. =koetkoet.
Koekoen, (M. koekoe), nagel,
klauw, lioef.
Koekoei*, (M. goegoer), G. K. =
woeka.
Koekoer, vloo, dierenluis.
Roekoer — Koet
8y
Koekoer, G. K. = w e i 1 a n.
Koekoer, en-, afpellen, ontpeulen.
Koekoet, N e s-, krimpen, slinken, ver-
kleumd zijn. N a r-, gekrompen, geslon-
ken zijn.
Koekoetan, (M. o e t a k), hersenen.
Koekwav, G. 3L = j a b a r koko k.
Koel, of k o i 1, kolipalm, borassus
flabelliformis.
Koelik, e n-, bewaren, opruimen, weg-
bergen, t schoonmaken, b.v. den weg of
een plein. Enkoelik nit, een doode
begraven. In samenstellingen bsteekent
koelik: gebeel en al, op. Op KX Kei
bezigt men echter in dezen zin nieestal
w a t o e k. Naan koelik, geheel
opeten. Enoet koelik, geheel
afwerken.
Koelir, troffel.
Koelit, k o e 1 i t k a f , verhooging van
atap langs het boord van een bootje om
bet inslaan der golven te beletten. Fig.:
bewaker, beschermer.
Koelkoel, klein hoofdkussentje voor
pasgeboren kinderen. Het vomit een
soort zadeltje, waarin het hoofdje rust
en de oorschelpjes rusten op de op-
staande randen, opdat ze van ’t lioofd
afstaande gehouden, dezen stand zouden
behouden. Men noemt dit : enlar
a r o e n. Soms is dit lcussentje opzette-
lijk zoo genaaid, soms dient als zoo-
danig een stuk goed of een sarong,
waarin men dicht bij elkaar twee dikke
knoopen gelegd heeft, waaxtusschen dan
’t hoofdje rust. De koelkoel heeft
nog voor doel te beletten dat het hoofdje
zou omslaan en verzwikken.
Koelwoeng, N a f-, geknoopt zijn van
touwwerk.
Koem, een schelp mr 1 - r
buitenkant, hyppopus </.'■
gebruikt, om na ’t bakken de kruimels af
te schuren van e n b a 1- of sagokoekjes.
E n-, die koekjes aldus af schuren. N e f-,
gierig zijn Nefkoem a f a, gierig
zijn op iets, iets niet willen geven.
Koemnien, (M. kemenjan), wierook.
Koemom, zie karmo m.
Koen, mandje met deksel, van pan-
danusbladeren gevlochten; draagmandje
van vrouwen, j a f a r koen.
Koena, e n-, tot een koenkoena
opi^ollen.
# Koenkoena, tuitje, nieestal van een
sirihblad, waarin een stuk betelnoot en
de noodige kalk gedaan wordt. De
aldus klaargemaakte pruimen op een
schotel gerangschikt, dienen bij offers
of worden bij plechtige gelegenheden
aangeboden, alsook door den man aan
de vrouw en omgekeerd bij het huwelijk
na afloop van den gezamenlijken huwe~
lijksmaaltijd. Als in gewone omstandig-
heden een man een koenkoena aan
een vrouw aanbiedt of toezendt geldt
dit voor een zondig aanzoek.
Koenoek, en-, G. K. = en-ko.
Koensi, (M. kongsi), vereeniging,
maatschappij. E n-, gezamenlijk een
zelfde doel nastreven; zieh vereenigen.
Koentsi, (M. koentji), sleutel, slot.
E n-, sluiten, opslot doen.
Koeoek, vast. Em~, vastmaken, vast-
zetten. Entaha koeoek, vasthou-
den; fig.; voet bij stuk houden.
Entaha koeoek hira ni ngoin,
iemand aan zijn woord houden.
Koeoen, savkoeoen, G.K. = sav
o e o e n, zie bij o e o e n.
Koeoen, nat-, of aroen n a t k o e-
o e n, doof zijn, hardhoorig zijn. Enfat-
koeoen, verdooven.
Koeoet, n e s-, of inkrimpen, slinken,
verschrompelen, kleiner worden.
Koer, e n-, kirren.
Koerat, n a b-, (v. oerat), gerimpeld,
gericheld zijn.
Koerma, zoete dadelsoort, phoenix
dactylifera L.
Koeroek, e n-, bukkend of gebukt
voortgaan, onderdoor kruipen.
Koesit, en-, krabben.
Koeslek, touw met steen bezwaard.
Koestel, papaja, cerica papa j a. De
getah of de opengesneden onrijpe vrucht
wordt aangewend om splinters te doen
uitkomen; de geroosterde blaren tegen
giftige beten en op de gezwollen plekken
gelegd bij beri beri.
Koet, en-, verklappen, verklikken,
verraden.
Koet — Kokoeil
ss
Koet, klein, gering, zachtjens. Koet
of tomat koet, kleine, kind. Wordt
veel vo or eigennamen geplaatst ter
aanduiding van kind of mindere man,
b.v. koet Bal. Soms ook als vleiterm,
b.v. ait koet, vadertje. Op G.K. ook
gebruikt voor denkoet, weinig, een
beet je. Koetkoet, koetsenin,
zeer klein, heel weinig.
Koetafler, de boorschelp.
Koetan, boomsoort, soort flacourtia
inermis; de eetbare vrucht.
Koetan, bed of afdeeling in een tuin.
Koetang, (M. koetang), keurslijfje.
Koetkoet, (v. koet), zeer klein, heel
weinig, zachtjens, behoedzaam.
Koetkoetan, dwarshout over een boot
gebonden, om ,stevigheid bij te zetten.
Koetri, zie bij 1 i r.
Koetriet, = 1 i r k o e t r i, zie bij 1 i r.
Koeva, zie b a k o e, = plat mandje
van pandanusbladeren gevlochten. Koe-
va affroean, een andere soort er
van.
Koevik, kleine slangsoort.
Koevlek, dikke roode of zwarte dui-
zendpoot, (niet gif tig).
Koewas, (M. koewasa), macht, gezag.
Jaw koewas afa i, daar heb ik
macht over. Jaw koewas w a e i cl,
daar heb ik niets over te zeggen.
Tomat koewas, machthebber.
Koewat, (M. koewat), kracht, sterkte,
sterk, stevig, hard van eenig werk ver-
richten. Ajo koewat! komaan, flink
aan! N i koewat, , sterk zijn; bedreven
zijn, sterk zijn in, b.v. n i koewat
endad r a h a n, hij is sterk in *t huizen
bouwen. Zijn best doen om, b.v. enoet
n i koewat e n w e e n g am, hij doet
zijn best om ons beet te nemen. Enreek
2 i i koewat, zijn krachten inspannen
om. N a koewat, dwingen.
Koewik, e n-, loeren, turen, giuren.
Lerenkoewilc, de zon komt op.
Iiof, en-, flikkeren, lichten.
Kofak, vierkant. N e f-, vierkant zijn.
Kofar, of kofkofar, armband van
eelMoid.
Kofaw ewoet, of einwoet, of f a W
e w o e t, uitdmkkmg om al de Loerli-
ma’s aan te duiden.
Kofko, kant, zijde, in samenstellingen
als : k o f k o f a k, vierkant, k o f k ot i 1,
driekant, enz.
Kofkofar, zie k o f a r.
Kofofoer, wratje, pukkel.
Kohak, in: kohak b e t k a i! weet
ik het ? wat weet ik er van ?
Koho, en-, hoesten.
Kohok, zie koho r.
Kohor, bamboelat. K o h 6 r ha, een
bamboelat. E n-, of en-kolio k, bamboe
tot latten splijten.
Koik, kleine soort nevelkraai.
Kok, (verkorting van kokat), rijst.
K o k w o e 1, roode rijst. Kok nit, een
grassoort.
Kok, en-, openbreken, openslaan van
ronde voorwerpen met harde schaal.
Mantiloer enkok, het ei breekt
ojien. E n k o k noeoer, een kokosnoot
openslaan, ook met de bijbedoeling om
het noodlot te raadplegen. Namkok,
opengebroken.
Koka, e n~, borrelen, opborrelen,
zieden, pruttelen op ? t vuur van iets dat
kookt.
Kokar, e n-, holder branden. J a f
k o k a r, hel vlammend vuur. Ler en-
koka r, ’t is middag. Enkokar
(lama r, de kaars snuiten.
Kokat, rijst. Oryza sativa L. Kokat
woelwoel, of kokwoel, roode rijst.
Kokat ningier, witfce rijst. Kokat
b o e o e t, kleefrijst. Kokat biboen,
of kokat mat an, ongepelde rijst.
Kokat ihin, gepelde rijst. Entev
kokat, rijst pellen.
Koklak, balzamien, impatiens balsami-
ne; dient om de nagels van wingers en
teenen rood te verven.
Kok nit, grassoort, die door de n i t en
r a e i t gegeten wordt. Dient als trek-
pleister tegen zweren,
Koko, zie ko.
Koko, (v. e n- ko), ontbolsterd.
Kokoean, zie k o e a n.
Kokoeil, G.K. = kilwar. j
*9
Kokolio — Kotor
Kokoho, (v. en- koho), hoest, ver-
koudheid.
Kokok, vischje, dat als men er naar
steekt of grijpt, telkens een eind voort-
schiet, van daar: enkabiljaw ko-
kok, ergens een slag naar slaan, luk
raak iets doen. Jabar kokok, zie
j a b a r.
Kohoong, en-, door elkaar geward of
gegroeid zijn.
Kokra, en-, kakelen.
Kokrai, zie rokra i.
Koloek, of Toekloek, zeepaard je,
hyppocampus.
Kom, en-, tot poeder malen, vergrui-
zen.
Kom, e n-, aanbranden, aanbakken.
Roman, slecht, ongunstig.
Komin, spijs van sago.
Komis, e n-, (H. commissie), of e n b a
komis, op inspeetie gaan.
Komkom, (v. en-kom), meel, poeder.
Naan komkom, met den mond vol
tanden staan.
Kon, G.K., rotskloof, gat in steen of
rots.
Kon, vischsoort. Soorten zijn : Kon
sien, kon kokar, kon k o 1 a i.
Kongihen, (v. ko en ngihen),
ongehuwd.
Konoer, G. K. = k a k a r.
Konsin, of b 6 r, vischsoort.
Kontang, (H. kontant), kontant.
Kontrak, (H. kontrakt), kontrakt,
overeenkomst.
K5i, degene voor wien een andere, die
madoean genoemd wordt, den huwe-
lijksprijs betaalt, is diens koi. Koi
mardoe, = k d i.
Koi, e n-, kreupel zijn.
Koik, e n-, of enkoikwak, G.K. =
en- ki dar.
Koil, een palmsoort, kolipalm, boras-
sus flabelliformis.
Kontroleur, (H. controleur), contro-
leur.
Koptoean, koptotoean, betoe-
an, of neb- toe, (M. toewah), oud
van jaren voor levende wezens.
Kor, krom, gebogen, bochtig. King
k o r, snijwerk in krinkelende vormen.
N e s-, of neskorko r, krom, gebogen
zijn, heen en weer zwaaien.
Kor, ai kor, muskaatboom, iruskaat-
noot, cinnamonum iners. Zie b a i k o i\
Korat, n a t-, een dikke tong hebben,
kadul spreken,
Korien, dorre, onvruchtbare grond.
Korkoran, hnig, keellelletje.
Kormatan, een schelpje, succinea.
Kor win, een vogel, dicrurus megalor-
nis; wordt bescliouwd als door een boo-
zen geest bezeten.
Kosa, e n-, of n a t-, te voorseliijn
komen van den eikel der roede door
terugtrekking der voorhuid.
Kot, G.K., deur, n.l. hetgeen de
opening sluit, welke opening zelf fid
of fid matan heet. Enwal kot,
de deur openen. Enhor kot, de deur
dicht doen. Op Kl. Kei is kot all een
gebruikelijk in: kot fofon, deur van
een vesting, olioi toem,
Kot, of k o ta, (M. kota), vesting, ver-
sterkt dorp — ohoi toem.
Kot, e n-, splijten. klieven, pletten van
bamboe.
Kotan, en-, of nes-, eng, klein, te
eng, te klein zijn.
Kotil, driepoot, treeft, driekantig,
Kotkotan, (v. kotan), bekrompen,
eng, nauw, belet, verhinderd. Fid n i
kotkotan, de deur is te eng. N i n g
kotkotan, ik ben belet, ik heb geen
tijd.
Kotor, (M. kotor), vuil, morsig, vuil-
nis, al wat besmeurt of vuil maakt;
ontuchtig. Tomat kotor, een losban-
dig mensch. K o w a t i o e 1 i n kotor,
die vrouw heeft de inaandstonden.
Nanggrehi kotor, ontuchtige ge-
sprekken voeren.
Kotrat — Laeit
go
Kotrat, e n-, zie en- kokr a.
Kov, en-, nef-, pooten, planten.
N a m-, gepoot, geplant.
Ivovat, e n-, zie en- ko v.
Kovat, roeibank in een scliuit.
Koviai, Zuid westelijk N. Guinea.
Koviat, pet, klepmuts.
Kowa, bamboekokertje.
Kowar of kokowar, zuil, zuilvor-
mig, platrond, stapel van bofden, tros
van touw. Mas kowar, ronde gouden
plaat. ,E n-, oprollen, opstapelen. N e s-,
tot zuil of tros opgestapeld of opgerold
zijn.
Kowor, vischroede.
Kowir, e n-, of ne f-, wedijveren, den
voorrang betwisten.
Kown, gepofte massa, b.v. van een
mengsel van sago, kanarinootjes en
visch, kown manga.
La, nef-, (M. lari), zieh snel voort-
bewegen, loopen, draven, wegloopen,
vluchten, ontvluchten, zeilen.
La, n a k-, drank met een straaltje in
den mond laten loopen.
Laa, e n-, kruipen, zoowel van kruip-
planten als van dieren; sluik zijn.
Laan, j a f 1 a a n, roet.
Labai, loer L a b a i, al degenen, die
noch tot de Oerfima ’s, nocli tot de Oer-
siwa ’s behoorden: ze vormden in lioofd-
zaak den .stain N o e f i t t a li e i t, doch
werden door Karbaw siw overge-
haald tot de Oersiwa ’s toe te treden ; zie
Oersiw.
Labak, e n-, betasten, omvatten. E n-
labak liman, de hand betasten, om
te weten, of iemand ziekelijk of wel-
varend is; voelt de hand kil aan, dan is
’t een ongunstig teeken. Den pols voelen.
N a k-, betasten.
Labaran> boomsoort.
Lablr, in de samenstelling: enwet
labir, spelen, stoeien.
Labis, of lablabis, (M. lapis),
laag, zoom, voering van kleeren. Fig.:
geslacht, generatie.
Kown, e n-, klappernooten ontbolste-
ren, door den bolster open te ,slaan en
los te wringen op een in den grond ge-
zetten, aangepunten staak.
Kown, helm. Tomat i n i kown,
hij is met den helm gaboren.
Kown, nab-, of n a m~, verschrompe-
len, slinken, krimpen.
Kranding, (M. krandjang), grof gc-
vlochten mand.
Kras, (M. kras), komt alleen voor in
een paar uitdrukkingen als: w e r k ras,
sterk water ; p a r i n t e kras, diingend
bevel.
Kroekan, haak, weerhaak.
Kwal, of akwal, (M. koewali), braacl
of kookpan.
Kwar, (H. kwart), kwartje (nrrant),
kwartier uurs.
L
Lablabis, een kleine heester, datura
var., M. ketjoeboeng, waarvan de bla-
deren gebruikt worden als geneesmiddel
tegen gezwellen en puisten.
Labo ! of 1 a m 6 ! tusschenwerpsel als
versterking van } t gezegde, b.v. oho
labo! wel zeker! Om nog meer nadruk
op het gezegde te leggen, b.v. half
driftig of tartend, herhaalt men het ge-
zegde nog eens achter labo, b.v. oho
labo oho! ja, zeker, ja! S a labo
s a! nu goed dan, dan is ’t verkeerd.
Lad, albino, albinovlekken.
Lad, of 1 a d 1 a d, G.K., spinneweb.
Laein, eer, vroeger, voorheen, eerste,
vooraf . 0 o e m b w a laein, ga gij
eerst = vroeger; o oembwa o e, ==
ga gij eerst = voor op. Doenj ai
laein, eertijds. Habo laein, voorste
kromming van de kiel eener boot.
Laein, dunne, breede oorhanger.
Laeit, en-, rekken, uitstrekken.
Nanggrehi for laeit, raaskallen.
Laeit, e n-, spoelen, uitspoelen, door 't
water halen, af spoelen; wasschen van
voorwerpen, die door afspoeling .schoon
gemaakt worden, als b.v.: borden.
9 *
Lafa — Lalar
&
Lafa, nan g-, diclit bij, tegen over
zijn. E n cl o e k lafa, zitten naast.
N anggrehi lafa, kadul spreken.
Nak-, ingevallen van buik of wangen.
Lafan, dunne soort getakte bamboe,
bamboesa sp.
La far, (M. lapar), honger. Enmat
1 a f a r, of n a 1 a f a r, van honger
sterven. N eb-, hongeren, honger hebben.
Neblafar kokat, verlangen rijat te
eten. Ohoi neblafar tom at, er
zijn geen menschen in liet dorp, er is een
tekort aan menschen.
Lafetar, of 1 e f e t a r, een slinger-
plant als bincltouw gebruikt. De bladeren
worden als moes gegeten. De gekneusde
stengel client als pleister tegen steken in
de zij. Het sap met moedermelk eener
vrouw vermengd, client als geneesmiddel
tegen oogziekte. Afkooksel der bladeren
client als afclrijvend midclel.
Lafik, e ii", = e n- 1 i 1 of e n 1 i 1 i k.
Lahai, G.K. = e si an r on.
Lahar, of 1 a h a r i n, swelling of pui-
lende wonden aan aars of scliaamdeelen.
Lahenar, (vgl. neb- laheng), ver-
koudheid, vooral fluimerigheid en snot-
terigheid, koorts. Kan lahenar,
koorts.
Laheng, n e b-, kuchen.
Laher? vischsoort.
Lahoeran, groote giftige landsala-
mander.
Lai, groot van afmeting, hevigheid of
waardigheid; sterk, hard, luid, zeer,
voornaam. Tomat 1 a i, groote man of
groot man. N i o e t 1 a i, harde wind ;
d o o t 1 a i, harde regen; 1 e r 1 a I, felle
zon. Nanggrehi 1 a i, luid spreken.
A n g 1 e d 1 a i, dikwijls, veel. N i raan
1 a i enhoev jaw, hij is bevriend met
mij. Lai ten, zeer groot.
Lai, en-, kruipen van klimplanten,
sluik zijn van haar. Moeroen enlai
s a r loo, gekruld haar, doch niet
gekroesd.
Lai, neb-, (M. lajoe), verlept, ver-
flenst zijn, slap hangen, dor zijn van
borsten. Enfab-lai, slap,' lenig ma-
ken, vooral van bladeren door schroeiing.
Lain, vischsoort.
Lain, stekel van sommige visschen,
lange puntangel van insecten. Nare n-
w a v lain, staarster.
Lair, kaap, landtong. Lair toetoe,
zuiclpunt, en lair t a w o e n, noordpunt
van een eiland. Enwal lair, een kaap
omgaan.
Lak, rood. Kok 1 a k, balzamien.
Laka, e n-, zie e n- 1 a a.
Lakadek, zie d e k.
Lakar, stapel van platte voorwerpen,
als planken, sagokoekjes, enz. E n-,
zulke voorwerpen opstapelen.
Lakat, mandje om borden in op te
hangen. Lakat kaloi, de borden, die
bij een huwelijk door de familieleden der
bruid, m a n g ohoi, aan de familie van
den bruiclegom, j a n oer, gegeven
worden. Zij vormen met de sarongs,
bingan esbo en het eten de tegenge-
schenken voor den huwelijksprijs.
Lakim, (H. laken), lakensche stof.
P as a ng lakim, een lakenscli pak.
Lakoel, G.K. = kawoe 1, vogelsoort.
Lakoer, vischsoort.
Lakten, of 1 a i t e n, zeer groot.
Laktew, duif, de gewone Europeesche,
(niet inheenisch).
Lai, e n-, zie en- karal.
Lala, n e f-, verdubbeling van n e f- la,
zie aldaar; leuteren, te wijd of te ruim
zijn. b.v. een schroef die dol is, een mouw
die te wijd is, enz.
Lala, (M. lelah), moeite, zorg. Ning
lala w a t, ik heb er niet mee dan
moeite, tevergeef s. Enba ni lala
w a t, hij gaat tevergeef s. Ning
lalaenmam, ikdoe verloren moeite.
E n-, moeite doen voor niets.
Lalaliang, beveling, troetelkind.
Lahak, e n-, losgaan, losschieten,
losspringen.
Lalar, het weer of verstikking in
kleeren.
talat — Laiifjoet
9 *
Lalat, e n-, ontrafelen, garen of touw
van een kluwen of klos afwinden.
Lalin, luchtworfcel.
Lalin, e n-, (v. h a 1 i n g), verwisselen,
veranderen, aflossen. E n 1 a 1 i n ba-
kee n, van kleeren verwisselen. E n-
w 0 o 1 a 1 1 n, van den een tot den ancler
en zoo vercler elkaar iets toeroepen, om
een bevel of bericht over te brengen.
Lalok, (v. e n- lok), spiegel, glasruit,
van glas voorzien. Fid lalok, glazen
deur. Gambar lalok, plaat met glas
er voor.
Lam, (M. laboe),eetbare pompoen-
soort, cucurbita maxima Duch. L a m
ko ebkoeb, dezelfde met bolronde
vrucht ; lam t o b of n a 11 g, dezelfde
met langwerpig ronde vrucht.
Laman, diepte.
Lamanoet, boom, welks bladeren, ge-
droogd en fijn gewreven, dienen als in-
sectenpoeder; dat poeder zelf.
Lamar, (M. laniari), kast.
Lambe, krxs.
Lamer, gespikkeld. Manoet 1 a-
111 e r, gespikkekle kip. Lamer J a r,
een bloemsoort.
Lamin, groote j a f a r ; op Gr. Kei,
j a f a r in ’t algemeen. Enreet of
enhamo t, of op Gr. Kei enfoeik
lamin, een reusachtige 1 a m i n, die
vaak met meerderen moet gedragen wor-
den, vol eten brengen, als men een
vrouw ten huwelijk komt afhalen. Van
daar 00k: een vrouw ten huwelijk gaan
afhalen.
Lamlamoer, (v, e n- lamoe r), slecht
gedrag. Enkab lamoer of lamia-
moe r, zich misdragen.
Lamoed, vischsoort.
Lamoer, e n-, rnengen, dooreen warren.
Enkab lamoer, zich misdragen.
Lampo, (H. lamp), lamp. Lampo
terkas, Venetiaansche lantaarn, lam-
pion. L a m p 0 g a s, gaslamp, elek-
trische lamp.
Lamteter, (v. enter), bingan
lamteter, gekleurd J apansch bord.
Lan, en-, aehterna zitten, vervolgfcn,
najag'en. Enlan manoet, de vogels
verjagen in de mais- of rijsttuinen.
J a h a w enlan wav, de hond jaagt
varkena. E n 1 a 11 w a t n i h 6 n, hij wil
al maar gauw gauw trouwen. Enlan
m a t, schulden invorderen. Oelan
wordt vaak gebezigd in de bet. van: zoo
maar, zonder bepaald doel, ofwel in de
bet. van komaan ; b.v. oelan oedoek
w a t, ik zit hier zoo maar. O e 1 a n
0 e b a, komaan ik ga. N e s-, wedijveren,
wedstrijden, zich haasten. M 0 e s 1 a n
aka? waarom heb je zoo ’n haast?
Oeslan d o o t, ik rep me voor den
regen. Oeslan d e d a n, ik haast me
om voor ’t donker thuis te zijn. N e f-,
opsporen, naspeuren. Neflan koe-
bang, rond loopen om geld bijeen te
scharrelen.
Lan, lucht, reuk, stank. Benakit
n i lan, de lucht der besmetting.
Lang, G.K. = hamoeroet.
Lang, en-, opentrekken, openen van
dingen met siappen rand, b.v. zak. E n-
1 a n g w 0 wan, den mond wijd openen,
gapen.
Lang, e n-, of enlangoet, ergens
overheen stappen, overheen schrijden,
schrij lings staan. Enlang wat, een
vrouw beslapen. E n 1 a n g j a t, ontucht
bedrijven met iemand buiten zijn stand,
hetgeen als zeer verzwarende omstandig
heid gelclt, wanneer de man de mindere
is. Enlang d 0 e n g a, de handen in
de heupen houden of zetten.
Langaliail, of war langahai], een
slingerplant.
Langar, larve der groote klappertor.
Langar, e n-, openen door oplichten
van het deksel. Enlangar matan,
de oogen openen.
Langiangis, gordijn.
Lan gn gar, houtworm, paalworm.
Langoer, e n-, inslikken van vloeistof-
fen; mengen.
Langoet, (M. lengkah), stap, schrede.
En-, stappen, ergens overheen stappen,
overschrijden. E nlangoet kari 11,
over pandanus bladeren, die voor ’t
vlechtwerk hestemd zijn heenstappen,
hetgeen p 0 m a 1 i is, wijl deze daar-
door sprok worden. Enlangoet lai,
wijdbeens stappen, hetgeen volgens om-
standigheden voor een uitdaging geldt.
93
Lang was — Larang
Langwas, een kruid van de alpinia-
soorten. M. langkoewas.
Langwir, boomsoort, aegiceras majus
Gaert.
Lanit, (M. langit), uitspansel, hemel.
War lanit of war 1 e 1 e e n, een
kruipplant, zoo genoemd, omdat zij
schijnbaar geen wortels heeft in den
grond. F e 1 1 i w of s a f s i w lanit
enf an, strontje of scheetje op hot oog.
Lanloen, of 1 a n 1 e 1 e e n, (v. lanit
en leen), dampkring, ruimte tusschen
aarde en uitspansel.
Lanoeboer, kinderen of jongen hebben,
zwanger zijn.
Lanoen, stof, gruis. Bien lanoen,
zie b i e n.
Lanoeran, vischsoort.
Lantar, ringvormig teeken op de
booten, met verschillende versieringen,
krulletjes, svastika, enz., al naar de ver-
schillende families. Bit teeken wordt
aangebracht aan weerszijclen van den
boeg der vaartuigen. In ’t midden daar-
van bevestigt men een k a wo el. Met
deze k a w o e 1 voorzien, heet de 1 a n-
t a r ook habo matan, oog der boot,
en is de h i e n soewat, of talisman
van de boot. Gedurende eene lange icis,
als de vrouwen ? t heilig* vuur onderhou-
den, e n d o e k moel, zijn ook verschil-
lende dingen, die bij de daaraan veru on-
den plechtigheden noodig zijn, met de
lantar der vertrokken boot geteekend.
Lanter, (h. lantaarn), lantaarn.
Lanwahan, (v. lanit en w aha n),
gezichteinder, horizon.
Lap, (H. lap), lap, doek, servet, zak-
doek, handdoek.
Lar, (M. darah), bloed, bloedverwant,
bloedverwantschap. E n b a n g i 1 lar,
ten bloede si aan. Tomat i j a w n i n g
lar woek, die niensch is mijn bloed-
verwant. E n h i t i 1 1 a r, de bloadver-
wantschap afbreken, door b.v. tegen de
aclat te trouwen. E n h a r a n g* n i lar,
van gelijken stand zijn. Lar f a t n i m,
eigen bloed, naaste bloed verwantschap.
N i lar e n b a r o r o 1 i, zijn bloed ver-
wantsehap strekt zich zeer ver uit. Lar
n a i n, stamhuis, woonplaats. ,E n s a-
rat lar, de vrucht afdrijven. Lar n a
i w o e n, pas ontvangen vrucht in den
moederschoot. Enwatoek n i lar
n a iwoen, de vrucht afdrijven. Lar
entoeb iwoen, wordt gezeg'd van
zoowat alle ingewandsziekten, waarvan
men den oorsprong niet kcnt. II o w c r
lar of 1 a r 1 a r, verbodsteeken bestaan-
de uit een staak, aan ’t boveneind kruisc-
lings g’espleten en tusschen die spleten
twee houtjes kruiselings over elkaar.
Hij die dit verbodsteeken schendt, zal
bloedloop krij gen. Neksi lar, bloed -
loop hebben. E n d o 6 n g* of enmoet
1 a r, bleed opgeven.
Lar, nak-, zijn gevoeg doen, poepen.
Lar, lengtemaat: = tien vadem.
Lar, a i lar, boomsoort, garcinia
picrorhiza. M. pohon obat sageroe.
Lar, (M. lajar), zeil. Lar kaba,
zeilcloek. Lar toertoeroek, of lar
Sera n, vierkant Ceramsch zeil. Lar
p a s a n g, zeil van Europeesch model.
E n s a k lar, het zeil hijschen. E n-
t o e o e lar, het zeil strijken. E n b o e i
1 a r, een Ceramsch zeil oprollen. E n-
f a i r la r, het zeil vieren. Enwal
1 a r, het zeil omzetten. N i o e t e n i t,
of naan la r, de wind staat in *t zeil
Lar, n e s-, flaclderen.
Lar, e n-, lianen door bamboelatwerk
been vlechten, om te verbinclen tot een
rasterwerk, b.v. e n 1 a r wee n, aldus
rasterwerk maken voor een vischfuik.
Lar, e n-, door middel van de k o e 1-
k o e 1 de oortjes van pasgeboren kindc-
ron rechtop zetten, van ’t hoofd afstaan-
de; de. ooren spitsen, het oor neigen,
afluisteren.
Lar, e n-, herstellen, weer goed maken.
Enloewarla r, zelfde bet.
Lar, in: w o e o e t lar rat, alle vis-
schen, die gewoon zijn tusschen de riffen
of onder de kust te zwemmen; w o e o e t
lar w a r, alle diepzee vissclien.
Laran, smaak. L a r a n b 6 k, lekker.
Laran s i e n, ongenietbaar om te eten.
A f a i laran wav, dat sraaakt naar
varken.
Laran, (v. lar), bloed.
Larang, en-, (M. larang), beletten,
verbieden, verhinderen.
Larang, en-, (v. laran), bloeden.
Larat — Laws
94
Lara t, nooddruft, behoefte, mangel,
gebrek. Wahan larat, een effen
uitgestreken gezicht. E n-, of n e b-,
gebrek, behoefte hebben aan iets, b.v.
neblarat woeoe.t, gebrek hebben
aan visch.
Larat, dunne, platte oorhanger voor
vrouwen, meestal van filigraanwerk.
!
Lar- belkar, G.K. = hoho, egel.
Larik, n e f-, vereelt zijn.
Larifc, n e f-, bemorst, besmeurd zijn.
Larii, een struiksoort.
Lar-nain, of o e h a 1 a r-n a i n, zie bij
lar — bloed.
Laroet, n e s-, het gelaat wasschen.
Larwan, een pandanussoort.
Las, e n», bevuilen, besmeuren, be-
morsen. E n 1 a .s baa n a rawit, een
baadje met slijk besmeuren. Lis las,
onbenullig, slordig, En- 1 1 s- las,
slordig, nalatig iets doen, domine
streken uithalen.
Las, e n-, leuteren, dol zijn, b.v. van
een schroef.
Lasan, esbo lasan, een kostbare
sarongsoort.
Lasir, dorre klapperblaren. E n t o o d
I a s i r, zulke bladeren bij een slepen om
er fakkels van te maken of een stuk
planting af te s token.
Laswinoer, gras, onkruid, ischaemum
ciliare Eetz.
Laswiroen, G.K. — laswinoer.
Lat, (H. lat), lat, draagbaar.
Lat, een eetbaar zeewier, gracilaria
lichonoides Ag.
Lat, (Ii. laat), laat als aan wij zing van
tijd, b.v. lat poekoel scmbil an,
om negen imr. Lat ru k. ’t is al laat,
al over tijd.
Latoeboor, of loetoeboer, of
letoeboer, (v. en-toeboe r), plek
waar men uit het huis komende, entoe-
b o e r, op den grond treeclt: plaats voor
het huis, voorpleintje.
Lav, een kleine soort boon.
Lav, e n-, veel tegenspoed hebben.
Lavlav, wat lavlav, steen die met
den boom a i i n g Jar de grenspalen
vomit tusschen de wereld en het schim-
menrijk.
Lavlav, G.K. = karoe.
Law, rij, volgstoet. E n-, of enba
1 a w, op rij gaan, achter elkaar gaan.
Lawa, bluts, deuk. fin-, klem men,
knellen, deuken. N a k-, ingedrukt,
gedeukt.
Lawaha, een ; - 1 * ■ L TT ~ J ‘ sap dor
geklopte wortel 1 ■ tegen
framboesia.
Lawan, n i-, (M. lawan), weerstreven,
tegenkanten, dwarsboomen, in strijd zijn ,
met.
Lawan g, nes-, prijzen, loven, ophe-
melen.
Lawar, (M. lebar), breedte. N i 1 a-
w a r, breed zijn, een breedte hebben
van
Lawar, n a k-, murw, rijp, beursch zijn
van vruchten.
Lawer, n e s-, ontsnappen, ontvluchten,
ontduiken, mijden.
Lawinoer, zie laswinoer.
Lawk, en-, (M. alau), wegdoen, weg-
gaan, verwijderen. Endir lawk, uit
den weg gaan. E n t a h a lawk, weg-
nemen, opruimen.
Lawod, vischsoort.
Lawoen, gruis, pocder, kruimels.
Moemoen lawoen, gruis, wat af-
rijst van iets.
Lawoer, e n-, beschadigen, vernielen,
vernietigen.
La wo wan, of 1 e w o w a n, (v. w o-
w a n), ruimte onder het huis.
Lawowir, een kruid, crinum asiaticum,
(M. bakong poetih). Als geneesmiddel
aangewend tegen dikke beenen.
Laws, booze geest, krankzinnige (men
denkt n.L dat een krankzinnige door een
boozen geest bezeten is). For laws,
booze geesten. E n-, krankzinnig zijn.
95
Lawt — Leet
Lawt, kleine sirihbladeren onder aan
den rank, minder gewild om te pruimen.
Le, onbetoond achtervoegsel aan bij-
woorden van tijcl gehecht om er meer
nadruk op te leggen, b.v. wekatle,
zoo even, 1 a 1 a e i n 1 e, al heel lang
geleden.
Le, (H. lei), schoollei.
Le, fijn korfje om kostbaarheden te
bewaren.
Le, woord. I nanar 1 e mehe
woek waei cl, hij heeft geen woov^
gezegd.
Le, grond, bodem.
Le, (zie bij e n- leik), kijken, alleen
nog in gebruilc in een paar samenstel-
lingen, als: e n- 1 e- ik, kijken; e n- 1 e-
h a w k, zoeken.
Lea, stopnaald, rijgnaald.
Lear, e n-, verspreiden. N a t-, ver-
spreid.
Leb, (M. lebai), heidensch of Moham-
medaansch priester.
Leb, n a k-, (vgl. e n- 1 i b o e k), zich
verslilcken.
Leb, en-, voort rollen, doen rollen,
doen wentelen. N e s-, wentelen, voort-
ix>llen. Lebken, 1 e b s a, als men een
liggende vrouw aanstoot, kan dit goed,
k e n, of slecht, s a, opgenomen wor-
den en al of niet gestraft als aanzoek.
Lebak, of lewa k, aarden pot met
deksel.
Lebak, e n-, of n e s-, schommelen, zich
wentelen, stooten of smakken van een
boot die op ondiep water telkens door de
golven opgetild en neergekwakt wordt,
li a b o e n 1 e b a k.
Leban, (v. en- leb), langwerpig rond,
klos. I<3 \a v leban, klos jc garcn of
garenklosje.
Lebar, en-, (vgl. en- leb), voortrol-
len ; overstroomen. N e s-, van zelf voort-
rollen, wentelen; overstroomd zijn; ge-
kronkeld zijn. A t n e n n e s 1 e b a r, dar-
men met veel kronkels, == teeken van
veel verstand.
Lebemnan, zie b o b e r a t.
Lebleb, (M. lepa lepa), klein schuitje,
= een uitgeholde boomstani zonder
vlerken, maar voor een of twee per-
sonen plants biedend.
Lebleban, (v. e n- leb), langwerpig'
rond.
Lebrang, stag van een boot.
Leblebir, een heel klein .soort miertje.
Ledjaran, (Jav. ledjaran), paard, (niet
inheemsch op Kei) . E n t a i .ledja-
ran, paard rijden, te paard stijgen.
Ledjaran e n t a i, het paard slaat.
Enrect ledjaran, een paard op-
tuigen. Enlok ledjaran ni bak-
reet, het paard aftuigen.
Lee, zie h a 1 e e.
Lee, e n-, peuteren, peuterende zoeken,
uitzoeken.
Leek, e n-, (v. leet), met den boom-
stok een boot boomen. Enleek k e t,
door ondiep water boomen. Enleek
w e r, water halen, hetgeen veelal met
schuitjes geschiedt, doch bij uitbreiding
ook gezegd wordt voor water halen over
land. Water pntten.
Leen, (M. lajin), ander; anders, op-
nieuw; buiten; tnsschen; uit elkaar;
geleden^ ruim, wijd. Oemoet leen
w b]l, cloe het anders, opnieuw. E n-
cloek ohoi leen, buiten t dorp
wonen. Entaha fo leen, of leen g,
slecht vasthouden, laten ontgiippen.
H i r r o e h 6 n leen, hij is gescheiden
van zijn vrouw. Namar N g i o e b
I C e n, tusschen Namar en Ngioeb. 0 e i fc
n a cl e d lee n, ik heb hem onder weg
gezien. Endir leen, nit elkaar staan.
Roe w at i leen lai, die pen zit te
ruim, past niet. Janan ded leen,
een onwettig kind. Leen sir ruk, niet
ver meer, reeds clicht bij, zoowel van tijd
als van plaats. Entaha leen af-
froean, bemicldelaar zijn. Leen 1 e-
ran lim, vijf dagen geleden. Nef-,
veranderen, verwisselen. N ef leen
in e m a n, van naam veranderen.
Leeng, en-, geven, helpen aan iets;
beslissen, oordeelen, dunken. 0 em-
leeng felbe? wat clunkt u ? 0 doe-
an oemleeng wat, zooals ge zelf
verkiest, ge moet het zelf weten.
Leer, en-, (v. leen), verspreiden, uit
elkaar drijven. Nat-, verspreicl zijn.
Leet, boomstok, wandelstok. E n-, G.K.
en- leek.
Leet — Lelan
96
Leet, gelijkenis, beeldspraak. Nang-
g r e h i leet, in gelijkenis of oncler
bedekte teraien spreken. Enoet leet,
iers voorwenden.
Leet, en-, fijn al'schiilen of afschaven
van baniboelatten of rotan. Fig.: twist
zoeken.
Leheman, of oeran leheman,
nicht, neef, d.i. de kinderen van broers of
zusters der eigen ouders.
Lehen, neb- vermoeid, afgemat zijn
van ’t gaan. N e b 1 i 1 e h e 11, voortstroin-
pelen.
Leher, vischsoort.
Leher, en-, onkosten niaken, uitgaven
doen, onthalen. Fig.: zijn meening wij-
zigen. Naan namleher, van mee-
ning veranderd.
Lehetan, diepzee.
Leliew, gat, opening. E 11-, een gat of
opening maken in of door iets. N a m-,
of n a k-, doorboord, van een gat of ope-
ning voorzien.
Lehoel, e n-, samentrekking van e n-
1 0 i- h 0 e 1, zie bij e n- 1 0 i.
Lehoen, (vgl. lehew), gat, opening.
E n-, een gat of opening maken in of
door iets. N a m-, doorboord zijn, van gat
of opening voorzien.
Lei, (M. helia), gember, zingibar offi-
cinale. Lei w a v, grove sleciite soort.
Men geeft stukjes gember aan de hon-
den 0111 ze vurig* te maken op jacld.
Lei -hawk, e 11-, (v. en- leik en en-
h aw k), zoeken.
Leik, e n-, voorspreken, voortrekken.
Leik, e 11-, (v. en- le en en- i k, bei-
den willen zeggen: kijken, doch beiden
afzonderlijk niet meer in gebruik. In 't
Fordaatsch zijn en- re en en- si- i k,
nog de gewone woorden voor: kijken),
kijken, toezien, aankijken, beschouwen.
Leik sale, aandenken, gedachtenis.
Deni tomat e r 1 e I k a f a b 6 k 1 i,
hier heeft men een prachtig uitzicht.
Enleik hoel, een voorbeeld nemen
aan, afldjken. Oemleik a f a j a! kijk
eens hier! zie eens aan! Enleik
s a m a n g, ergens doorheen kijken.
Itleik samang afa i, dat is door-
schijnend. Enleik to eoe hira, met
minachting op iemand neerzien. Enleik
1 0 e a n g, goed toekijken, scherp kijken,
mikken, nazien. Enleik d a a n g, in *t
oog liouden^ bewakeni. Enleik hawk,
enlei hawk, of enle hawk, zoe-
ken. Oeleik o tomat 1 a i, ik be-
schouw u als een voornaam man. 0 e m-
leikjawfelbe? hoe zie ik er uit, of
waar zie je me voor aan ? E n b a
enleik hira, iemand gaan bezoeken,
of bij iemand zijn intrek nemen.
Enleik boek, lezen,
Leit, en-, rond uitsnijden, een ronde
wonde veroorzaken. Oogen van aard-
vruchten uitsnijden om die te pooten,
zie 1 i i n.
Lek, n e s-, uitkiezen, uitzoeken.
Lek, mas lek, oorhanger in den
vorm van een doorgebogen ring.
Lek, e n-, vallen, omvallen, afvallen,
instorten. Einan enlek of ensoe,
de prijzen dalen. Ini pangkat
enlek, hij is van zijn waardigheid
ontslagen, van zijn ambt ontheven.
Ning oenkoes enlek angle d 1 i
n a berkar i, ik heb wegens die zaak
zeer veel onkosten gemaakt. I n i
janan enlek, zij heeft een miskraam
gehad. Ini hoekoem enlek, zijn
uitspraak is vernietigd.
Lekan, G.K. = t 0 e n a t.
Lekan, plaats. Lekan i, hier. L e-
k a n be? waar ? Lekan w 1 1, ginds.
Lekan r 0 i, ginds.
Lekat, zie 1 a k a t.
Lekat, wandelstok. Lekat daang
roe, een paar stelten.
Leklekan, (v. e n- lek), gevallen, af-
gevallen. La r leklekan, onvoldragen
vrucht, misgeboorte.
Lekok lekak, (M. lekok), berg op berg
af, hult en bult.
Lekor kadangan, G.K. = k a 1 e b
0 li o i.
Lelan, hals, keel; het welvaren van
iemand. Nesboer tomat ni lelan,
voor iemand bidden. Ensob tomat ni
lelan, voor iemands welvaren offeren.
,E n o e t tomat lelan, een of andere
plechtigheid verrichten, die op het heil
en J t welvaren van iemand betrekking
97
Lelan — Lenglenga
heeft, ’t zij het noocllot raadplegen, ’t
zij offeren, bidden, enz. Miski naan
te, nin mi, fer koet i ngaridin @
f e r lelan, dat dit kindje als ’t wezen
moet, drek ete en pis drinke, als J t maar
gezond en welvarend blijft: dit is de
gewone heilwensch dien men over ’t kind
uitspreekt bij een kraambezoek.
Lelan, of war lelan, een slinger-
plant.
Lelan g, ronde liolte, gleuf. A f t e t a t
1 e 1 a n g, gutsbeitel. E n-, een gleuf
maken, rond uitsnijden, een ronde
opening ergens in maken. Enlelang
r a w i t, in een te maken baadje den
hals uitsnijden. Enlelang m a t a n,
een oog uitsteken.
Lelat, spankoord, richtsnoer.
Lei a woe, voor spelling of wichelarij uit
een kokosnoot; zie bij dan. En*, aldus
het noodlot raadplegen. /
Lele, vloerrib, dakbint.
Lei een, (v. leen), verspreid, uit el-
kaar, ruim, ruimte, wijdte; wat zich
tusschen twee bepaalde dingen bevindt,
b.v. leran 1 e 1 e e n, do dagen tusschen
twee Zondagen, de werkdagen. L a n
leleen, wat zich bevindt tusschen
hemel en aarde: de dampkring. War
leleen, zie bij 1 a n i t.
Lelehew, of lelelioen (z. en* 1 e-
hew of lehoen), gat, opening.
Lelehoen, zie lelehew.
Lelew, houtvlot, vlotje van gaba gaba,
waarop men gaat zitten bij 9 t hengelen.
Lellel, klein hoornvormig zeeschelpje.
Leloei, een papagaai, eos rubra.
Leloek, n e s-, gekheid maken.
Leloeng, (M. Ielang), koopdag, veiling.
E n-, koopdag houden.
Leloet, en-, likken, aflikken, villen.
Leloir, G.K. = s i 1 i t.
Leloir, leb leloir, helderziend
priester.
Lema, slaaf, iemand van lagen stand.
Leman, zeer kleine luis. Wioen
1 e m a n, fluisteren, lispelen. Wioen
lislisan leman, zelfde bet M e-
d a r 1 e m a n, zie m e d -a r.
Leman, lang, diep, diepte; (zwaar,
wanneer het een afkorting is van
elleman). Omoe leman rat? ben
je gewichtig als een koning ? = te goed
om dit of dat te doen ?
Lemanoet, een heester.
Lenilemas; wanneer een boot een
vreemd land nadert, bindt de schipper,
e n k o d, aan een boomstok, 1 e e t,
allerlei spijzen als offer voor de geesten.
Hij bevestigt vervolgens den stok aan
de boegspriet der boot, habo ni toer-
t o e r, en bidt, dat de geesten, die ’t
land bewonen, een geiukMge landing en
verblijf niet zullen beletten. De offer-
spijzen worden daarna door de beman-
ning verorberd, Het verrichten dezer
plechtigheid heet : entar lemle m a s.
Lemoed, vischsoort.
Len, e n-, of e n- 1 e n a n, beklimmen,
bestijgen eener helling, berg of heuvel.
Fig.: aarzelen, twijfelen.
Len, G.K. == ren, lengte, af stand.
Len an, boschpaadje.
Lenan, en-, zie en- len. T o e o e
1 e n a n, bergop bergaf.
Lenar, van klapperbladeren gevloch-
ten zakje, waarin rijst of mais gedaan
wordt. De zakjes worden daarna in een
pot met water gedaan en gekookt,
zoodat ze het gare voedsel vast
omsluiten. Vooral gebruikt als voorraad
op reis. Bij offers worden ze ook ge-
bmikt en dan vooral in verschillende
vormen gevlochten als visch, vogel,
onanas, enz. Als ze voor offer dienen,
doet men er vslechts een klein weinigje
voedsel in. Als offer voor de boschges-
ten, Kl. K. r a e i t, Gr. K. b e 1, rijgt
men een menigte lenar 7 s van allerlei
vorm aan een lange liaan, die tusschen
twee boomen bevestigd wordt. Ook
hangt men een paar saamgebonden
lenar ’s aan verbodsteekens als offer
voor den geest, die als wreker van *t
verbodsteeken optreedt.
Leng, nes-, bijstoken bij een vuur.
Leng, de aarde. Leng wav, het
onderaardsclie. Leng r a t, op de aarde,
aan de oppervlakte.
Lenglenga, of war 1 e n g I e n g a,
een slingerplant.
W 7
Lepas — Li 9 8
Lepas* (M. lepas), ontslag.
Ler, (M. hari), zon, dag, Ler of
ler i, vandaag, heden. Ler howan,
wahan of wohan, namiddag. Ler
wav, *s avonds als ’t donker is. Ler
roa, tegen ’t ondergaan der zon. Ler
w o e 1 w o e 1 rule, tegen 5 t ondergaan
der zon. Ler enwiek lanit, mid-
dag. Ler affroean of 1 § r enko-
k a r, middag\ Ler 1 a i 9 t is beet, de zon
seliijnt fel. Ler roran, zonnehitte.
Ler e n n g a t i 1, de zon breekt door.
Ler e n k o w i k, of ler e n d a t, de
zon komt op. Ler e n h i r i t, de zon
gaat onder. Ler ensakof ler enrat,
cle zon stijgt, *t is al laat op den morgen.
Ler e n s o e, de zon daalt. Ler f e 1 i,
als de zon zoo staat = zoo laat, terwijl
men met de band of vooruitgestoken
lippen den stand der zon aanduidt.
Ler w a t, in den vo or middag. Ler
f i f i n, de kant waar de zon opkomt,
oosten. Ler hanirin of birin, de
kant waar de zon onder gaat, westen.
M o e a n ler, letterlijk: eet de zon ==
loop naar de maan Doead- ler-
woean,. God zon maan, bet Opperwe-
zen, volgens Keieescbe opvatting, waar-
bij de zon als mannelijk, de maan als
vrouwelijk beg'insel gedaebt wordt. L e r-
w o e r, of Doead- ler w o e r, alleen
gewestelijk voor: groote geest. (
Ler, e n-, G.K. — e n-a m o e d.
Ler, n e f-, wegzakken, wegrijzen, b.v.
van zand tusschen steen en.
Ler, n e b-, door straf of door onder-
vinding wijs worden; berouw hebben.
Nebler afa of ental afa, over
iets beromv bebben.
Lcran, (v. ler), dag, etmaal; eens,
op zekeren dag. Leran f a a, op
zekeren dag. Leran oemra s, eens
zult gij ’t onclervinden. Enlceet
1 e l* a n, een dag vaststellen.
Lerleran, (v. 1 e r dagelijkscb, elken
dag.
Lermidan, een scbelp, de stormboed,
cassis. Ook zekere m i t o e, wiens ver-
bodsteeken bestaat nit deze schelp. Deze
geest is de geest van donder en bliksem.
Lermidan nalcraa na oeoem
r a a n, of Lermidan enso s o,
verwensching. Het inslaan van den
L iksem geldt als een wraak van L e r-
m i d a n.
Lermidan, G.K. = sik jaw.
'j Lerwoel, (v. lar en woel), de
groote beschermgeest der Ocrsiwa’s.
Les, e n-, uittrelcken, N a k-, losgaan,
losscbieten, uitvallen der tanden.
Les, trapleuning.
Les, (H. lijst), lijst, omlijsting. Skav
les, lijstsehaaf. E n-, omlijstcn lijst-
vormig snijwerk aanbrengen.
Lestar, (M. destar), voorouderde term
voor: lioofddoek.
Let, of tomat let, reebter. E n-
d o e k 1 e t, zitting bebben in ? t gereebt,
een zaak bereehten.
Let, vlonder, brug. E n-, of e n-
1 e t a r, over iets smals loopen.
Let, en-, twist zoeken, krakeelen.
Letar, e n-, zie en- let.
Letaw, of 1 e t a w B a 1, een bloem-
heester, M. boenga sepatoe, Hibiscus
rosa sinensis.
Lev, e n-, G.K. = en-lewan.
Lev, n a k-, dansen om een op een
staak gestoken kokosnoot, welke bet
hoofd van een verslagen vijand voor-
stclt.
Levlev, G.K. = 1 e w 1 e w a n.
Lew, e n- rondbuigen. N a s-, gebo-
gen, gekruld zijn.
Lewaha, een kruid, curcuma zedoaria
Rox., M. temoe lawa.
Lewak, aarden pot met deksel.
Lewan, e n~, braden, bakken in een
pan, stoven. N e f-, zich met braden of
bakken bezig houden.
Lewlewan, (v. en- lewan), gebra-
den, gebakken.
Lewowan, ruimte onder bet huis.
Li, overtreffen, meer zijn. E n 1 i w c 1,
daarenboven, vooral. I e h e e- n ]j i,
die of dat overtreft alles, munt uit. L i
wordt gevoegd zoowel acliter werkwoor-
den als bijvoegl. naamw. en bijwoorden,
om dezelve te versterken en dient aklus
99
U— Liman
ook tot vorming* der trappen van verge-
lijking, b.v. b 5 k, goed; b 5 k 1 i, zeer
goed; roro, ver; r o r o 1 i, zeer ver ;
enkai, kennen; enkaili, zeer goed
kennen.
Li, n a 1 1 i, ontvangen hebben, zwan-
ger zijn. I n a 1 1 i woean roe ruk,
zij is al twee maanden zwanger.
Libit* en-, zoomen, omzoomen.
Liblab, e n-, bewegelijk zijn. E n 1 i b-
lab jenliman, veel beweging maken
met banden en voeten.
Lib, ofliblib, esbo liblid, goede
soort sarong.
Liboek, e n-, n a k-, of n e s-, inslikken,
doorslikken van vaste dingen.
Lidar, onkosben, uitgaven. »
Liek, aap, (niet inheemsch op Kei).
E n wed liek enhoeiv h i r a, ie-
mand voor den aap houden.
Lifan, = i n a n. I n a n 1 i f a n, zie
i n a n.
Lifing, nes-, geziclit afwenden, niet
toezien, b.v. wahang n e s 1 i f i n g,
oemboer w e 1 a f a, ik heb , nauwe-
lijks mijn gezicht afgewend, of je steelt
watt van me.
Liin, sir 1 i i n, of e n 1 i i n, oog van
aardvruchten.
Lik, 1 i k f e 1, of 1 i k f o, indien, bijal-
dien, in geval dat.
Likan, zak van palmbladscheede als
kleins of teems dienende aan ’t^toestel
waarin de sago, na geklopt te zijn, ge-
wassclien wordt.
Likit, e n-, overliellen. N a m-, ovev-
hellen, scheef .staan.
Liklak, zorgeloos, slordig, onbenullig,
nietswaardig,
Likloeo'ek, (v. en- loeoek), ver-
frommeld. E n-, verfrommelen.
Lil, e n-, zie e n- 1 i 1 i k.
Lil, knie, kniescliijf.
Lil, de marmerzuilschelp, conus ^mar-
moreus, waarvan ook de s o w i i go-
maakt wordt. Lil moo, een and ere
schelpsoort, cyprea. Lil is ook bet
platte onderstuk der marmerzuilschelp,
dat tot een schijfje bijgeslepen, &ls kin-
derspeelg’oed dient. Nes-, of na s-, een
spel spelen, waarbij de lil als speelgoed
dient.
Lil, e n-, G.Iv. = nef- arat.
Lilak, en-, (v. lilan), met een
hanger, lilan, ophangen of vastmaken,
aldus hangen of vastgemaakt zijn.
Lilan, touw, ketting, enz., behoorende
bij een ander voorwerp, b.v. a h 5 r
lilan, ankertouw; d a r lilan, mat-
hanger ; arloed lilan, horlogeket-
ting. Bar lilan, is ook: een slang-
vormig zeeweekdier.
Lilan, n e f-, donker zijn.
Lilat, (v. lilan), boogpees, draag-
band, b.v. van j a f a r, geweer enz.
Lilik, en-,of en- lil, danken, vrij-
koopen, verlossen; eene vergoeding aan-
bieden, of zelfs zichzel ven kwaad toe-
wenschen ter wille van anderen; b.v. in
treurzangen bij dooden: jaw mi ski
0 e m a t n a n 1 i 1 o, moge ik sterven
in uwe plaats. Sobsob enlilik sa-
s a a w k, dankoffer offer ter vergoeding
aangeboden voor ? t geen men verlangt
en verkregen heeft. Oemat oelil o!
uitroep van dankbaarheid: ik zou voor
u willen sterven. Enweheflil 1 a r,
in een zeilende boot bij zwakken wind
meeroeien;op Gr. K. enwehe s a k
1 ar.
Lilin> (M. lilin), kaars.
Lilir, de nautilussehelp. Hoer 1 i-
1 i r, lepel van deze schelp gemaakt.
Lilit, pit of lemmet der inlandsclie
kaars, d a m a r, meestal de nerf van een
klapperblad of een dun reepje bamboe.
Liloet, (M. djilat), likken, aflikken.
Lim, (M. lima, vgl. liman), vijf.
Bin lim, vijf. Woetlim, vijftig.
Rat lim, vijflionderd.
Lim, of n g e 1 lira, of j e 1 1 i m,
bijdrage of aandeel dat men leveren
moet, b.v. voor een feestmaal; aange-
wezen deel in een gemeenscliappelijken
arbeid. Lim a m w a e i d, of m a r o,
niet uit ons eigen, niet op eigen gelegen-
heid.
Liman, hand, arm, voorpoot. L iman
k e k a, bovenarm. Liman f i r o e n,
onderarm. Liman tanan, vingei *
Liinlaraoer — Lobang
100
Lima m woeka t e? spottende vraag
aan iemand, die iets niet vast kan hou-
den of herhaaldelijk Iaat vallen. Am-
d o e k limam raan, wij zijn gelieel
in uwe macht. Entaha wat liman,
een bruid gaan afhalen. Entaha 1 i-
m a n, de hand geven. Entanan 1 i-
m a n, de hand uitstrekken.
Limlamoer, zie lainlamoe r.
Lin, in de uitdr. : endir lin leen,
als tusschenpersoon optreden. Lin
leen of leen affroean, tusschen-
i persoon.
Lin, en~, uitgieten, inschenken.
Lin, kalm, glad van de zee. Lin
k a i n, gladde banen, die men vaak op
een gerimpelde zee ziet, ook genaamd:
lin ni oetin, begin van kalmte.
hi eb-, kalm zijn van de zee, geluwd zijn
van den wind. Fig.: kalm, rustig zijn,
vooral na eenige drukte of opschudding,
to mat bissa neblin, alien zwe-
gen. N a s, of nes-, op vischvangst uit-
trekken met lcalme eze. Enwehe lin,
ter zulke vischvangst nitgaren, hetgeen
vooral geschiedt om schildpad, tripang of
groote visschen te bemachtigen.
Lilian, na, als bepaling van tijd, b.v.
timoer lin an, nadat de oostmoes-
son voorbij is.
Ling, schuitje van Europeesch model.
Ling, e n-, omzoomen, een zoom
naaien aan iets, b.v. e n 1 i n g d a r, een
zoom om een slaapmat naaien.
Ling, e n-, zich verlaten. E n t o e b
ling, zich verslapen. Endoek ling,
over tijd blijven.
Lingir, n e s-, doorzijgen, doorsijpelen.
Lir, paal, stijl, dunne balk. L i r j a n,
de eerste balk, die voor een te bouwen
huis gekapt wordt en later ongeveer in
f t midden ook eerst wordt opgezet, nadat
men in de kuil of onder de neut offertjes
gedaan heeft voor de N o e h o e of de
Nang. In een huis heeft men : lir
1 a w a r, stijl van de dwarsschotten.
Lir k o e t r i, deurpost. Lir toe-
toe r, draakbalk op de hoekstijlen.
Ngongowan lir oeoen, boven-
draagbalk. Lir d o e o e n, hoestijl.
Lir t e t e, verandastijl.
Lir, ofloermajoran, open plekje
in een nieuw bebouwden tuin, fata,
waar men een bloemheester, kanew,
poot en daarbij een d-rrr — r.* ben-
net je legt. In dit bee , aan-
eenge bonden veldvruchten gepoot, die ook
m ajoran genoemd worden, terwijl
men verder in den tuin van de aard-
vrachten alleen de oogen, mat an of
111 n, poot. Wanneer de veldvruchten
rijp zijn, en men gaat rooien, enhair
m a j o r a n, moeten de vruchten, die
uit de fata komen, eerst worden
uitgedaan en in huis aan 't dak worden
opgehangen als offer voor de geesten.
Daarna moeten de eerstelingen van den
tuin aan de Hoofden worden gebracht,
eer de onder geschikten ervan mo gen
eten. Worden deze plichtplegingen ver-
waarloosd, dan zal men door p t eten van
vruchten uit dien tuin groote schaam-
deelen krijgen. Zoolang de lir majo-
r a n nog in den tuin aanwezig is, is } t
f o e 1 i k hem bij den naam te noemen.
(Ieder plekje grond heeft op Kei zijn
eigen naam).
Lirit, wat 1 i r i t, vuur steen.
Lir it, e n-, lostornen.
Lisan, neet. Wioen 1 i s a n of
1 i s 1 i s a n, zacht spreken, fluisteren,
zie leman.
Lisan, en-, aan schijven snijden.
Lislas, zie e n- las.
Lisoen, n a t-, kindscli zijn.
Litir, n e s-, snateren, kwebbelem
Liwat, en-, (M. liwat), voorbij zijn,
van tijd; te laat komen. Tempo e n 1 i-
wat ruk, de termijn is al verstreken.
Oemliwat ruk, je komt te Iaat.
Liwel, e n-, (v. en-lienwel), meer
zijn; meestal als bijwoord gebruikt: wat
meer is, daarenboven, vooral, beter.
Liwoer, opening, gat door en door;
wild vleesch aan voetzool of handpalm,
dat door een opening in de huid naar
buiten uitpuilt, op G.K. ook en of
liman m a t a n genoemd. E n-, ergens
een gat in maken, doorboren, doorsteken.
Lob, figuren in een mat gevlochten.
Bar 1 o b 1 o b, mat waar in figuren ge-
vlochten zijn. L o b 1 o b, van gevlochten
figuren voorzien.
Lobang, e n-, betreuren, beweenen,
treuren om. Enlobang h a b a 1 i n,
treuren om, zich wreken op, uit wrok
benadeelen.
101
Lobar — Locmloemoer
Lobar, G.K. rr siwar,
L5d, naf-, of n a f-1 i d 1 o d, gek-
scheren, boerten, schertsen, gekheid
maken.
Loda, samengestelcle bloemknop van
de banaan.
Loe, zakje, gevlochtcn kokertje, zak
in kleeren.
Loean, rolblok of dwarshout waarover
balken of schuiten worden gesleept.
Jabar loean, een soort vliegende
hond.
Loeang, e n-, vastzetten, vastspieen,
wiggen, grondvesten. Entoeb loe-
a n g, onder liggen, tot grondslag zijn.
Loeb, noeoer loeb, G.K. noeoer
k a 1 a 1 a.
Loebak, en-, Iniken, 4 diclit doen.
Enloebak matan, de oogen luiken.
Loed, en-, of e n 1 i d 1 o e d, zieli be-
morsen.
Loedloed, blik, bamboe, fleseh met
.steen of knuppeltje, of ander rammel-
tuig in tninen opgehangen, om de vogels
te versclirikken.
Loedoek, en-, in zee of water werpen
om te doen zinken. N a in-, gezonken,
vergaan, weggezonken.
Loedoer, en-, doorbuigen; ergens in-
of doorzakken. Enloedoer baa, in
de klei, modder zakken. Entai loe-
doer d e k, door de vloer trappen.
N a m-, laten zinken, in ? t water grooien.
Endoek loedoer, op iets gaan
zitten, zoodat bet door J t gewicht door-
buigt.
Loef an, (M. loepa) , n a n g-, vergeten,
vergeten zijn. N a n g 1 o e f jab, ver-
geetaelitig zijn.
Loelioe, en-, ontblooten van lichaam
of lieliaamsdeelen; zieh naakt uitklee-
den. N a m-, naakt, bloot zijn.
Loehoen, vijzel, rijstblok. Loehoen
ten, de vijzelbak. Loehoen j a n a n,
de stamper.
Loei, neb-, stil, zoet zijn van
kincleren.
Loek, zie 1 o e k o e t.
Loekader, roode, onschadelijke dui-
zendpoot. ~
Loekat, e n-, of n e f-, schertsen, tlub-
belzinnig* spreken.
Loekloek, zeepaardje, hypocampus
brevirostris.
Loekoet, ringetje van gevlochten fijne
liaan om busje of kokertje bij de rand-
opening om die te versterken en verder
ter versterking van allerlei dingen, ook
wel als hechtring om een mes. En-, zoo
’n ringetje ergens omvlechten.
Loekoet, n e b-, (v. e n- 1 o e'o e en
koet), gekrookt, verfrommeld zijn.
Loekoet, n e f-, geklieid maken, mal-
Ien, boerten.
Loel, katrol.
Loelin; de juiste bet. van dit woord is
niet vast te stellen, in ’t Fordaatsch is
loelin het gewone woord voor goed,
hetgeen ook in ^t Keieesch de algemeene
bet. is. T o m a t loelin, een oprecht
mensch, in tegenstelling met tomat
howang. Inan loelin, ijverig.
Raan loelin, go edges temd, gulhar-
tig. Oelin loelin, welgedaan, door-
voed. Aroeboen loelin, f leur, we-
lige groei. Enoet loelin enhoev
h i r a, iemand goed doen. Enwatoek
loelin, ondankbaar zijn. Loelin
enmat, lui, vadsig zijn. Zie ngaloe-
lin.
Loeloeang, grondslag.
Lceloelioen, (v. e n- loehoe), naakt,
bloot van ? t lichaam. Wat loeloe-
h o e n, zelfde bet.
Loeloein, zie ronan,
Loeloel, kokertje met beiteltje, waarin
de betelpruim wordt fijn gestampt, en-
tev loeloel, voor oude aftandsche
lui. De gestampte pruim heet b o i r
nebtahan.
Loeloeoen, (v. en- loeoen), pers,
meestal in den vorm van een hefboom,
om geraspte e n b a 1 of sinker riet uit
tc persen.
Loeloeoer, schuim, zeeschuim.
Loeloet, en-, likken, aflikken.
Loem ihin, G.K. = ngaroen.
Loemloemoer, boomsoort met zeer
hard hout.
Loemoet — Loes
102
Loemoet, (M, loemoet), zeemos, clat
zich ook aan booten vastzet, waardoor
ze zwaar varen.
Loen, een citroensoort.
Loen, pak, bundel. E n-, verzamelen,
bijeenpakken, bijeenrapen.
Loeoek, e 11 -, opvouwen.
Locoen, traan. Loeoen end it, de
tranen vloeien. E n e h e loeoen, de
tranen drogen, ook fig. troosten.
Loeoen, hoofdkussen. E n-, liggen,
rusten op. Kasloeoen, slaperig.
Loeoen, en~, opstroopen.
Loeoen, e n-, uifpersen met cle 1 o e-
loeoen.
Loeoeng, of 1 o e o e n g s 6 k, oude
taal = vijand.
Loeoeng, n e b-, doorbuigen, afhangen.
Aroen nebloeoeng, hangende
ooren.
Loeoeng, en-, doorslikken, opslikken.
Loeoer, e n-, of n a s-, kooken, zieden,
bruischen, scbuimen. Tabeit enloe-
o e r, de zee kookt ook de branding.
Enloeoer is ook in kokenden toe-
stand yerkeeren van vochten of ze in
dien toestand brengen. Enwehe loe-
0 e r, roeien, dat het spat en scliuimt,
vooral ten teeken van geestdrift, met de
roeispannen J t water opgooien.
Loer, volk, menigte, volksstam. Loer
1 a i crma rule, het grootste deel van
volk is al gekomen. E n s 5 b loer,
zie en- sob. Loer m a j ora n, zie bij
Hr. Loer 1 e e n, zij die noch tot de
Loer- lima bs, noch tot de Oer- of Loer-
siwa 5 s behooren.
Loer, een vischsoort.
Loer, n a k-, een kirrencl geluicl voort-
brengen: koerr! koerr! om kinderen te
sussen, wind te roepen, om bij dansen
een andere beweging aan te kondigen.
Loer, en-, loslaten, laten! van touw,
vieren van zeil, losser stellen van lets
clat strak of gespannen is. E n 1 o e r
angeled, buikloop hebben. Fig.: af-
zien van hetgeen was vastgesteld, b.v.
enloer leran, den bepaalden dag
weer afstiellen. Enloer tit, een be-
vel opschorten of er -de hand niet aan
houclen, vrijstelling ervan verleenen.
Loer, of loerloer, opbrengst, voor-
deel. Loerloer, cle veldvruehten, die
in de roo zijn opgestapeld ter bewa-
ring. Or loer, zie bij o r.
Loer, e n-, of e n- 1 o e r o e t, waden,
doorwaden.
Loeran, n a f-, lenig, slap, sleetsch zijn
van stoffen.
Loerin, knook, been, schink, visch-
graat.
Loerlim, (van loer en 1 i m) een tier
twee groote partijen, waarin bijna de
geheele Keieescbe bevolking verdeeld
is; de andere partij is die der Oer-
s i w. Tot de L o e r 1 i m behooren:
lo, bet verbond L o e r t i 1, bestaande
uit cle dorpen: Roemat, Ibra, Satheen
Tetoot, Deboeoet, Deen, Warwoeoet,
Wab, Fer, Niroen en Oewat-Mar. —
2o, het verbond O h o i w o e t, bestaan-
de uit -cle racljaschappen Fan en Roe-
madian, en Toea.
Loerloer, (v. en- loer), buikloop.
Aron loerloer, stopmiddel.
Loerloeroek, (v. e n- loeroek), tot
bet bad of doopsel beboorencl, b.v. we r
loerloeroek, bad- of doopwater.
Loermes; (v. loer en h e r m e s)
(oud Keieesch), beeld.
Loeroek, e n-, baden, doopen. E n-
loeroek f o seiin, tot Christen
doopen.
Loeroek, e n-, bladeren of balmen af-
stroopen.
Loeroek, e n-, losjes binden. N a k-, of
n a m-, losgegaan van wat gebonden of
geregen was.
Loeroek, nes-, zich- reebtdoor be-
wegen, reebt toe reebt aan, reehtstreeks.
Loeroen, (v. e n- loer), slap, niet
gespannen zijn.
Loeroet, e n-, waden, doorwaden.
Loeroet, n a f-, naf loeroet nit,
offertjes brengen aan de sebimmen,
angmaan, der overledenen, die van de
offers ook enkel de angmaan gebrui-
ken.
Loersibang, (oud Keieesch), schat,
kleinood.
Loersiw, zie 0 e r s i w.
Loes* zeearend, baliaetus leucogaster.
Loes j a b of j a b, grooter soort zee-
arend, pandion leucocepbalus.
103
Loesin — Lom
Loesin, (M. losin, H. dozijn), dozijn.
Loesoen, dom. E n-, dom zijn, onwe-
t(end zijn. Loesoen of loesloe-
soen, nog onbewust, van kleine kin-
cleren.
Loetloeb zie b c 1 n g 6 1.
Loetoeboer, zie latoeboer.
Loetoek, e n-, te laat bekomen, te laat
zijn.
Loetoer, mnur. Entoet Ioetoer,
een muur stapelen.
Loetoer Bal, ricinusplant.
Loetoet, soort schepper van ldapper-
bladnerven gemaakt, om e ,s- oe te
scheppen.
Loev, doos van papier, bout of vieent-
werk. Loev teinan, loev soe-
wat, loev I e ie, of loev t a v, man-
dje waarin de kostbaarheden opgeborgen
worden. N e f-, in een doos of zulk mand-
je bewaren of meenemen.
Loewar, e n-, Iierstellen, weer goed
maken, weer opbouwen. ,Enlo e w a r
lar, zelfde bet.
Lof, en-, bcschutten, bedekken, be-
kleeden, overtrekken. E n w i 1 lof n i t,
een doode aankleeden.
Lofak, en-, (v. en- lof), dichtvou-
wen, luiken van oogen, regen scherm,
bloemkelk, enz. N a t-, geloken, dicbt ge-
slagen. Endock n a 1 1 o f a k, zitten
met opgetrokken knieen: dit is ook de
houding van een mindere in tegenwoor-
digheid van zijn meerdere.
Loho, n a k-, zie n’a k- 1 e s.
Lohok, en-, tegen de borst drukken,
b.v. een kind.
Lohor, nog niet ontplooid blacl van
palmboomen, pi sang, enz. Nef-, uit-
scbieten van dit blad. M o o e n e f 1 o-
lior ket ruk, de banaan is al op ’t
punt bloem te schieten.
Lohor, of ai lohor, onderste plank
aan een boot.
Loi, en-, hangen, ophangen, Verder
zegt men enloi van alles, dat nergens
op schijnt te steunen, als b.v. water in
een put, een boot op ’t water, een vogel
of wolken in de lucht, enz. b.v. wer
e n 1 5 i angled, er staat veel water
(in den put) ; h a b o e n 1 5 i, de boot is
vlot. Enher loi, iemands naani voluit
noemen. N a k-, hangen. Enloi hoel,
of samengetrokken tot e n 1 e h o e 1,
reclit omlaag hangen.
Loi, n a b-, zoet zijn van kinderen.
Loila, e n-, leuteren, te ruim zijn.
Loik, G.K. = 1 o 1 1. N e ,s 1 o l k mo-
rn a n, een naam geven.
Loin, rol van touw, enz. N a s-, draai-
en. W e r nasloi n, draaikolk. N a t-,
loshangend, niet steunend van iets dat
tot steun bestennl is, b.v. j en natl o-
l n, zoo staan, dat men op een been niet
rust; lir natloin, stijl, die aan den
bovenbalk hangt, maar niet meer op den
groncl steunt.
Loir, casuarineboom, casuarina equi-
setifolia. Met twijgjes er van slaat men
zachtjens de beentjes van kleine kin-
deren, dan kunnen ze spoedig loopen.
De getah dient als tegengif, als men a b
gegeten heeft.
Loir, of m a n 1 o I r, G.K. — s 1 1 i t.
Loisoes, (v. enloi en s o e ,s), ^ jong-
ste kind, zoo genoemd, omdat dit zeer
langen tijcl blijft zogen, wijl 5 t door geen
nakomer verdrongen wordt.
Loit, bolletje, pas gezette jonge kokos-
noot, waarmee ook het noodlot geraad-
pleegd wordt, enahaik 1 o i t, zie e n-
ahaik. Nef-, G.K., opgerold zijn, b.v.
touw, slang, enz.
Lok, of 1 a 1 6 k, spiegel, ruit, al wal
spiegelt, spiegelbeeld. E n-, kijken, turen,
spiegelen, miklcen.
Lok, n e s-, weigeren, niet willen, af-
wijzen.
Lok, en-, losmaken of uittrekken van
kleeren. N a k-, los gaan van wat gebon-
den, vastgehaakt of geknoopt is.
Loloo, zie 1 o o;
Loloor, zie 1 o 1 6 r.
Lolor, een aardvruchtsoort.
Lolor, of 1 6 r h i r, vallende ster, don-
dersteen. K o e s t e 1 lolor, verst orvcn
papajastruik.
Lom, e n-, G.K. = enwee n.
Loxuan — Madar
104
Loman, kleine Iuis.
Loinlom, G.K. = weween.
Lon, e n-, in een boot als lading- lieb-
ben, meevoeren of innemen.
Lon, of a i Ion, G.K. — kalawar.
Long, of 1 0 n g 1 0 n g, afgrond, kloof,
kuil.
Lonlonat, toespijs.
Loo, bf 1 o 1 0 o, opgenaaicle strook
op kleed, kussen, gordijn, enz.
Loo, zeekreeft, met lange in den vorm
van een knipmes toeslaande scharen.
Van daar: n g i v loo, knipmes.
Loo, e n-, luieren, lanterfanten, slen-
teren.
Loon, aandeel dat iemand krijgt bij een
verdeeling.
Loon, baai, zeeboezem, inham.
Loong* e n-, of ne f-, (v. loon), ver-
deelen, uitdeelen.
Loong, en-j (v. loon), zwanger zijn,
enloong j a n a 11. Nef-, veel inliam-
men hebben, gekarteld zijn.
Lopis, slaghoedje.
Lor, e n-, afsnijden van bladeren.
Lor, watenneloen, semang-ka, citril-
lus vulgaris Sclirad.
Lor, n a m-, ijverig, bedrijvig, werk-
zaam zijn.
Lor, of 1 0 r 1 0 r, zie w a 1 o r.
Lor, potviscli.
Lor, e n-, prijzen. E n 1 o r b a s, ztch
verzoenen.
Lor, e n-, lekken, sijpelen, b.v. a r 0 e n
e n 1 o 1% het oor loopt.
Loran, of lorloran, gat met be-
paald doel ergens in gemaakt.
Loroer, zie roroes.
Los, (H. loods), loods, afdak, berg-
plaats.
Los, e n-, spits toeloopen. Ini \v a-
Iian e 11 1 5 s, bij ziet er spichtig uit.
Lot, plek zand tusscben steenen.
Lot, een zoetwatervisch.
Ldtlot, rammelaar.
Loteng, of rahan 1 0 t e n g, erker,
balkon.
Lovlov, mist, lieiige lucbt.
Lovngor, zie lawowi r.
Lowada, G.K. = 1 0 w a cl a r.
Lowadar, boomsoort. De schors wordt
nitgeperst en ’t vocbt daardoor ver-
Icregen, client als zeep. Deze boom is 00k
de verb! ijf plaats van Lanvoel, zooals
cle wowoe bet is van Ngabal.
Lowar, G.K. = s i w a r.
Lowat, grot, spelonk.
Lowoer, of lowoer sisien, booze
invloecl van geesten, schimmen, m i 1 0 e,
slangen, enz., waardoor deze ziekten of
rampen veroorzaken,
M
Ma, maar, toch, edoch, zie je, cn vaak
eenvoudig als stopwoord.
Ma, en-, (M. mari), komen. Ti ma,
been en weer.
Ma, of meervoucl mar, (v. mang),
als voorvoegsel bij sommige werkwoor-
den, aanduidend den persoon, die de ban-
deling verricht, b.v. : m arhoba, (=
m a n g e r li 0 b a), reiziger ; mani-
b o e n, (=z 111 a n g nefnihoen)
palmwijntapper; maloer nit, (=
mang nafloeroet nit), offeraar
die aan de schimmen offert.
Maafa, dik van platte voorwerpen,
als: doek, planken, enz.; breed van een
eiland.
Maawk, noeoer m a a w k, gewone
kokosnoot met hard vleescb, in tegen-
stelling met noeoer oebin, kokos-
noot met zacht vleescb.
Maawk, of k a n a r maawk, groene
papagaai, eclectus polycblorus.
Madar, scbim van een kind, in tegen-
stelling met n i t, scbim van een volwas-
sene.
Madak — Majoen
I0 5
Madak? of m a cl a t, (M. madat), heul-
sap, opium.
Madat, a i m a cl a t, boomsoort.
Madik, duivel, booze geest. N i m a-
<1 i k, vertoornd zijn. N a m-, of e n h a-
m a d i k, boos, koppig* zijn.
Maditin, zuiver, zinclelijk. 0 e 1 i n
m a d i t i n, rein van lijf, in tegens tel-
ling met schurftig* of met kaskado
behebt.
Madmar, of b a d m a r, noordwesten.
N i o e t m a cl m a r, noordwesten wind.
Madoean, hij, die voor ecn andev ge-
heel of grootendeels den huwelijk^prns
betaalt, is diens madoean en deze is
zijn koi. Dit geschiiedt ook familicge-
wiis, zoodat oen lieele familicgToep,
f a m, de madoean van een andere
familiegroep kan zijn. Het madoea n-
scliap wordt dan een vast recht. De
k 5 i moet bij bizondere familieaangele-
genlieden, als geboorte, huwelijk, sterf-
geval, enz., aan zijn madoean
geselienken brengen. Overigens virdt
de madoean zijn onkosten terug, bij
de uithuwelijking cler dochters van zijn
koi, waarvan Iiij clen huweliiksprijs
opstrijkt, naar rato van hetgeen hij voor
de mocder cler bruicl betaalcl lieeft,
Madoek, zie ronan.
Madoman, (M. padoeman), magneet-
naald, kompas. Fig. raadsman.
Madong, of m a 1 o k m adon g, wat
men graag ziet of lieeft; voorwerp van
begeerte.
Madwer, n i-, G.K. = nes- lawer.
Madwir, eerste komst in een vreemde
plaats; degene, die voor ’t eerst op een
vreemde plaats komt. N i-, voor ’t eerst
in een vreemd dorp komen, b.v. ning
madwir Roemat, ik kom voor ’t
eerst te Roemat. Gaat men voor ’t eerst
in een vreemd dorp familie of vrienden
bezoeken, dan moeten deze een geschenlc
ter verwelkoming aanbieclen, enwe r
n i madwir, of op Gr. Kei, ensalc
w a h a n.
Mael, n a s-, dun, .spichtig zijn.
Mafoen, zacht, murw, week, genezen,
goedig. R a a n mafoen, kalm, zacht-
zinnig. A i mafoen, zacht hout.
0 e 1 in mafoen ruk, weer genezen.
Enbamafoen, slap, moeizaam gaan.
E n-, zacht zijn, zacht aanvoelen.
Mafoerit, of finmafoe r i t, gewone
schildpad, zonder kostbaar scliiid.
Mahar, en-, proeven, keuren.
Maltair, (v. en-hair). opgeheven van
verbodsteekens; wat op de opening der
j o e t o e t be trekking lieeft, b.v, lcrau
in a h a i r, de dag waarop de j o e t o e t
geopen cl wordt.
Mahaw, vijancL E n-, vijandig zijn
tegen.
Mahawn, damp, rook. J a f m a-
li a w n, rook. E n-, rooken, dampen.
Mahein, n a k-, vadsig, loom, lusteloos
zijn.
Mahewain, (v. m e h e en w ai n)
eenig, eeniggeboren, zonder weerga.
J a n a n m a h e w a i n, ccnig kind.
R a w i t mahewain, kleetl zoo-
als niemand anders er een heeft.
Mahilin, ongerept, b.v. van een maagd,
een woud.
Mair, begm van den oostmoesson, all
meestal nog flinke regens vallen, (loot
timoer, die van *t oosten komen en
ook cl o o t mair genoenid worden.
Tijdens deze regens worden sommige
plantingen bepoot en bezaaid, wee
m a i r.
Mailing, hemel in uitspansel. Mai-
ling* dafinfit, letterl. hemel met
zeven verdiepingen = zeer hoog. M e-
1 aikat erloi mail ing, de geesten
der kleine kinderen, of engelen zijn in
den hemel.
Majawn, of t e w a t m a j a w n, rooi-
tijcl der aardvruchten.
Mai nalmsoort, sikas, cycas Rutn-
pliii Miq. De jonge bladscheuten worden
gegeten als groente; de vruchten worden
in water geweekt om de giftige bestand-
deelen te doen uittrekken, claarna ge-
droogd, fijn gestampt, gewasschen als
sago, en bezinksel als sago bereid en
gegeten.
Majik, bluf, aansteHerij, pronkerij,
pocherij. Enoet majik, zich pron-
kerig of blufferig aanstellen. E n-, pron-
ken, sno even, bluf fen; zulks aan vrou-
wen verwijten is voor haar zeer bescha-
mend.
Majoen, genoegen, vreugde, opgewekt-
heid. N i-, graag hebben, zich verheugen
over.
Majoran — Man
106
Majoran, loer of 1 i r m a j o r a n,
zie 1 i r.
Makbelk, azijn, edik.
Makfoel, boomsoorfc, ficus leucanU
toma. Aftreksel der bladercn wordt ge-
dronken tegen spruw en keelaandoe-
ningen. De getah client als smeer.se!
tegen huiduitslag*.
Maldiwoer, vriendschap. N i m a k 1 i-
woer b ok enlioev h i r a, met
iemand beviiencl zijn.
Makloesin, glad, glanzenil, gepolijst.
Maknilwoean, zie baknihvoean,
Makrakat, kittelig, kittelend gevoel,
Makrodam strafschukligheid, de straf
zelve. Enfedan n i makroda n,
zijn straf uitboeten,
Makroe, r a a n makroe e n-
hoe v..., boos zijn op ...
Makroedan, last, moeilijk, bczwaarlijk,
kommer.
Mai, e n-, G.K. = e n- m a 1 i t. Op Ivl.
K. in de verbincling: enmal oeman,
glimlachen.
Mai, (M. inaloe), sehaamte, .schande.
E n j o 6 1 m a 1, een verneclering onder-
gaan. Enoet mal enlioev 3i i r a,
iemand beschaamd niaken.
Malai, (M. Malajoe), Maleisch.
Malan, (v. e n- lan), die iets najaagt,
inzonderheid, zij die een bruid ten
huwelijk gaan afhalen. Mas mala n,
geschenk, dat degenen krijgen, die een
ontvoerde bruid achterhalen.
Malarat, n i-, G.K. = neb- larat.
Mai as, (M. malas), lui. Kader
m a 1 a s, ligstoel.
Maleban, (v. lob an), bolroncl.
Maledan, gereed van spijzen.
Malhein, rust, welvaart. E n~,' rustig,
op zijn gemak zijn, zicli wel gevoelen.
E n cl o e k malhein w a t, zich vol-
komen wel gevoelen. Raein m a I-
li e i n, welzijn, welvarendheid.
Maliin, glad, glanzencl, gepolijst.
Malin, (v. mal), sehaamte. Meen
m a 1 i n, fatsoenlijke benaming voor de
schaamdeelen.
Malit, e n-, lachen. Enmalit of
e n m a I i t for h i r a, iemand uit-
kichen. Enmalit enhoev h i r a,
tegen iemand lachen.
Malleher, en-, in clienst, in ’t werk
hebben.
Maloban, e n-, treuren om, verdrietig
zijn om; zich wreken op, uit wrok bena-
deelen.
Malok, zie m a cl o n g.
Maloi, of in a 1 6 i d e r, gezel, mede-
reiziger, makker. ( E n-, meevaren, mee-
reizen, inzonderheid om anderen gezel-
schap te houden.
Malon, oprecht, eerlijk, natuurlijk van
ziektes. 0 e 1 s e h o e t malon w a t,
een ziekte, die natuurlijkei’wijze ont-
staan is en niet te wijten is aan booze
invloeclen van toovenaars of geesten.
Mam, aanspreking van kinderen tot
hun vader, van de ouders tot hun zoons
en in ’t algemeen in vertrouwelijken
omgang tegen oudere mannen en kleine
jongens; tot deze Iaatsten zegt men dan
liever mam koe t Mam b i e b, zie
bij ait.
Mam, e n-, verloren gaan, verloren
zijn, liutteloos besteed zijn. Voor ver-
liezen als beclrijvend werkw. bezlgt men:
en- w a t o e k. E n b a e n m a m, ver-
dwalen, vertrekken zonder adres na te
laten.
Mam, e n-, pruimen, betelnoot kauwen.
Mamahawn, (v. en-mahaw), vijancl.
Mam am n e f-, onduidelijk zijn wegens
verren af stand.
Mamin, vischsoort. Enweeng to-
mat w a a w n m a m i n, den mens then
loozen schrik aanjagen.
Manir, e n-, lawaai niaken.
Man, enbein man, zeker spel met
kanarinootjes gespeelcl. Kanarinoot aan
een klapperbladnerf gestoken, waarmeo
bij clit spel geworpen wordt.
Man, of manoet, vogel. In samen-
stellingen gebruikt men meestal man.
Man o h o i, kip. Man teran, haan.
Mail — Manrengan
ioj
Man to, of m an i t e, hen. Man
oeoer, in ’t wild levende vogel. Man
ten, vogeldrek.
Man, e n-, stom zijn. Mannian,
stomme.
Manaan, (v. naan), spijs, voedsel.
Manamvar, (v. man, an en war),
gevogelte, all-erlei vogel s.
Mandar, Mandar, landstreek in Z.-Ce-
lebes. Esbo Manda r, een sarong-
soort.
Manel, zie amnelat.
Manen, of kaboer manen, G.IC.
daas.
Maneran, sirihblad; bij uitbr.: betel-
pruim.
Manfodar, boomsoort, Myristica cele-
l>ica' Micj.
Mang, men (doch in 't Keieesch steeds
meervoud) , iemand. Mang erboer
lung’ a f a, men heeft mij bestolen.
Manghi r a, wie ook, iemand. M a n g*
be? wie ? Mang h i r a w a e i d, nie-
niand. Mang ohoi i, de lui van (lit
dorp. Mang ohoi, zie j ( a n ' o e r.
M a n g b e i ? wie is claar ? wie is dat ?
Enbangil mang, iemand slaan.
Manga, bereide sago, sagokoekje.
Manga Jar, klein pak sago. Manga
baba w, gebakken sago. Man g a
Sevan, kubusvormig sagokoekje. M a-
ngaErjat, groote sagokoek. Manga
Eiwav, sagokoekje, zooals op Kei
gewoonlijk gemaakt wordt. Mang a
w o e 1 w o e 1, roodachtig geldeurde sago.
Manga matan, een sagokoekje.
Manga Jar, -een soort ziltige puistjcs
of blaasjes.
Mangaan, zie n a m g a a n.
Mangmang, langzaam, traag, over
langen tijd, b.v. mangmang w e 1
e n cl a t, over langen tiid komt hii terup*.
Mangmang w a -e i d, binnen kort.
0 e m o ie t a f a mangmangli, ge
zijt erg treuzelig.
Mangon, stom.
Mangsiw, (v. siw), zwartsel, inkt.
Manifin, dun van platte voorwerpen.
Manihoen, (v. nef- nihoen), paim-
wijntapper.
Manil, Manileesch. T o m at M an i 1,
Manilees. Ri Manil, een welriekend
gras, dat als specerij bij visch of vleesch
gekookt wordt, anclropogon Schoenan-
thus.
Man jew, sperwer, kiekendief.
Manjifit, of fo, vischsoort.
Manjobar, of koerkoeroek d a-
r a n w o w a n, vogel soort.
Mankat, zeemeeuw.
Mankanor, sehaaltje met delcsei.
Mankahoengil, vederbos.
Mankasar, Makasser.
Mankit, (v. man en kit), ijs vogel,
sauropatis chloris. Wanneer men voor
een zaalc uitgaat en onderweg* een
ijsvogel ontmoet, moet men op diens
schreeuw letten. Roept bij : kit, kit,
k i t, dan zal men de zaak winnen ; roept
hij: fre, fre, f re, = ontslagen, dan
zal men de zaak verliezen.
Mankoean, kleine veelkleurige parkict.
Mankohoe, of kassoesoes, klein
vogeltje, dicaeum Keyense.
Manman, zie en- man.
Manmanoct, gevogelte.
Manngaan, gewonde, gekwetste. Mat-
in a t a n man n g a a n, dooden en
gekwetsten.
Manngat, ronan m a nnga i, kaladi
met purperen stengels.
Manoeb, vogelsoort, graucalus inela-
nops.
Mamigirit, vogelsoort. Nanggrehi
w a a w n manngirit, tlruk door el-
kaar praten, kwetteren. Zie n g i r i t.
Manoet, of, vooral in samenstellingen,
m a n, vogel. Enlan, e n d o e k, of
e nb a manoet, in de rijst- of mais-
plantingen de vogels verjagen.
Manon, vroedvrouw. E n-, vroedvrouw-
diensten bewijzen.
Manrengan, (v. man en rengan),
vogelnest.
Mansir — Marls oen
ioS
Mansir, (v. e n- sir), lets wat client
om te bedekken. A f a in ansi r, of
mansir wahan, zie bij walian:
e n s a k of ensir wahan.
Mansiw, (v. man cn s i w), ecu zw ar-
te vogelsoort.
Mansoewat, zwaluw.
Mantanafc, (v. m an en t a n a t), een
duif soort, — woedar, ptilopus xan-
tocrnster. Men meent clat de zielen van
kleine afgestorven kinder tjes in dezc
voxels verhuizen, Van daar ook hun
weemoedig* gekir.
Manteran, (v. m a 11 en tera n) haan.
Mantiloer, vogelei, inzonderheid kip-
penei. j
Mantros, (H. niatroos), matroos.
Manwav, soort tortelduif.
Manwoen, of manwon, zie m a n-
w o e o e n.
Manwoeoen, (v. man en w o e o e n),
veder, vpclerbos. E n b a s a r b o t a n,
hoekron,kaboes, manwoeo en 3
hij ga verloren als een botan- zaaclje, een
boomblad, een kapokvlok, een veer: ver-
wensching tegen een clief . Manwoe-
oen is ook: edelkoraal; een rif plant,
M. akar bahar: een armband van deze
Iaatste gemaakt.
Maoelil, e n-, beminnen.
Maoerat, (v. oerat, arbeid), ijverig.
Maoerat, (v. oerat, acler), geaderd,
gestreept.
Mar, en-, lichten, scbitteren, glanzen.
Mar, e n-, G.K., zoet zijn van kinderen.
Mar, nak-, (M. kemarau), droog zijn
van clingen, die gewoonlijk niet nat zijn,
b.v, kleeren, waschgoecl, en clingen die
toevallig nat geworden zijn.
Mar, n e s-, zie n e s- mara r.
Maraan, licht, = niet zwaar; ook fi-
guurlijk. S a of cl 6 s rn araan, lichte
overtreding, dagelijksche zonde. B e r-
k a r maraan, zaak van weinig
gewieht. Oerat maraan, licht werk.
Enkerdja maraan wat, slechts
lichten, arbeid verrichten. 0 e 1 i n ma-
raan, lenig* van lichaam, rap in zijn
beweg’ingen zijn. E n b a maraan,
makkelijk, luchtig loopen.
Marar, a i marar, zie a i k o e t a n.
Marar, n e s-, of n e s- m a r, ondui-
dclijk, heiig zijn. M a t a n n e s m a r a r,
schemeren der oogen. Aron nes m a-
rar, tooverkruiden, om iets of iemand
voor anderen onziclitbaar te maken.
Maras, zie bij ngiv,
Marde, G.K. = matkasloeoe n,
vischsoort.
Mardik, of bardik, (M. mardika),
onafhankelijk, vrij.
Mardoe, (v. n e f- do e), k 5 1 m a r-
cl o e, zie k o i.
Mari, bedwelmend, van betelnooten.
i s o e marl
Marin, (M. marinjo), een soort veld-
wachter, clien men in elk dorp aantreft,
die de bevelen van opperhoofden en amb-
tenaren omroept, ’ t volk bijeenroent voor
vergaderingen of heerencliensten, enz.
Marin g* r e d j a, koster. Marin
s k o 1 a, iemand die de spijbelaars moet
ophalen voor de school.
Markisat, een klimplant, de markisa
of grenadine.
Maroen, zie maroet.
Maroeoen, zie n a m- r o e o e.
Maroeoet, vischsoort.
Maroet, e n-, of n a m-, tam, mak,
gedwee zijn.
Marohoi, of m a n g o h o i, (v. m a n g
en ohoi), clorpelingen, dorpsbewoners,
inzonderheid de mannelijke bevolking,
wijl die vast in 3 t dorp blijft, doordat ze
niet uithuwelijkf naar anclere clorpen. In
tegenstelling hiermee heet de vrouwe-
liike bevolking: j an o e r, — cle meisjny,
die wel naar elders nitgehuwelijkt
worden.
Marom, of marwoein, treurzang.
Enron of ensikar maroin, een
treurzang zingen.
Martsoen, (M. mertjoen), voetzoeker,
(vuurwerk).
Marwaein — Mas
log
Marwaein, (v. m a n g en e n-w a e i t),
hetgeen leeft, de levenden; frisch, groen,
onverstorven; ongaar,
Marwinit, een boomsoort, welks bout
makkelijk klieft en blekt, van daar de
naam, mar- win it.
Marwinit, G.K. = kawinwinit.
Marwoeln, zie maroln,
Marwoekoen, effen van kleur, een-
kleurig.
Marwoel, pas uitloopende jonge opos-
sum.
Marwoeoen, manscbap op een boot,
matroos.
Marwoetoen, vreem deling, n.l. van een
ander dorp. Vreemdeling, d.i. buitenlan-
der, ~ m a v.
Mas, aimas boomsoort.
Mas, (M. amas), goud, zilver, van
goud of zilver, stuk goud. Mas w o e 1-
w o e 1, goud in tegenstelling met mas
n g i e r, zilver. Mas wahan, zuiver
goud. Mas t i. m r o e n, bronskleurig
goud. Mas wahan ningier, goud
van min gehalte. Mas bis, goud van
slecbt gehalte, messing. Mas koko,
kleine stukken goud of zilver. Mas
1 a 1 a i, groote stukken. Mas llklak,
minderwaardig goud. Mas toentoe-
n a n, teten d e d o c, of liar o e, ou-
de kostbare stukken; (het gehalte worclt
door deskundigen vastgesteld, door rui-
ken enproeven op de tong). Mas poe-
s a k, erfgoud. Mas m i t o e, goudstuk,
dat tevens tot belichaming van een mi-
toe dient, en als zoodanig vereerd wordt.
Dergelijke, vaak kostbare stukken, lig-
gen meestal onbeheerd in ’t bosch op een
bord onder een steen of in een rotsholte.
De mitoedoean aileen mag ze na-
cleren en aanraken; anderen zouden
daardoor zielc worden. De meeste dezer
stukken hebben belialvc andere wonder-
bare hoedanigheden, de eigenschap ’s
nachts in een varken te Veranderen en als
zoodanig zoeken ze dan den kost in de
planting'en. Deze, en ook andere bizon-
der kostbare stukken, liebben een eigen
naam, b. v. het mas mitoe van
N g i 1 n g o f heet als goudstuk: r e w
Berngas, en als mitoe: Toetfd r.
De meer gewone goudstukken worden
genoemd naar hun gedaante of de voor-
werpen waarop ze gelijken, b.v. mas
w o e o e t, stuk goud in vischvorm. M a s
sorof sorweilan, ketting van plat-
te ringen eindigende in een vischstaart.
Rew mas, ketting van g-ewone scha-
kels. Maskoeba, gebogen .stuk. Mas
kikir, kamvorm, n.l. hoefijzervormige
kam: alleen de rug is van goud, waarin
een getand stukje blik gestoken is. Mas
b a b a w, vierkant plat, in den vorm van
koekjes in een b a w gebakken. Mas
manoet, vogelvorm. Mas n g a-
r o e n, oorvormig. Mas n i e f, in den
vorm van den visch n i e f genaamd.
Gouden of zilveren sieraden worden met
den naam van dat sieraad aangeduid,
als tenta n, vingerring, a of ■ s e 1 a k,
armband, enz.
Bij *t berekenen cler huwelijksgift,
worden de goudstukken ge-
noemd volgens ’t bizonder doel waar-
voor ze in dat geval dienen. Ofsclioon
deze stukken als goudstukken vernocmd
worden, kunnen ze ook betaalcl worden
met andere stukken van waarde, als
kanonnen, olif antstanden, enz. Mas
a j e, een .stuk goud, dat vooraf reeds
betaald wordt, om de braid te besprekcn,
zoodat een ander ze met' meer Koopen
mag. Hetzelfde gebruik geldt voor elkexi
koop van eenig belang. Bij renrcn
wordt de mas a j e vervangen door de
mas beeher, (v. e n b a en enher).
Mas ngaban teinan, eigenl. goud
dat dient als kiel, waarmee men den
bouw eener schuit begint: dit is ook het
eerste stuk der eigenlijke harta of
huwelijksprijs, dat betaalcl wordt. Het
moet een bronzen kanon zijn. Bij r e n-
ren heet dit mas cl e i n a n en m a s
batoeang. Ma,s s i d s i d a k, (v.
en- sidak), stuk dat gegeven wordt
om de braid mee te mogen voeren. M a s
oeoenofwavloev, stuk, dat gege-
ven wordt, om de moecler schadeloos te
stellen voor al de zorgen aan het kind
besteed; zij geeft daarvoor een slavin
aan haar dochter, die wav 1 o e v, korf-
draagster, genoemd wordt, en die de
bruid verder zal dienen, vooral haar
m and je dragen, wanneer zij uitgaat.
Mas 1 o r e t o e k f\e r* stuk, dat de
moeder der braid krijgt voor ’t baden
van deze met f e r, toen ze nog klein
was. Mas t o e b loev, stuk, dat als * t
ware de bruid vervangt in J t ouclerlijk
huis. Mas tahalim, (v. e n- taha
liman), stuk, dat gegeven wordt aan
de vrouw, die de braid uitgeleidt. M a s
maloer nit, (v. n a f- loeroet
n i t), of m a s m o e 1 i m, stuk gege-
ven als offer aan de schimmten van de
voorouders der bruid. Mas nitwang,
(v. nit howang), het deel dat de
slaven en r e n r e n ? s der familie der
bruid krij gen. Mas d i r t a 1 i k, ( v. en-
d i r en e n- t a 1 i k), stuk gegeven opdat
Mascncs — Mat
no
men de bruid zal laten vertrekken. Mas
t e t Jar, of a r 6 n rahan, stuk te
betaalen voor al de bittere dranken, die
cle nioeder der bruid geslikt heeft, toen
se haar baarde, endoekrahan, Mas
soes wahan, stuk dat betaald moet
worden, als de bruid een weduwe is met
voorkinderen, die ze moet achterlaten
en die schadeloos gesteld moeten worden
voor de zoogster, die hun ontnomen
wordt. Voor dit ailes zijn geen stukken
van vaste en bepaalde waarde voorge-
sclireven; de bei angheb bend-en beraad-
slagen, of de aangeboden stukken vol-
doen. Mas jaman h 6 n, stuk dat
betaald wordt voor den onbekenden
vader, als de bruid een onwettig kind is
en dus anderen haar hebben moeten op-
voeden. M,as mala n, zie malan.
Mas s 6 b s 6 b, kanon, dat iemand be-
talen moet, die een anclers vrouw ge-
schaakt heeft opdat men ’t hem niet
meer tot zijn bes chaining kunne verwij-
ten, wijl door dit offer, s 6 b s 5 b, de
schuld gedelgd is. Enwer s 6 b s o b,
deze boete betalen. Maslion, stuk, dat
iemand, belialve de gewone harta nog
betalen moet, die een anders vrouw ge-
schaakt heeft, ora deze tot vrouw te
mogen nemen. Mas ar j af, stuk, dat
betaald moet worden door iemand, die
een vrouw geschaakt heeft, om het vuur
te dooven, enar j a f, dat men onder *t
huis van den schaker heeft aangestoken,
om hem kwansuis te dwingen de bruid
uit te leveren. Dit vuur is een groot
rook vuur. Mas naan d o e a n, let-
terlijk: het goud schaadt zijn eigenaar,
wordt gezegtl bij eexv' ongeluk, dat ie-
mand zichzelf aandoet, b. v. als hij zijn
eigen zaken breekt, in zijn eigen schiet-
strik, f anf an, loopt, enz. Mas r o-
kan, opgewerkte of a jour bewerkte
figuren in vlechtwerk. 0 e o e n mas,
gouden stokknop als ' ’* *1 ' ’ 7 ■■
der opperhoofden. M \ ■. .
w o e o e n. Mas b a b, venusberg.
Masenes, (T-I. machinist), machinist,
Maseren, G.K. = n a t- nieen.
Maserid, vischsoort.
Masin, (H. machine), machine. Ma-
s i n n e f h 6 r, naai machine.
Masin g, zout, Masmasin g, gezou-
ten.
Masloin, en-, treuren, bedroefd zijn.
E n m a s 1 o i n a £ a, om iets treuren.
Masmasing, zie masin.
Masngoeoer, een kleine oestersoort.
Masoehoen, droefheid, kommer. E n-
sikar jn i t n i masoehoen, een
doode beweenen door een huilerig
gezang. Enoet kaloen masoe-
hoen, bij J t afhalen eener bruid een
afscheidsmaal geven aan de familie van
den bruidegom.
Mastik, Mein kanonnetje.
Mastik, parelmoerschelp. M a s t i k
0 e 1 i n, parelmoer. Mastik m a t a n,
par el.
Mat, schuld. Enwar h i r a n i mat,
jegens iemand schulden hebben, bij
iemand in J t krijt staan. Enhora k, of
nanoet mat, schulden invorderen.
Enwer mat, schuld voldoen. Ngoin
e n w a v mat, zegt men als men geen
bijspijs bij zijn eten heeft.
Mat, rauw, ongekookt, ongaar, onrijp.
Naanmat, rauw, ongekookt iets eten.
Mat, zegt men ook van een tuin, die
nog niet afgestookt is, of waar ’t vuur
bij ’t afstoken niet voldoende gebrand
heeft: het tegenovergestelde is ook in
deze beteekenis : neotahan. E n j i-
1 i n m a t, in 'een reeds afgestookten tuin
het niet verbrande bout bij een verza-
melen, en dat weer aansteken, enti-
f a k mat. E s d a w mat, vuurwerk,
lucifer.
Mat, a i m a t, boomsoort.
Mat, en-, (M. mati), sterven, over-
lijden, uitgaan van vuur: stilstaan van
melcaniek of al wat in beweging ge-
bracht is; af of van de beurt zijn bij J t
spel; verwiideren van een weg, luwen
van den wind; kalm zijn van de zee;
uitgedroogd zijn van een bron. I nan
e n mat, lui, vadsig zijn. Meera en-
raat! verwensching: dat uw schaam-
deelen versterven. Matam enraat
t e ? ben je blind ? zie je dan niet uit je
oogen ? T e t a n enmat, zeer ver-
moeid zijn van arbeid. Hira enraat!
bczwering: ik moge sterven als ’t niet
zoo is: wijl ’t echter maar een soort aan-
bod van eede is, spreekt men in J t al-
gemeen, h i r a, iemand. N e n n 5
oemat ohl of deddo, oemat-
ukke te! oei, oei! uitroep van pijn.
Ennuit wordt ook gezegd voor gene-
zen van worden en ziekten, b.v. n i k a-
bahiel enmat ru k, zijn wonde is
genezen.
Ill
Mat — Matran
Enmat wordt ook als overgank.
werkw. gebruikt in de bet. van: hevig
verlangen, snakken naar, b.v. oemat
uk a t b a k, ik snak naar wat tabak.
N a k-, verstorven, dor. Moeroen
nakmat, grijs haar.
Mat, — matwan, b.v. ini mat
j a w, hij is jonger clan ik, volgt op mij
in geboortetijd.
Mat, zie m a t a n. E s cl a w m a t,
vuurwerk, lucifer.
Mat, n a m-, zacht, zwak, mollig,
tenger zijn.
Mat ad jaw, (M. mata djauh), verre-
kijker.
Matak, missehien, wellicht, bijna, M a-
tak oelek, ik viel bijna. Matak
e n cl a t ruk i, wellicht zal hij zoo aan-
stonds komen.
Matan, of, vooral in samenstellingen,
mat (M. mata), oog, in eigenlijke en
in talrijke fig. bet. Mat s i e n, blinde.
Mat- j a t, rood ontstoken oogen. M a-
t a m t e ! matam w o e 1 w o e 1 t -e ?
of matam enraatte? kijk dan toch
uit je doppen! Neran matan, wa-
penen, gereedschap. Ded matan, in-
gang van een weg of voetpad. Wer m a-
t a- n, bron, wel. K a 1 b i s o e m a t a n,
oog van een zweer. Jen matan, zie
n gal i wo, or. Liman matan, zie
ngaliwoer. A e i 1 matan, sleu-
t e 1 g a t. Esbo matan, bloemen op
een lap goed. D j a r i n g mat a n, mans
van een' vischnet. B a w mata n, gleuf
in een oventje waarin de sagokoekjes
gebakken worden; vandaar is matan
ook de stuksnaam van deze koeken. In
J t algemeen zegt men nog matan voor
gaatje of kleine opening in tal van voox-
uerpmi: been u m u t an, oog eeiier
naalcl; k a d i n g mata n, knoopsgat;
cl i w mata n, aarsopening; enz. M a-
tan is ook nog stukswoord voor knoo-
pen, haken en oogen, naaklen, kleine
schelpjes, enz. Ficl matan, cleurope-
ning. Esniwoet mata n, venster-
opening. II a b o matan, ringvormig
teeken op de booten, met verschillende
randversieringen, krulletjes, svastika,
enz.; alnaar de verschillende families is
de 1 a n t a r der boot. Dit teeken wordt
aangebracht aan weerszijden van den
voorsteven der vaartuigen. In ’t midden
claarvan bevestigt men een k a w o e 1 als
offer voor de zonden, om alle onheilen
van de boot af te wenden. Met deze
kawoel voorzien, heet het: habo
mata n, het oog tier boot, en is het de
talisman of h i e n s o e w a t der boot.
Geclurende eene langere reis als de
vrouwen in een huis het heilig vuur on-
derhouden, endoek moel (zie
mo el), zijn ook verschillende dingen,
die bij de daaraan verbonden plechtig-
heden verbonden zijn, met de lantar
der vertrokken booten geteekend. W a-
han matan, gelaat, aangezicht. Dar
matan, ruitjes van een mat of alle
antler vlechtwerk, of weefsel. G o e n-
d i n g mata n, oogen eener schaar.
Matan wordt nog gezegd voor: kiem,
oog, jong uitspruitsel van planten.
Matang, en-, (v. matan), uitbotten,
ontkiemen, uitspruiten. N a m-, uitgebot,
ontkiemd.
Matengtengan, rcchtschapen, eerlijlc,
betrouwbaar.
Mat j at, (v. matan en e n- jut),
rood ontstoken, ett'erafscheidende oogen.
Matkasloeoen, vischsoort.
Matkob, vischsoort.
Matlak, (v. matan en lak), een
soort kokosnoot met rozig vleesch. Moe-
roen matlak, grijs haar.
Matmat, (v. e n- mat), doocl, doocle,
dor, vers tor veil. Tomat m a_t m a t,
doode, overledene. A i rn a t m a t, dor
hout. Moeroen m a t m a t, grijs haar.
Mat matan, (v. e n- m a t), doocl, dor,
verstorven, doocle. Matmatan ma-
n g a a li, dooden en gewonden. B e r-
kar matmatan m a n g a a n, zaak
waardoor oorlog ontstaat, casus belli;
een zeer gewichtige zaak.
Matmatan, boete versclmldigd door
iemancl die trouwt, zonder claarvan aan
zijn machthebbers kennis te hebben
gegeven.
Matmedar, letter!.: opossumoogen, rr
halfgeloken oogen.
Matngilwoean, een scbelp van de
murexsoort.
Matngoefar, vischsoort met zeer
groote oogen. Fig.: grout e, star kij kendo
oogen.
Matoeang, (v. en- b e t o e a n g),
helper, gezel, malcker, medewerker.
Matran, G.K. = f a h e n of b a b.
Matramat — Melaikat
XI2
Matramat, en-, klein kind oppassen.
Matsien, (v. m a t a n en sien), blind,
blinde.
Matsit, G.K. = tabil.
Matwan, kinderen tusschen de eerst-
geborene, janan j a n, en het jongste,
1 o i s o e s.
Matwoel, a i m a t w o e 1, boomsoort,
excaecaria Agolloeha L. Een paar dr up-
pels van de getah client als purgatief.
Mav, vreemd, uitheemsch, alles wat
niet van Kei of van Kei liexkomstig is.
Tomat mav, vreemdeling van buiten
Kei; zie marwoetoen. Enlioba
m a v, buiten Kei op reis gaan. K a k a r
mav, melaatschheid. Atnebar mav,
de Tanimbar- eilanden. E n mav, zoefce
aardappel. Mav Eiwav bissa, bin-
nen- en buitenland; lanclgenoot en vreem-
deling\
Maw, e n-, of e n-' m aha w, haten,
vijandig zijn.
Maw, nak-, miauwen.
Mawak, en-, (v. maw an), bescha-
duwen, overlommeren, verduisteren.
Mawan, schaduw, schaduwboeld. M a-
w a n 1 a i gezet, zwaarlijvig.
Me, nak-, blaten.
Meek, en-, (v. meen), bescliaamd
zijn, zich schamen, vernederd zijn.
Enmeek a f a, of ental a f a, zich
schamen over of wegens iets.
Meen; deze vorm is weinig* in gebvuik,
nicest hoort men de verbinding* met den
eersten pers. meerv. van J t bezit. voor-
naamw. = m e e t, schaamte, sehande die
men ondergaat, schaamdeel, iets waar-
over men zich schaamt, schaamtegevoel.
Entaha koeoektomatni meet,
iemand die een vrouw verkracht lieeft,
dwingon met haar te' trouwcn. 1M een
e n ni a t, zie bij en- m at. E n w a-
t o e k meet n i mem of m a 1 n i
m e m, alle schaamtegevoel afwerpen,
zich schandelijk geclragen, alle sehande
dulden. Meen m a 1 i n, zie m a 1 i n.
Meet, zie m een.
Med, en-, of ene r m e d, verve n~
schen.
Med, of m edme cl, een schelpdiertje.
Medar, opossum, cuseus. Zijn vleesch
geldt vo or een iekkernij. Medar mel,
cle wit met grijs gestreepte; de fijnste
soort als wildbraacl. Medar i r i, de
grijskleurige. Medar leman, man-
x.eijjke m e cl a r i r i. to e cl a r m e t-
r a n, wijfjes medar iri. Medar
irin, mannelijke me cl arm el. Me-
cl a r w i d, wijfjes meda r m e 1.
Zwangere vrouwen laat men den kop van
leen medar) eten, als men er een be-
machtigd heeft, dan zal het kind even
als dit buideldier een klein hoofdje heb-
ben, hetgeem de be vailing vergemak-
kelijkt. ,
Medar ni kabil, of war medar ni
k a b i 1, een slingerplant.
Medja, (M. medja), tafel. Medja
s a n t, commimiebank.
Medmed, een oorhanger, door vrouwen
geclragen.
Meen, nat-, (M. majin) , spelen, gek-
heid maken. Natmeen h i r a, iemand
vo or den mal houden.
Meg, (M. medja), tafel.
Mehe, zelf, slechts, enkel. J a w m e-
h e, ik zelf. Einmeh e, een enkel e.
Einroe mehe, slechts twee. J a w
mehe w a t, ik alleen, ik alleen niaar,
I enron wat mehe, hij doet niets
dan huilen. ( E n t a 1 war o m e li e,
volgens uw eigen goeddunken, zooals ge
zelf wilt. I mehe wat n i s a, ? t is
zijn eigen schnld.
Mehen, boomsoort.
Mel, rechts. K e d i n mel, rechtsche
kant.
Mel, of m elmel, adel, adelijk. Mel
h e 1, of 1 melliela i, hooge adel.
Mel ngiljow wat at, aclelijke,
zoncler stamverwantschap, lagere adel.
Mel kasil woet, aclel met uitge-
breide stamverwantschap, hooge adel.
Mel, en-, groeien, rijzen, uitdijen.
Ental enmel, van kindsbeen af .
E n m e 1 1 a i r u k, hij is al groot
geworden. E n m el malhei n, voor-
spoedig, welvarencl, gelukkig zijn.
Berkar enmel, de zaak wordt ern-
s, tiger, Ental noelioe enmel, van
9 t allereerste begin af.
Melaikat, (M. malaekat), schimmen
van kinderen, die gestorven zijn, eer ze
vast voedsel genoten' hebben, en in de
mailing’ worden opgenomen; engel,
Mele — Miet
Z13
Mele, stopwoord. Oho mele, wel ja,
ja toch. I mele of waeid mele, en
toen.
Melinan, kalm, stil, T a h e i t meli-
nan, kalme zee. Moetan melinan,
looze wolk, waar geen wind of buiig
weer bij zit. To mat melinan,
vreedzaam mensch.
Melmel, adel, adelijke.
Mem, naam, naamgenoot. E n f a-
m e m, een naam geven.
Meman, (M. nama), naam, bena-
ming, f aam. Ini meman s i e n, liij
is slecht bef aamd. Enlawoer hira
m e m a n, iemand lasteren, kwaadspre-
ken, Ensak meman, prijzen, loven.
Enoet tomat m e m e r, iemand eer
bewijzen, met achting en waardeering
behandelen. E n 0 e t f 0 meman, op-
spraait verwekken, ruchtbaar maken, he-
ro emd worden; voor de eer iets doen.
Memeen, (v. nat- meen), spel,
s che its, gekheid, grap. Afa me-
meen, 01 afa bebein, gekheid,
grap, beuzelarij.
Mengak, en-, (M. mengakoe), beken-
nen, beiijcten, instaan voor, aannemen te
doen, te maken of te leveren, b.v.
i enmengak n i n g r a h a n, hij
heeft aangenomen een huis voor mij te
maken.
Mengarti, (M. mengarti), verstaan,
begrijpen.
Mer, n a m-, voorbereiden, toebereid-
selen maken.
Meran, morgen, volg'ende dag. M e-
ran e s m 1 r, morgen vroeg.
Meran, of m ermeran, fijne haar-
tjes op bladeren, bamboe, enz., die jenk
yeroorzaken. O e 1 i n m e r m e v a n,
een jeukerig gevoel hebben, wegens die
haartjes. E n-, zulke haartjes hebben
of afgeven.
Mermeran, zie meran.
Merok, Merauke.
Mes, pijl of vischspeer met een
ijzeren punt met weerhaak.
Mes, enkel. K e d i n mes, een
enkelen kant. S a r of j e 1 me,s, hutje
met een enkelen dakkant, dus afdakje.
Ngai'oen k i jd mes, schelpje met
een enkelen kant, = oorschelp je.
M ester, e n-, gezag of recht doen
gelden op, zich aantrekken, zich gelegen
laten liggen aan.
Met, zwart. A i m e t, een ebbenhout-
soort, diospyrossoort, maba ellyptica
r oivsu vv a u m e t, zwurie steensoorc.
Wat met na moe diw te? spot-
vraag aan iemand die lui is om op te
staan. l)e w a t met wordt . 00k veel-
vuldig als verbodsteeken gebruikt. Hij
wordt gelegd aan den voet van een
b e 1 w i v i n; de menschen nemen een
voor een den steen op of raken hem aan
mec een inuiti, terwiji ze met de anclere
ten hemel wijzen en onder aanroeping
van D 0 e a d- Eer- W o e a n of Ler-
w o e 1 , bezweren, dat die steen hen zal
treffen, als zij ’t beloofde verbreken.
Jjeze oezwermg heec: e n w i 1 wit
m e t.
Met an, na n g : , (v. met), zwart,
donker van kleur zijn.
Meter, (H. meter), meter als leng-
temaat en als meetwerktuig, duimstoK.
Metmettan, (v. mettan), zwerms-
ge wij ze, tro epsgewij s.
Metran, zie matran.
Mettan, zwenn van insecten, vluclit
van vogels, school van visschen, troep
van menschen.
Mi, pis. N e k-, pissen, wateren.
Nekmi w a t a n, wateren. Nekmi
fedan, doen stikken door overgroei,
b.v. nifar nekmi fedan atbak,
het onkruid heeft de tabak verstikt.
Miet, (M. meti), ebbe, het bij ebbe
bloot . gekomen strand, de zeebodem
zoover die bij ondiepten zichtbaar is.
Miet enro, de ebbe valt in. Miet
reta n, het laag tij op zijn keer-
punt. Miet lai, ebbe met zeer laag
verval, zooals b.v. bij voile of nieuwe
maan. Miet sien, ebbe met weirng
verval. Miet j a n a n, rif, zandbtink in
zee, die met laag water droog valt.
Noelioe miet bissa, ’t heele land
en strand, overal, heinde en ver.
Enleik hira baeil te entoeb
m i e t, met verachting op iemand neer-
zien, letterlijk: als op drek die op het
strand ligt, (het zeestrand is de alge-
meene bestekamer). Wad miet,
sclielpdieren en visschen die men op en
W s
Mil- — Mitlt
XI 4
langs het strand vangt. M i e t a b re-
nan, zie abrenan. Mi e t ley
s a k, laag tij overdag’ invallencl. M i e t
] e r wav, laag tij bij avond invallend.
Miet declan, laag tij bij naclit in-
vallend. E n t a i miet, langs het strand
schelpdiertjcs en vischjes zoeken. En-
b a m i e t, of enho m i e t, langs het
strand loopen, het strand als verkeera-
weg besehouwd.
Mif, droom. Droomen ontstaan, door-
dat de ziel, angmaan, gedurende den
slaap het lichaam verlaat; de personen
of plaatsen waarvan men droomt, heeft
de ziel bezocht of ontmoet. Voelt men
zich bij 't ontwaken onlekker, of ziek,
dan heeft de ziel op haar tochten
booze geesten ontmoet, die haar mis-
handeld hebben. E n t 6 r .mif, een
droom verklaren. En-, droomen. Wan-
neer men een sprookje gaat vertellen,
laat men eerst eenige oogenblikken het
gelaat op de ltniecn rusten, zich houdend
alsof men slaapt, daarna richt men zich
op, zeggende: oemif ken r u k. ik
heb al wat gedroomd, en begint men
zijn verhaal. Oemdoek oemmif
aka? wat zit je daar te droomen?
Miin, (v. mi), pis. N i-, wateren.
Mil, vischsoort.
Mimi, kleine mier.
Mimin, oom, broer van moeder; voor
broers van vader zegt men jaman
j a n of jaman warin.
Mimir, (v. en- m i r), snoer, list, al
wat aangesnoerd of gerist is.
Mimit, w e r mimit, drinkwater.
Min, liefkoozende aanspreking voor
kleine kinderen; in treurzangen worden
overleden kleine kinderen altijd zoo ge-
noemd.
Minan, vet, reuzel, merg, keest, teel-
vocht. Wat abran rasdoewoek
minar famehe f o j a n a n, door
de vleeschelijke gemeenschap van man
en vromv ontstaat het kind. Minan
laran, teelvocht. A i minan, hart
van een boom,
Minat, vet, doorvoed, vettig, olie-
achtig.
Min gin, groote klappertor.
Mingo, (M, Domingo), Zondag, week,
Leran Mingo, Zondag.
Minit, zie m i 1 1 n,
Minminak, klapbus ( kinder speelgoed).
Minoet, (H. minuut), minuut.
Mioen, polder, drassige grond, klei-
grond.
Mir, rist, snoer, bosje. E n-, listen,
aanrijgen, aansnoeren.
Mirin, f eest. M i r i n k a d o e n,
feest. En-, feesten; blij, opgetogen zijn,
Oemmirin aka? waarom ben je
zoo blij? heb je zoo hi pret? Mirin
laein of r eng an, groot feest; Van
een groot werk maalct men ook een
feest, enoet mirin, of e n- mirin:
men vraagt buren, familie en kemiissen
om te neipen, cue clan flmic onihaald
moeten worden. Enmirin wee,
n g e e n, rahan, enz., de lui vragen
voor aanleggen van een tuin, het
maken van een omheining, het bouwen
van een huis, enz.
Miroeng, e n-, veiiangen, begeeren.
Misikit, (M. misdjicl), moskee,
slamsch beclehuis.
Miski, (M, maski of misti), desalniet-
temm, nieoregenstaande, ofschoon, al is
het dat, het moet, het betaamt. Miski
r e h e, ten minste, op zijn minst, vol-
strekt moet... b.v. miski rehe f a a,
ten minste eenmaal; miski rehe
o e m b w a, gij moet vo I strekt gaan.
Misil, (M. mitzal), spreuk, gelijkenis.
Nanggr ehi misil, in gelijkenis-
sen spreken. ‘
Missa, (H. Mis), de H. Mis der Ka-
tholieken. E n cl e l n a r missa, mis
hooren. Enoet missa, de Mis cloen.
Missa siksikar, gezongen Mis.
Mitil, knikker.
Mitin, hard schutblad van de klapper-
bloem; wordt gebruikt, om fakkels te
maken of om een klein maar fel vuur
te stoken, b.v. bij ’t koekjes bakken.
Vrouwelijk schaamdeel.
Mitin, of minit, rif of zandbank
in zee, die bij laag tij droog valt.
Mitifc, karangwortel.
Mitoe — Moemoen
xi5
Mitoe, dorpsbeschermgeest; elk dorp
heeit er een, of meer. Ze moeten door
offertjes te vriend gehouden worden.
Zij doen vooral dienst als wrekers der
verbodsteekens en bijna elke mitoe
heeft zijn eigen verbodsteeken en hij
straft cte overtreders, door hen ziekten
over te zenden. Mitoe d o e a n, be-
waker en priester van den mitoe. Ini
mitoe enma wel ruk, zijn koorts
of andere ziekte door den mitoe ver-
oorzaakt, komt weer op.
Mna, vischsoort.
Mo, (oud Keieesch), roede, mannelijk
schaamdeel.
Mo, e n-, onder water duiken, ook als
godsoordeel.
Mo, n a s-, n e s-, of nes-mo e, wrij-
ven, masseeren, schuren.
Modar, dauw, mist. N a m-, vochtig
zijn door dauw of mist.
Mod at, boonisoort. Teetona grandis
sp.
Moear, nat-, clen mond spoelen.
Moeat, en-, inladen, aanvullen, op-
lioopen.
Moed, of ngamoed, troebel, dras-
sig, drabbig.
Moeda, of moeda j a n g, lading
eener schuit of boot.
Moedoet, vischsoort.
Moefer, zolder, vliering.
Moefoen, toovermiddel, amulet.
Moek, orchidee. Moek kalkaw,
tijgerorchidee. Moek aron boet,
kurkentrekker orchidee. Moek b i 1-
ngaw, vlinderorchidee.
Moek, of mok, napje van een halven
klapperdop of van elke andere grond-
stof.
Moekir, e n-, (M. moengkir), verlei-
den, overhalen, ompraten.
Moekoer, n e s-, waterpokken hebben.
Moekro, soort zeer klein vischje.
Moel, allerlei pomalistukken; al wat
voor iemand pomali is, b.v. ini moel
m e d a r, hij moet zich van opossum-
vleesch onthouden. Moel tan, poma-
listuk, dat altijd blijft liggen op zijn
vaste plaatis (e n- tan). Endoek
ill o e I, bij afwezigheid van families-
leden het j a f moel of heilig vuur
onderhouden en verder alle andere
plechtigheden venlichten* die jin dat
gevai zijn voorgesciireven. Rah an
mo ( e I, luet huis, waar die plechtig-
heaen gehouden worden. J a f a r m o e I,
mandje, waarin verschillende voorwer-
pen geborgen zijn, op deze pie ch tig-
heden betrekking hebbende. Wat
moel, vrouw of meisje, die deze plech-
tigheden verricht en vooral het j a f
moel onderhoudh. Zoolang de "boot
der reizigers geacht wordt nog in de
vaart te zijn, moeten zij onbeweeglijk
blijven zitten, opdat de boot een rustige
vaart zou hebben. Zoolang de reis
duurt, mo gen zij het rahan moel
niet ^verlaten, tenzij ’s Vrijdags, om
deel te nemen aan bepaalde dansen,
ensoi. Ze moeten zich onthouden van
varkensvleesch en stekelige visschen.
Moel is verder al wat pomali is en
slechte invloeden kan veroorzaken, b.v.
benakit ni moel, hetgeen waarvan
een zieke zich ter wille zijner kwaal of
der aangewende geneesmiddelen te ont-
houden heeft; in dit laatste gevai
ook aron ni moel genaamd. Moel
atoeran, alle plichtplegingen welke
voor een of andere aangelegenheid
voorgeschreven zijn.
Moelin, aandeel in den huwelyksprijs,
dat de oom van moederszijde ontvangt;
h'et jdeel, meestal het {buikstuk, van
groot wild of groote visschen die ge-
meenschappelijk verdeeld moeten worden,
dat aan den jager toekomt, b.v. wav
lelan moelin.
Moelin, of foelik, in strijd met,
schadelijk wegens to o verkr achftige in-
vloeden. Aron e n i ni moelin ta-
li e i t, zee water is strijdig met dit ge-
neesmiddel. Deeli van een varken dat
foelik verklaard is voor zwangere of
zoogende vrouwen: wanneer men n.l. den
henden kruiden heeft ingegeven om ze
moedig te maken, of tooverkruiden bij de
scMet.strikken> fanfan, gebezigd
heeft. Indien de moeders dit vleesch
eten zullen de kinderen hunne kracht
verliezen.
Moemaha, en-, e n- a m o e m a h a,
of n a m- moemah a, fluisteren,
lispelen,
Moemoen, gruis, kruimels, meel*
Moemoer — Mom
116
Moemoen 1 a w o e n, zelfde bet.
N a m-, vergruisd, verkruimeld, ver-
gruizen.
Moemoer, G.K. = lahoeroen.
Moemoer, lawaai, leven, gedruiseh,
g-ejoel. E n-, lawaai, gedruiscn maken.
N a m-, zelfde bet.
Moemoes, soort klein mugje.
Moemoet, n a n g-, ontdaan van de
vruchten, van vrucntboomen, b.v. f a w
nangmoemoet ruk, de mangga 9 s
zijn al afgedaan.
Moenan, blaas, (licliaamsdeel). Moe-
nan nakwat, graveel, liet steen.
i
Moeoen, boomsoort, aleurites tribola;
de nootjes er van, die tot deeg gestampt
worden en om een klapperbladnerf
gekneed, rot een kaarsje, cl a m a r, dat
de gewone verlichting is der inboor-
lingen. Moeoen mav, hees ter soort,
M. djarak pagar, jatropha curcas.
Moeoen, n a m-, sprok zijn van hout.
Moeoer, e n-, grommen, brommen; las-
teren.
Moer, a i m o e r, .struiksoort met
eetbare vrucht; deze vrucht.
Moer, achteremde, achterkant, achter-
aan, achterin, achterop, volgende, ach-
terna. E n b a moer, achteraa ko-
men, later volgen. Entoeb moer,
in de plantingen verblijven. Entalia
moer, bet roer bouden. E n s a k
m o e r, terug gaan, acbteruit gaan, elke
beweging in terugwaartsehe richting
uitvoeren. O n a moer, gij acbteraan.
V E -n k ,a i o e mo ie r jw a eri d, ; buiten
kennis zijn, de kluts kwijt zijn. Mingo
e n moer, volgenden Zondag. Moer-
1 i r e h e, eindelijk, ten slotte. W a li a n
moermoer, later, met ter tijd, in ’t
vervolg.
Moer, e n-, of e n- fa- m o e r, laste-
ren, kwaad spreken.
Moer, (M.' moerah), goedkoop.
Moerak, geurig, welriekend.
Moerbong, siecbt mensch, toovenaar.
Moer eng, en-, borduren.
Moerin, (v. moer), buiten, buiten-
kant, achter, acbterkant, rug. E n cli r
moerin, buiten staan, zoowel fig. als
letter!, b.v. o e cl i r moerin, of
o e d i r neblo, ik blijf er buiten, ik
kom er niet tusschen. Jaw moerin
woe s op mij rust geen scbuld of
verantwoording. Enba, of enbo
moerin, buiten gaan, buitenom gaan,
acbterom gaan. Ded moerin raan,
zie bij d e d.
Moerit, (M.moerid), leerling, volge-
ling, onderdaan.
Moermaair, en-, fluisteren, lispelen.
Moermarat, a n-, zabberen, mom-
melen.
Moeroen, hoofdbaar, barige pluim van
de maiskolf.
Moeroet, hoofdbaar. E n-, haar krijgen
of hebben. S 1 a r enmoeroet, de
mais bloeit (wegens de haarachtige
vrouweiij ke bloeiwij ze ) .
Moeroet, G.K. = weng.
Moeroet, G.K. = elan.
Moeroet, G.K., buisgenoot. Tomat
moeroet, bet eigen volk.
Moesan, weinig, van vloeistoffen.
Moesoen, i haar op de slapen en langs
de ooren, favorieten.
Moesoen, (M. moesoeh), vijand. En-,
vijandig zijn.
Moetik, b e s, of kasber j a n a n,
klein kanon.
Moet, geheel, alien.
Moet, wolk.
Moet, en-, (M. moentab), ^of endo-
6 n g moet, G.K. = endoong.
Moet, n a k, j o e t nakmoet, de
vefrbodsteekens zijn geplaatst.
Moetan, (v. moet), wolk.
Moetmoet, (v. moet), bewolkt, be-
trokken van de iucht.
Moetoen, bulp, bij stand, medewer-
king. Moetoen bar, bulp. E n-,
helpen, bijspringen, bijstaan.
Moetran, zie m a t r a n.
Moin, zie ngamoin.
Mois — Na
II 7
Mo’is, zie mos,
Mok, zie m oek, napje. N a k-, uit-
puilen, zich ontwikkelen van de borsten;
uitbotten.
Mokar, kruimel.
Molan, war mo lan, een kaladi-
soort.
Mom, een krabsoort. Op plaatsen
aan ’t strand waar men ze ziet, mag’
men zijn gevoeg niet doen, noch de
copula verrichten.
Mom, en-, G. K. mommelen.
Momang, en-, een mondvol nemen;
een poging doen om in te slikken.
Momar, toovermiddel om onkwetsbaar
te maken; onkwetsbaar. E n-, onkwets-
baar maken.
Momav, (v. m a v a n), n e s-, of n e f-,
betrokken of bewolkt zijn der lucht; zie
n g a m a v.
Monioeoer, (v. e n- moeoer),
lasterlijk. Tomat momoe o e r,
lasteraar.
Momoewat? (v, e n- m o e w a t),
lading, stapel.
Mooe, banaan, pisang, musa paradi-
siaca. Mooe ten, pisangstam. Mooe
t a n a n, of G.K. d e i n matan,
pisangscheut. Mooe teen, of G.K.
dein teed, pisangkam. Mooe
reki n, halve pisangkam. Mooe f o e-
noen, of G. K. d e I n boeroen,
pisangtros. Pisangsoorten zijn: mooe
k a b a, ngoer silan, lav, s a n,
m a v, k a 1 e b, sab- o e o e k, 1 a 1 a,
koemnien, teen- riwoen, fad-
mas, makbeik, i s o e, w o e r- m e-
he, loloeir, tok- d a t- ler, ngaf,
tan, rat- j a n a n- naan, m, a. r. o-
h o i, k a d k a r, la r, dare w, enz.
Moon, vischsoort.
Moon, e n-, zwijgen, stil zijn,
bedaard, kalm, rustig zijn; niet meer
bewegen, niet meer huilen.
Moor, G.K. = hoengan.
Mor, vischsoort.
Mor, nang-, groen zijn. Mor, of
m ormo r, groen.
Mor, oewar m 6 r, groote langwer-
pige kanarinoot; de boom, die zulke
vruchten levert.
Morlai, G.K. — morlai n.
Morlain, (v. moeroen en la l),
langbarig, met iang haar.
Mormoeroen, een tor, die aan de
aardvruchten knaagt.
Mormoran, aansluitend, dicbt opeen.
Morsahat, moeroen movsaha t,
raagbolsgewijze uitstaand hoofdhaar.
Mortll, of jew mor til, zeer groote
diepzeehaai.
Mos, of mois, houten zwaard, in
den verm van het gewone Koieesclie
bakmes, n g i r, door Hoekoem aan
de menschen gegeven, om tvvisten te
beslecbten. Indien een kibbeipartij tot
liandgemeen dreigt over te * slaan, dan
springt de bezwaarder er van, met dit
zwaard zwaaiend, tusschenbeiden.
Mot, n a m-, inhouden, bevatten.
Mot, bijziend, kortziclxtig, half blind.
W aba- m o t, si edit ziende.
Motak, e n~, dicbt op elkaar staan,
gedrongen zijn, vast aansluiten, aange-
stampt zijn.
Motan, lummel, botterik, stommeling.
N e s-, lomp, bokkig zijn.
Mdv, — m o v a n, schaduw. ,E n-, of
nak-, duister zijn, lommerrijk, besena-
duwd zijn.
Movan, zie m a w a n.
N
Na, te, in, op ; aan, enz.; beantwoor-
dend de vragen: waar? waarin? waar-
aan ? waarop ? b.v. : enloeroek
n a t a h e i t, in zee baden. De werk-
woorden echter, -die geejn handeling,
maar een toestand van rust aanduiden,
als: zitten, blijven, liggen, hangen,
.staan, enz., hebben op voornoemde
vragen geen voorzetsel bij zich; b.v.:
endoek Toe a, te Toeal wonen ;
enkerdja na Toe a, te Toeal
werken.
Naa — Naim
ii8
Ook dient n a, . om aan te duiden cle
wijze waarop, of het mi ridel waarmee
de hancleling door het werkwoord uit-
gedrukt, geschiedt, b.v.: enmat na
1 a f a r, van honger sterven; e n h 6 r
na boelin, met een naald naaien.
Naa, n a k-, Id even, plakken.
Naa, (blijft onvervoegd), zijn, be-
staan, aamvezig zijn, b.v. w e r n a a,
er is water. Ook beteekent naa: cloen
zijn, aanwijzig doen zijn, dus: crop, erin,
eraan, enz., b.v.: oemoetwer naa,
doe er water in of op of aan; o e m o e t
t j e t n a a, doe er verf in, of doe er
verf op, verf het.
In verbinding met het bezittelijk
voornw. beteekent naa, hebben, bezit-
ten, b.v.: ning koebang naa, ik
heb geld; ning s e b a b naa, ik heb
er een reden voor.
In verbinding met werkwoorden
beteekent naa: kunnen, vennogen, in
staat zijn tot, b.v.: oeoet *naa, ik
kan het; o e w a r n a a w a t, ik kan het
makkeliik dragen; hira enoet naa
w a e i d, het is onmogelijk.
In verbinding met w a k, beteekent
naa: totdat, eenigen tijcl, even, eens,
b.v.: oemteoek naa wak, wacht
even, totdat. . . ; o e f 1 k i r naa wak,
ik zal er eens over nadenken; j aw n a a
wak, laat mij eens (doen, probeeren.)
Naan, adem. Naan k e t, buiten
adem, kortademig, amechtig, aambor-
stig. Naan m e h e, of naan fame-
lie, in een adem, in een teug, in eenen
door. Naan ,s i e n, dooclsadem, dood-
snik. En-, ademen.
Naan, sirihblad, peperblad, piper
betle L., Naan k o 1 k o 1, en naan
n a ja gl m'je tan, donker gekl eurde,
minderwaarclige soort. Naan n a r-
nar, beste soort met lichtgroen
gekleurd blad, als het blad van den
ai nar.
Naang, -nef-, (v. naan), spijzen
opscheppen. Bi'ngan nefnaang,
eetbord.
Nab, nef-, verzwijgen, het zwijgen
opleggen aan medeplichtigen.
Naban, h ah o n -a b’ a n, of liabo
laein, opwaatsche kromming voor
en achter aan de kiel eener boot; voor-
en achtersteven.
Naban, uitgezoehte veldvruch ten, die
men bewaart* om later weer nit te
pooten, zetter, pooteling, zaailing.
Nabang, nab-, uitmunten. To mat
nabnabang, adelijke, notabele.
Nabi, (M. nabi), booze geest, vooral
zeegeest; profeet.
Nabkoerat, (v. oerat), rimpel, ge-
rimpeld.
Nadan, een .stekende viscbsoort. Jew
nadan, haai met bekaanhangsels.
Nafit, haar van den arenpalm, (M.
gemoetoe).
Nafohot, of n g a f o h o t, een crwt-
soort, cicer sp.
Nafsoe, (M. napsoe), drift, harts-
tocht. Nafsoe toer, te k wader
trouw, in arren moede.
Naftangwow, of t a n g a w o w, (v.
h a n g a len wow), kruis, kruisvormig.
Letterlijk: achtarmig, doch de zesarmi-
ge zeester wordt ook h a n g a w o w of
tangawow genoemd.
Nafter. vrlend.
Nai, goed (in^ onbruik geraakt, zie
feletnai), Nef-, beterend, herstel-
lend zijn.
Nail, G.K. = j e b a n.
Nain, heuvel, verhevenheid. Rahan
of ,s a r nain, plek waar een huis of
een hut heeft gestaan en waar men dan
gewoonlijk een vruchtboom plant ter
herinnering. L a r nain, zie bij 1 a r.
Nain, stuksnaam voor naalden, b.v.
boeiin nain til, drie naalden.
Naing, schuin, taps. N e b-, schuin
toeloopen, Nes-, schuin zijn. Enaf
nesnaing, schuin afkappen. Enaf
r o d, recht, vlak afkappen.
Nair, nab-, of neb-, rekken, elas-
tisch zijn.
Nafe mes-, G\K 4 , be s c, Irani en, be-
scliaamd maken.
Nak, n e s-, afwisselen, om. beurten
doen.
Naka, of na aka, tusschenwerpsel
van grootspraak of uitdaging, = wat
dacht je dan ? wat anders ? 0 e b a
naka, wel zeker ga ik. Oho naka,
wel ja, wat anders? waarom ook niet?
Nakfa — Nar
IIQ
Nakfo, behalve, totdat.
Nalik, of ngalik, nes-, of lies-,
vlug doen; vlug, rap zijn; opsclirikken.
Nalin, zeer, in hooge mate.
Naling, nes-, (v. haling), verwis-
selen, opruimen, wegdoen, van kleeren
vierwisselen/ afwisselen, elkaar aflos-
sen. Enwoo nesnaling, van den
een tot den ander toeroepen om een
bevel of bericht over te brengen. Doe-
ad nesnaling o! verwensching.
Naloeboer, naf-, of nef-, zwanger
zijn, baren, moeder zijn. To mat na-
loeboer, een vrouw die zwanger is
of kinderen heeft.
Nam, steile diepte, steil in zee aflco-
pende kust, reede.
Namat, nak-, zwak, tenger, zwak
zijn.
Namnga, inwendige pijn of ziekte.
Namngaan, of mangaan, gewon-
de, gekwetste, wonde door uiterlijk
creweld veroorzaakt ; zie matmatan.
Namngaan taroeoet, duizelig of
onwel worden bij ? t zien van bloed,
zooals, na^r men zegt de boschduif,
taroeoet, ook doet.
Nan, n e f-, G.K. uitschelden.
Nan am tijdstip, bepaalde tijd voor
lets. Enhorak n a n a n, vragen
wanneer lets plaats zal hebben. 0 e k a i
n i n a n a n h o <e b, ik weet er den
juisten tijd nog niet van. Nanan be?
wanneer? Nanan is ook: voor goed,
blijvend, duurzaam, in tegenstelling met
w a 1 w a 1 i n, voorloopig, b.v.: roe-
vat nanan, de blijvende pennen van
hard hout in een boot, die de roevat
w a 1 w a 1 i n, de pennen van bambce,
die enkel gediend hebben om te passen
of de planken goed aansluiten, ver-
vangen.
Nang, na~, zwemmen.
Nang, draak, inzonderheid de groote
draak, die onder de aarde hangt. Hii
draait met de zon mee. Wanneer hij
zijn staart roert, is ’t aardbeving. Men
maakt dan lawaai en slaat de honden,
opdat ze janken. De draak wordt dan
bang voor ’t kabaal, houdt zich weer
stil en de aardbeving houdt op.
Nangan, land in tegenstelling met de
zee; het land dat voor tuinbouvv
gebruikt wordt; ook het braakliggend
land of kait. Entoeb nangan,
in de plantingen verblijven. E n b a
nangan, naar de plantingen gaan.
E n h o nangan, over land reizen, in
tegenstelling met enho r o a, over zee
reizen. Tomat nangan, een bosch-
mensch. De uitdrukkingen nangan,
landwaarts, en roa, zeewaarts, worden
veelvuldig gebruikt om een richting aan
te geven, zooals wij zouden zeggen:
rechts of links.
Nangetan, zie etan.
Nangka, (M. nangka), vruchtboom,
anona muricata; de vrucht daarvan
(niet inheemsch op Kei),
Nangok, en-, schreeuwen, kijven,
kibbelen, boven de anderen uitschreeu-
wen.
Nangon, of nangnangon. G, K.
= hanangoen.
Nanoen, opnieuw, nogmaals tot ver-
beterihg van de eerste maal, b.v: ena-
h a i nanoen, opnieuw steken; e n-
k ejf«e t nla n o e n,. verbinden, opnieuw
binden, enz.
Nanwewa, rondom, in *t ronde, zie
w e w a.
Nar, ster. Nar ho r, de melkweg.
N6r n la ni s a i, vallencle st(er. E .n-
t o e b enweang nar, liggen te
luieren. Nar e n w a r lain, staart-
ster. A i nar, boomsoort, kool Banda,
pisonia alba span. De jonge bladeren
worden als moes gebruikt.
Nar, n a-, zeggen, spreken, praten,
bespreken; bestellen; bedoelen, meenen.
Nanar 1 a i, luid spreken. Nanar
k o e t, zacht spreken. E n d o e k na-
nar a f a, iets zitten te beispreken.
Nanar afa toenan, iets ernstigs
zeggen. Nanar h i r a, kwaad spreken
van iemand. Nanar j a t a t, overslaan
lin ^ spreken, iets ' onvermeld laten.
Nanar toel, vertellen, kennis geven.
Nanar s a k, G. K. kennis geven,
meedeelen, verwittigen. Nanar
toem, of enhoel t o e m, praatjes
verkoonen.' Nanar k i r, ompraten,
aanzoeken* verleklen. Nanar ween g,
jokken, fonpen, veinzen. Nanar fa-
dan g, of nan a r f »e d a n, beslist
zeggen waar ’t op staat en daarmee uit.
Nanar f a d a n g berkar, een zaak
beklinken. Nanar f a t o e 1, voorzeg-
Nar — We
120
gen, influisteren, wat een ander zeggen
moet. Nanar bit, ontraden, tegen-
spreken. Nanar d a a n g, of toeak,
met nadruk of aandrang zeggen. N a-
ix a r woes, kletspraatjes vertellen.
Oemnar aka? wat heb je te ver-
tellen? wat is er van je dienst? Na-
nar atoeran we laira, of n a n g-
g r e h i atoeran we h i r a, zie bij
atoeran. Nanar fee, kort en
bondig zeggen. Oenar o w a e i cl, ik
heb bet met tegen n; ik spreek niet
van n. Nanar we h i r a, tegen
iemand zeggen; nanar hira, of
aWa, over Remand of iets' spreken ;
kwaadspreken van iemand. Nanar
vertaalt ook: bedoelen, b..v.: oenar
h a b o, o'emf aha i 1 e, ik bedoel de
boot, die je onlangs gekoclit hebt.
Oemnar i felbe? wat zeg je daar-
van ? Oenar afawaeid, of oenar
fel onwaeid, ik zeg er niets van.
Nes-, .stotteren, Iiakkelen; verklikken,
aanbrengen.
*Nar, nab-, of ne b-, kuclien, de keel
schrapen, kuchen om zich te cloen
hooren, om de aandacht te trekken.
Narak, bij *t krieken van den dag, in
alle vroegte.
Naram, faam, -roeni, naam. To mat
naram 1 o e 1 i n, man te goeder naam
en faam bekend.
Naran, verliemelte van den mond.
Nardidin, zie n a s- d i d i n.
Narho, geliuwd. Tomat narho,
getrouwd persoon.
Narnar, liclitgroen, zooals de bladeren
van den ai nar. Naan narnar, zie
naan.
Nas, .suiker. Nas Eiwav, siroop
van sagoeeer of toeak gekookt. Nas
t a t a a w, Javaansche harde bruine
suiker: de halfronde stukken zijn in
klapperdoppen, taaw, gevormd. Nas
ngoeoer, de gewone witte suiker.
Nas, (M. nanas), ananas, ananassa
sativa. Nas Eiwav, de gewone
rooclachtige vrucht. Nas m a v, de
ananas met gele vrucht. Nas a i, een
aloeplant, ijzerplant, aloe ferox Mill.
Nas B a 1, aloes oort, agave cantula
Box., van welks blaclvezels dun touw
gemaaktj wordt. Van de bladvezels der
gewone ananasplant wordt naaigaren
gemaakt, evenals van die der nas
wat an, een agavesoort.
Naskak, slijm, slijmerige uitwerpsels
bij zware hoest.
Nassosowa, (v. nas- sowa), kolk,
draaikolk.
Nat, nak~, pruimen, vooral tabak;
eten zonder, bijspijs, b. v. naknat
wat benaw.
Natal, Kerstmis.
Natar, nes-, of nes- nitnatar,
valscb klinken, b.v. van gong, pot, bel,
of andere voorwerpen, die gescheurd
zijn; knarsen.
Natar, n a m-, zich beheerschen, zich
bedwingen.
Natnanan, zie bij k a r i n.
Natnet, plaats van bestemming, doel.
Omoe natnet oho i be? waar
reiat ge naar toe ? Zie bij w a h a.
Nattoeroen, valwind, korte hevige
storm.
Nav, struiksoort, hibiscus mutabilis L.
Nav, n a f-, of ne f-, zinken, oncler
gaan, ergens onder 1 kruipen. N a m-,
gezonken zijn.
Nav, n e s-, geb eden prevelen om den
m i t o e te verzoenen, waimeer iemand
diens verbodsteeken overtreden heeft;
zoenoffer brengen om de verstoorde
geesten te verzoenen.
Nav, n e s-, G. K., nesnav cl e, de
dagen aanteelcenen op de telplank, cl e.
Naw, G.K., beeld.
Naw, n a-, kauwen. Nanaw bafa,
kieskauwen, zabberen.
Nawan, oud, sleetsch.
Nawoen, zuiden, zuidelijk.
Nawoet, n a k-, dronken zijn. N a k-
nawoet afa, van iets dronken zijn.
Ne, nang-, warm, heet zijn. Ler
n a n g n e, warm weer. Raan nang-
n e, hevig van inborst, driftig, vurig,
Oelin nangne, koortsig.
Ne, maar, doch, indien. Betne,
^indien. Oho n e, ja maar, twijfelachtig
of herroepend ja. I ne, jawel, maar
121
Noire — Njja
Nefre,- ween nefre, G.K. maan-
maancl, ongeveer Juli of Augustus.
Nehet, n a s-, of n e s-, veinzen, ge-
heimzinnig doen, verzwijgen, achter-
houdend zijn.
Neil, G.K. = waieil.
Nein, n e s-, onduiidelijk, heiig zijn.
Nem, nar-, strak, gespannen zijn.
Neir, n e f-, G.K., kippenvel krijgen,
Nejen, zes. E i n n e j e n, zes. Woet-
n e j e n, zestig. Rat- 11 e j e n zes-
honderd. Riwoen- n e j e n, zesdui-
zend.
Nelan, anders, elders.
Neljon, openlijk. zichtbaar, duidelijk.
Woer neljon, stukken van waarde,
die open en bloot liggen, b.v. kanonnen,
die zoo maar buiten liggen. Tomat
ni oe of walian oe neljon, man
in goeden doen.
Nem, e n-, of n a-, vergaderen, bijeen-
komen, samenkomen.
Nemhada, G.K. = n g i m i t.
Nen, aanspreking van kinderen tegen
bun moeder, en van ouders tegen hun
docliters; algemeene vertrouwelijke
aanspreking tegen vrouwelijke per-
sonen; voor Heine meisjes zegt men
veelal: nen koet. Nen av, moei,
tante, vrouwelijke familieleden. Nen
te, grootmoeder.
Nenar, e n-, of n a m-, zie n a m-
d o e o e.
Nenar, nan g-, boos, driftig zijn.
Nenat, of war n e n a t, een slinger-
plant.
Neng, een
^pakoe.
varenkruid,
M. daoen
Neng, n a-,
(v. ne),
verwarmen,
warm maken. Naneng wer, water
kooken. N aneng koef, koffie zetten.
Nengar, vin van een viscb.
Nengne, = nang- ne.
Neno, doel, mikpunt.
Ner, e n-, zie e n- b o e b.
Ner, nam~, geseheurd zijn.
Ner, nes-, aanbrullen.
Ner, n a-, puntig, stekelig, doornig
zijn. Afa n a n 6 r, stekelige dingen.
Neran, scherp, snijdend, al wat sclierp
of snijdend is, wapen, gereedscbap.
Neran matan, wapens, gereed-
schap. Enbein neran, een krijgs-
dans uitvoeren. Tomat neran,
weerbaar man, krijgsman.
Neran, n e f-, (v. maneran), prui-
men, betel kauwen. Fig.: bikken, eten.
Nerdoon, een stekende vischsoort.
Nerneran, (v. neran), wapenen,
gereedschap, al wat scberp is.
Neroi, (oud Keieesch), onbewoond.
Nerwalroe, (v. neran, e n- w a 1 en
roe), tweesnijdig.
■Nesjav, Nieuw- Guinea, inzonderheid
de west- en zuid-weskust. Tomat
Nesjav, Papoeees.
Neskoek, zwarte vogelsoort, centrop-
terus spilopterus, als belicbaming van
booze geesten beschouwd. Wanneer bij
roept, vo oral wanneer men zijn geroep
nabootst, zal spoedig iemancl sterven,
Neslifir, daggevel.
Nesnaw, goot, geut, waterleiding,
zooals die veel van bamboe gemaakt
worden.
Nesnil, vischsoort, groot tan of
tat a.
Net, n a-, of n e s-, blekken, afblotten,
van de schil ontdoen, b.v. bamboe,
suikerriet, enz.
Netnet, gezond en gaaf. Enil net-
net ni noehoe, zonder ziektes door-
staan te- bebben, van een reis terug-
keeren.
Nev, nef-, daveren, dreunen, weer-
klinken.
New, n a f-, weerkaatsen. Wi o en
nafnew, echo, echoen.
Nga, klein, boschje boom-en of strui-
ken van dezelfde soort b.v. mooe
nga, pisang boscbje.
Nga, nam-, inwendige pijnen
gevoelen.
Ngaawr — Ngafoliot
122
Ngaawr, onrijp van vruchten, onvol-
dragen van kinderen of^ jongen, pasge-
boren van kinderen of jongen.
Ngab, eii', (v„ n g a b a n), op of over
den schouder dragon, b.v. e n n g a b
esbingar, een geweer (met den
bandelier) over den schouder dragen.
Ngabal, (v. nganga en Bal)
eigenlijk: Ians van Bali, die het pal-
ladium werd, waarin cle .groote be-
schermg’eest der Loerlima 's woont, en
verder bij uitbreiding, deze bescherm-
geest zelf, lietgeen thans de gewone
beteekenis is van N g a b a 1. Oudtjjds
ging bet groote opperhoofd der Loer-
lima ’s, wonende te 0 li o i- woe r, aan
de westkust van Kl. Kei, naar Bali, om
daar de plaats zijner oorspronkelijke
herkomst be bezoeken. Hij braclit
mee terug een zwaard, soeroek, en
den Ians, n g a n g a. De nganga
braclit hij naar Lair- o h o i- 1 i m,
om een verbond te sluiten met de Loer-
lima’s van Joet t en daar is thans nog
het voornaamste heiligdom van Nga-
b a 1. Verder heeft hij zijn verblijfplaats
in elke plaats waar een radja der Loer-
lima ’s woont of eertijds gewoond heeft
Op deze plaatsen huist hij gewoonlijk
in een w o w o e, ficus altemiraloo. Het
priesterschap of m i t o e- d o e a n
schap ervan is eigen aan en erfelijk in
de koninklijke faniilie en wordt meestal
bekleed, door den oudstetei broer /des
konings.
Ngaban, schouder. Haho ngaban,
— h a b o n a b a n, zie naban,
Ngaban t e i n a n, of w i 1 i n toe-
nan, de eigenliike bruidsprijs, in te-
gens tel ling met de bijkomende geschen-
ken.
Ngabobar* (v. en- bo bar), bang,
schuw, vreesachtig.
Ngaboer, of ngaboerin, (v. e n-
boer), diefachtig.
Ngaboeroet, (v. en- b o e r o e t),
gierig, vrekkig.
Ngaboor, rups.
Ngad, al wat iets anders vervangt of
er tijdelijk voor dient. E n-, vervangen.
Ngadan, zie nadan.
Ngad mg, of kading, knie in een
boot.
Ngadoar, boomsoort., Het afkooksel
der bladeren laat men kinderen drinken,
die aan Engelsche ziekte lijden. De
gekneusde wortel dient als laxeer-
middel.
Ngaein, stam, stengel, halm; stuks-
woord voor boomen, palen en stijlen.
In ’t algemeen worden boomen en de
vruchten welke ze voortbrengen met
hetzelfde woord aangeduid. Wil men
meer bepaaldelijk een van beiden aan-
duiden, dan voegt men er voor den
boom de bepaling ngaein bij en voor
de vrucht w o e a n, b.v. noeoer
n g\.aiei,i|n, Iklapperboom, , moeocr
w o e a n, klappernoot. Ngaein is ook
de steel of schacht van voorwerpen, b.v.
nganga ngaein, de schacht eener
Ians ; pen ngaein, pennehouder.
Ngaein is ook persoon, in uitdruk-
kingen als: Oembwa ngaein,
ga zelf, in eigen persoon ; o e 1 i n
ngaein, de persoon zonder meer,
zonder iets te hebben; i enba ni
o e 1 i n ngaein wat, hij gaat zon-
der iets te dragen of iets bij zich te
hebben. Endoek’ni oelin nga-
e i n, niets bezitten.
Ngael, nes-, of n e s- ngilngael,
borrelen, zieden, herhaaldeliik opsprin-
gen, de beweging van een kind in den
moederschoot.
Ngaet, boog* van een schietstrik ol
andere strikken, welke deze gespannen
houdt.
Ngaf, a i n g a f, boomsoort.
Ngaf, een pandanussoort.
Ngafa, boomsoort. Afkooksel der
bladeren wordt gedrohken als afdrijvend
middel of dient als compres op versche
wonden, of wordt gedronlcen bij opge-
zetten buik. Afkooksel van blad, bast
en wortel bevordert het versebijnen der
nageboorte.
Ngafat, (v. e n- afat),*witte micr,
termes.
Ngaeling, n e s-, veinzen.
Ngafear, zolder, vliering.
Ngaf it, zie nafit.
Ngafot, n a f-, zie n a f- ngafoho t,
Ngafoelt, G.K, == ngater.
Ngaf oho, maamnaand overeenkomend
met Juli of Augustus, als n.l. de nga*
f o h o t rijp zijn.
Ngaf oho t, of naf oliot, erwtsoort,
cicer sp. Naf-, blind zijn, doch met
zichtbare oogappels, die meestal door
staar vergrijsd er als erwten uitzien.
123
Ncjahir — Ngar
Ngahir, ne-f-, beni^den, afgunstig
zijn.
Ngail, en-, of nam-, zie nes-
n g a e 1.
Ngai, (M. gadean), pand, onderpand,
waarborg. Entam fongai, in on-
derpand ontvangen. Entiwoet
n g a i, eenonderpand inlossen. Enwa-
toek n g a i, een pand verbeuren.
Manga ngai, sagokoek, waarvan
reizigers rvoor hun vertrek een beet
gen omen hebben, e nk i k ngai, en die
gedurende hun afwezigheid bewaard
blijft. Deze koek is als een onderpand
van hun behouden terugkeer: zoo zeker
zullen zij terugkeeren, als iemand, die
slechts even zijn maaltijd heeft onder-
broken,* terugkomt om verder te eten.
Ngai, nef-, nef ngai o e t, luizen
vangen.
Ngair, j a b a r n g a i r, kleine vleer-
muis. 0 e w a r ngair, kleine soort
kanarinoot;
Ngahong, (v. en- hong), scherp,
brandend voor den smaak, als b. v.
peper. Pig.: bits, opvliegend. Entaha
fo kabi ngahong, of nanggre-
h 1 i k a Wi n g a h.o n g^ zich bits en
scherp uitlaten. N e f-, driftig, opvlie-
gend zyn,
Ngalaer, scherp, puntig, doornig,
stekelig.
Ngalong, en-, of nes-, G.K. = hui-
chelen, veinzen.
Ngaleman, (v. leman), diep.
Ngalawar, (v. lawar), breed.
Ngalik, n e s-, zie nes- n a 1 i k.
Ngalir, en-, zieden, kooken.
Ngalir, en-, G.K. = en- deinar.
Ngaliwoer, (v. liwoer), wild
vleesch, dat door de liuid van voetzool
of handpalm uitpuilt; op G.K. ook
framboesia.
Ngaloelin, (v. 1 o e 1 i n), gulhartig,
ijverig.
Ngaloem 1 , eetbare boonsoort.
Ngalon, een groote boschspin, op
sommige plaatsen ook spin in ’i
algemeen.
Ngam, vischsoort.
Ngam, boomsoort, zie bij e n.
Ngamav, (v. mavan), betrokken
lucht, beschaduwd, frisch, lommerrijk.
Ngamaroen, (v. maroet), tam,
niak, gedwee.
Ngameran, somber, zwaarmoedig.
Ngamiit, rad, vlug, rap.
Ngamir, zie gambi r.
Ngamoed, (v. nioed), troebel, drab-
big, drassig.
Ngamoeoer, en-, kletsen, kwaadspre-
ken, lasteren. E n-n gamoeoer
ngir, zelfcle bet.
Ngamoin, waarachtig, oprecht. N a-
nar ^ngamoin, oprecht spreken,
Enlier ngamoin, zoo vragen, dat
men verkrijgt, n.l. dat de uitslag in
waarheid aan de vraag beantwoordt,
N i ngamoin, verhoord worden, ver-
fcrijgen hetgeen men vraagt.
Ngamoon, platzak;, inzonderheid bij
vischvangst of jacht.
Ngan, n a m-, zie nam- n g a an.
Ngan, nes-, verachten, minachten,
misprijzen.
Nganaan, en-, of nef-, stinken.
Ngananam, of ngananam 1 o e-
1 i n, gunstig, welwillend gestemd.
Ngang, aat-,' (M. nganga), openge-
sperd, wijcl geopend zijn.
Nganga, langs, speer met ijzeren
punt. Een bambo elans heet j o e k.
Ngangan, schelpsoort, cardium costa-
tum.
Ngangor,' insect, dat aan *t suikerriet.
knaagt.
Ngangor, jicht,
Ngangoeoes, boomsoort, morinda
tinctoria; levert een gele verfstof. Door
ze met de rijpe vrucht in te wrijven,
verwijdert men weervlekken uit kleeren.
Ngar, en-, inkeepen.
N <j iir — Ngatocar
Ngar, rek, trek, als in: nga r m e h e,
in eenen trek, in eenen door.
Ngar, roof van een wond.
Ngar, e n-, peilen, schillen. N a m-,
afgeblot, losgegaan, van iets, dat ergens
tegen bevestigd was.
Ngar, lies-, uitgiij den, uitglippen,
b.v. bij klimmen in een boom.
Ngara, een roode vi sell soort.
Ngara, nat-, verbij sterd zijn.
Ngarehen. driftig, vurig, hartstocli-
telijk; sterk van dranken, zwaar van
tabak. Iwoen raan ngarehen,
opgewonden.
Ngaridin, kond, koel, friscli.
Ngarin, G. K. = ng’aroen- ki d-
mes.
Ngarinan, (v. inan), goed, levendig,
vlug, hel. Wahan ngarinan w e 1
ru k, hif is weer bijgekomen, *t gelaat is
weer levendig, b.v. na een bezwijming.
Ngariroet, (v. iroen), smakeloos,
flauw, walgdngwekkend.
Ngaritin, ondiep.
Ngar jaw, boomsoort.
Ngarloer, enmalid ngarloe r,
aldoor lachen.
Ngarngar, grootc groene boomkik-
vorscli; kikker in ’t algemeen.
Ngamgaroes, ingescbeurd, ook van
wonden.
Nganieln, (v. nar- nein), strak,
gespannen.
Ngarnitil, groote zwarte bijtende
mier.
Ngaroeang, n e f~, spijt hebben over,
treuren om, heimwee hebben naar, ver-
langen naar.
Ngaroemin, net, zindelijk, zuiver,
mooi.
Ngaroen, G. K. = mormoeroe n.
Ngaroen, een woekerplant, erioden-
dron of philodendron monstera.
124
Ngaroen- kid- mes, zeeoortje of oor-
schelpje.
Ngaroetan, (v. oetan), opvliegend,
prikkelbaar. N e f-, kitteloorig, naij-
verig zijn.
Ngaroetoen, n a n g r 0 e 1 0 e n, of
narroeto e n, aangebrand, aange-
bakken.
Ngarogan, vi&chkmt, die drijvende op
zee gevonden en vooral in den ocst-
moesson ingezameld en gegeten wordt.
Ngaroon, (v. en- roon), huilerig,
drenzerig.
Ngarov, (v. nat- rov), dof, mat,
bene veld. N a f-, benevelcl, dof, dnister
zijn. Matan nafngarov, benevel-
de oogen bebben.
Ngarotan. gievig, vrekkig. Nef-,
gierig, vrekkig zijn.
Ngarowan, abrowan, of b a r 0-
wan, zie abrowan.
Ngarsoehoen, snort scrophuleuse won-
den, soort elepliantheasis.
Ngartewoe, vischsoort.
Ngat, 11 e f-, of n a f-, janken.
Ngatan, vischsoort, jonge faroen.
Ngater, a i 11 g a t e r. een struiksoort,
waarvan de wortel gekauwd wordt, om
de afdrijving der vrucht te bewerken of
de nageboorte te bevorderen.
Ngatil, e n-, lmanpen, afb reken van
draad, liaan, touw, ketting, enz.; open-
breken, openspringen, ontploffen, knal-
lend barsten, doorbreken van een zweer
of gezwel, van de zon door de wolken;
afgaa)n van een vuurwanen. N am-*,
geknapt, gebroken, ontploft, gebarsten.
N e s-, verschieten, versclirikt op-
springen, opschrikken; ontploffen door
zelfontbranding van vuurwapens.
Ngatir, nan g-, slap staan. of los ge-
worclen zijn van iets, dat strak of ge-
spannen behoort te staan. N g 0 1 n
nangngatir r u k, nine van ’t
praten, van ’t overreden of beredenee-
ren.
. Ngatoear, maanmaand, ongeveer
overeenkomend! met September of Oc-
tober; gebukfc staan howling welke de
125
Nga to en — N g clneei*
lui in deze maancl veel aannemen bij de
drukte van ’t werk in de plantingen.
Ngatoen, een mosselselielp.
Ngatoen, deksel. E n^, sluiten met
een deksel. N at-, gesloten.
Ngawn, boomsoort, cordia subcordata,
waarvan 't hout vooral gebruikt word!
voor ’t maken van kniecii in booten.
Ngawo, welriekend.
Nga woe, dek- of schutblad van bloe-
sems en vruchten.
Ngawoho, G.K., krop van vogels.
Ngawoeoen, of watat ngawoe-
oen, wees, die ook geen naaste bloed-
verwanten meer lieeft.
Ngawr, onrijp, onvoldragen.
Nge y n a f-, of p e f-, in een kait
het .struikgewas weer omliakken, om er
weer een planting aan te leggen. Woe-
a n nefnge, of w o e a n nefnge
w a t a i, G.3L, maanmaancl ongeveer
overeenKumena met bepxember ox Oc-
tober.
Ngeen, omheining van hout of bam-
boe. N e f-, omheinen, ompaggeren.
Ngeen, een zwarte zee-egel. De steek
der lange dunne stekels is zeer pijnlijk.
Ngeen, nam-, onvruchtbaar zijn, van
menschen of dieren.
Ngeher, en-, omduwen, omver
stooten. N a m-, of n a f-, omgevallen,
bouwvallig.
Ngel, langwerpig vierkant mandje
door mamien op den rug gedragen aan
een bandje, dat onder de kin door over
de scnouuers gaao: client om pruimgerei
en eenige andere kleinigheden te
bergen.
Ngel, of n g e 1 a n, deel, afdeeling,
afscheiding, bed in een tuin, een deel
van iets, dat uit meerdere gelijksoor-
tige deelen bestaat. N gel 1 i m, bij-
drage, aandeel dat men geeft. Ngel
is verder een soort beurtzang, die ’s
nachts bij trombegeleiding gezongen
wordt. De zang met afwisseling van
soli en koor gaat onafgebroken door,
terwijl men op de trom met korte tus-
schenpoozen eenige slagen geeft. Deze
uitvoering duurt vanat dat het goed
donker is tot het aanbreken van den
dag, en het is volstrekt pomaii haar te
onderbreken. Zij heeft ten doel, de booze
geesten gunstig te stemmen of af te
w T eren. ( net gebeurt bij verschillende
gelegenheclen en dan meestal drie
nachten achtereen, b.v. na J t dekken van
een nieuw huis, zie en- fareeng;
wanneer men een bruid van een ander
dorp iieext nigenuaiu; tei wiji ianune-
leden op reis zijn en de plechtigheden
der m o e 1 worden gehonden, gebeurt
het eerst den nacht voor ; t vertrek en
twee nachten daarna, vervolgens gedu-
rende de afwezigheid alle nachten van
Woensdag op Donderdag, van Donder-
dag op Vrijdag en van Vrijdag op Za-
terdag. Enwoo of ensikar ngel
oi ngeinge i, deze unvoering houuen.
Entiwa ngel, deze zangen met de
trom begeleiden.
E n-, of en- n g e 1 a k, af deelen, af-
gescheiden zijn, in deelen indeelen, af-
wisselend of om beurten geplaatst zijn
of plaats hebben, tot .scheidmg bezigen
of gebezigd worden. A hat enngel
r u k, de week is al voorbij (— al afge-
scheiden, aigesloten) . Enngel ruk
1 e r a n roe, er zijn reeds twee dagen
overheen gegaan, tusschen gekomen ais
scheiding. E n b a ngel, op vaste af -
sxanclen mgelascht z^n, o.v.: roemat
woelwoel erba ngel bissa
ning mi r, in mijn halssnoer zijn op
genjke afstanden roode kralen tusschen
geregen. H or enngel of enngelak
noehoe, de zeearm verdeelt of scheidi
net land, in gel ieel, eiders, an tiers,
tusschen, zie lee n.
Ngelak, deel, inzonderheid van din-
gen, die uit ongeveer gelijke of gelijk-
soortig*e clingen bestaan; zie n g e 1.
Rosarioem ngelak aein, een
tientje, van den rozenkrans. E n~, zie
en- ngel. Eitkai ngelak, in alle
deelen. dus volkomen kennen met be-
slistheid weten.
Ngelan, zie ngel. Verder in nge-
lak nog: de kleinere stukken van den
liuwelijksprijs. A d a t ngelan, de ge-
heele liuwelijksprijs: a d a t = de groote
waardevolle, ngelan = de minder
kostbare stukken.
Ngelmat, ne f-, scherp, by tend zjjjn
van vochten.
Ngelneen, al wie niet li o w a n g is,
is ngelneen 1
126
Ngelngal — Ngirit
Ngelngal, muskietlarve.
Ngelngel, nam-, zie n am- ngoel.
Ngelngelan, torenschelp, trochus ni-
loticus, M. loia. Zij wordt op bepaalde
tijden, n.l. als de j o e t o e t geopend is,
irtgezameld en verkocht om liaar paar-
lemoer.
Ngeng, varen (plant).
Ngene, (v. na ng- ne), warm, heet;
zie nang- ne,
Ngengar, G.K. = dadir.
Ngengan, n a m-, zie e n- ngengat.
Nger, n a m-, of n a m- n e r, ge-
scheurd ,zijn.
Ngerlin, lielder van vochten.
Ngermeran, conker, duister. Nef-,
donker zijn.
Nges, a i n g e s, boomsoort. Afkook-
sel der bladeren wordt gedronken als
zuiverend middel na de bevalling.
Ngetan, staak, staaf; stuksnaam voor
staken, stokken en staven,
Ngev, (ev, ; — iwoen), buikzak
van buideldieren.
Ngidoar, boomsoort. Het gekookte
blad dient als pleister op ngarsoe-
hoen- wonden. Het sap der vrucht
dient als oogwater.
Ngier, steekmandje van saamgebon-
den palmbladnerven, om bij laag tij
tusschen de riffen vischjes te vangen.
Ngier, klimheester, wilde melati, of
jasmijnsoort, jasminum sambac.
Ngier, wit, blank, licht van kleur,
blinkend van metalen. Mas ngier,
zilver. Ni-, wit zijn. Ni ngier til,
een blanke, een Europeaan.
Ngifoen, kuit van visch.
Ngihen, vlug, rap, gezwind, driftig,
N i-, vlug zijn of doen.
Ngihin, stuksnaam voor pakjes, blok-
jes, koekjes.
Ngihoenj of n i h o e n, n e f-, of ne f-,
palmwijn tappen.
Ngik, schreeuw van den vliegenden
bond. E n-, scbreeuwen van deze dieren.
Ngil, kuiltje in de wangen. Atfo-
far ngil, wangen met kuiltjes.
Ngil, n a f-, zonder ziekte zijn. Naf-
n g i 1 tortor, gezond en welvarend
zijn.
Ngilngil, teek, tiek.
Ngilngil, rond koperen kaikdoosje;
bel, schel.
Ngilngoel, n a m-, zie nam- ngoel.
Ngilin, n e fi, klinken, bonzen van
lets waarop men slaat of stoot.
Ngilniloen, melaatschheid. N i-, me-
laatsch zijn.
Ngilwow, korte houten knots, vecht-
stok, knuppel; wordt ook bij sommige
verbodsteekens, liow-er J s opgebangen:
de m i t o e zal de overtreders daarmee
slaan.
Ngimit, zoet, niet jscherp of bitter.
Wer ngimit, zoet water, drink-
water. Abrissan ngimit, peper
die nog te onrijp is om scherp te zijn.
Nging, een scbelpsoort, terodactylus.
Nging, G.K. = manwoeoen,
Nginik, en-, erwten of boonen
doppen.
Nginit, en-, met de vingertoppen
nemen, nippen.
Ngintoet, plantsoort. Het sap der ge-
klopbe en geperste plant wordt uitwen-
clig tegen de pokken aangewend.
Ngir, liakmes, kapmes.
Ngir, en-, omslingeren, omklemmen,
omkronkelen, geslingerd zijn om.
Ngir, nef-, huilen van katten;
krolsch, bronstig zijn.
N gir, en-, zie e n- ngamoeoe r.
Ngirit, of man- n g i r i t, soort
spreeuw, calornis metallica. Nang-
g r e h i w a a w n ngirit, kibbelen,
door elkaar praten. Deze vogels wonen
bij bonclerden in een boom„ waar het
ook steeds een oorvei’doovend gekwet-
ter en geschetter is.
Ngirmetj boomsoort. Tegelijk met cle
schors dezer boomen kookt men pan-
danusbladeren, die daardoor zwart ge-
ld eurd worden.
Ngirngir, een onkruid. Een afkooksel
ervan geeft men cle barende vrouw te
drinken, om den helm dun en zwak te
maken.
Ngiroet, blind. E n-, blind zijn.
Ngis, gToote zee-egel.
Ngis, e n-, of n e f-, nijpen, knijpen,
afnijpen. Enngis naan, sirihblade-
ren plukken.
Ngit, nef-, helder klinken.
Ngit, vast, voor goecl, bestenclig.
JEndoekf ngi ti, voor goed blijven,
blijven vvonen. E n t o e b ngit, voor
goed blijven liggen.
Ngit, G.K. = kadkerat,
Ngitil, G.K. = knikker.
Ngi til, en-, knippen met cle vingers.
. Ngiv, mes, spoor van een haan. Ng i v
bangkoek, taf elmes. Ngiv m a-
r a s, mes in den orm van een aardap-
pel mesje, of broodmes. Ngiv s a r-
k a t of n g i v 1 o o, knipxnes.
Ngiwoe, jong uitspruitsel van gras,
kruiden of heesters.
Ngiwoer, maag; doorvoed.
Ngo, en-, opvouwen, een vouw ma-
ken in, een kantje scbaven aan iets.
Ngo, nes-, zijdelings voortgaan.
Ngo, e n-, zie e n- k 6.
Ngobar,' gebatikt, batikwerk of nage-
bootst batik.
Ngod, e n-, zie e n- n g o cl a n g.
Ngod, afdeeling volk, volksstam, b.v.:
Ohoilim taheit enhoev 0 hoi-
til nangan, ngod einroe, de vijf
clorpen (Langoer, Fan, Kolser,
G e 1 a n i t, C h o £ d e r) en de * clrie
landclorpen (Koemadian, Ngil-
ngof, Hiloek, eertijds in ’t binnen-
land gelegen), vormen twee volksstam-
men.
Njjirmet — Ngoer
Ngodang, en-, (M. goedang), orcle-
nen, rangschikken.
Ngoe, olie. Ngoe Eiwav, klapper-
olie. Ngoe tjat, lijnolie. Ngoe
tanatj bronolie, petroleum. Ngoe
entoebkein, cle olie is gestolcl.
E n w a e i k n g o e, olie koken. Soms
komt ngoe voor in de bet. van koekje
in olie gebakken, b.v. ngoe kalen,
dat herliaaldelijk in offerformulen voor-
komt.
Ngoean, oeb ngoean, G.K. rr
s e 1 1 i n of j e r, schelp als deksel eener
waterkruik dienende en tevens als drink-
nap.
Ngoed, stuksnaam voor rollen linnen
of katoen of andere ellewaren.
Ngoef, e n-, n a nv, of n a m- ngo e'f-
n g o e f, slap hangen, ingevallen zijn
door slapheid, b.v. een beursclie vrucht.
L a r e n n g o e f, het zeil hangt slap,
Atfofar n a m ngoef, ingevallen
wangen.
Ngoefar, boomsoort, calophyllum in-
ophyllum Gnt.
Ngoel, n a m-, of n a m-n gilngoel,
misselijk, slap, zwak, lamlending zijn,
onpasselijk zijn. Nef re n a m ngoel,
vermoeid, afgemat zijn.
Ngoelin, liman n g o e 1 i n, el-
leboog.
Ngoelit, nam-, zie nam- ngoel,
Ngoemoen, boomsoort.
Ngoenai, roosschilfers op ’t hoofd.
Ngoengoes, plantsoort, morinda tine-
toria. Het aftreksel van den gekooktea
stengel wordt in ’t oor gedruppelcl tegen
oorpijn.
Ngoenit, dikke bamboesoort.
Ngoeoeng, en-, of nef-, in de vuist
dragen, omvatten.
Ngoeoer, zand, zandplaat, zandstrand.
Nas ngoeoer, poedersuiker, gew one
witte suiker. Ngoeoer woel, soort •
roocle klei. Ngoeoer cl o e a n, klein
sehelpdiertje, dat zieh in ’t zeezand op-
houdt.
Ngoer, of goero e, (M. goeroe), on-
derwijzer, leeraar.
12-J
Ngoar — Wgoug
Ngoer, stompje, eindje.
Ngoerai, vuil, vuilnis, vlek, smet. En-
f a- ngoerai, bevuilen.
Ngoeran, garnaal.
Ngoeran, G. K., rotskloof, spleet of
gat in een rots.
Ngoerit, bladscheecle van de betel -
bloesem.
Ngoerngoer, viscbsoort.
Ngoerngoeroen, een groote ke ver-
so or t.
Ngoeroet, een peulvrucht: de plant
is een heester, de eetbare vruchten
lijken veel op onze erwten.
Ngoersab, varken (term alleen in de
offertaal in gebruik), inzonderheid
varken met witachtige borstvlekken,
dat bij voorkenr voor offers gen omen
wordt.
Ngoersi> e s b o ngoersi, dure
sarongsoort.
Ngoerwoel of ngoeoerwoel (v.
ngoeoer en woel) rood zand, roode
klei.
Ngoes, urn, vaas, pul, keulsche pot,
steenen pot. Ngoes baa, steenen of
aarden pot. Ngoes bingan, pul van
plateel of porcelein, Ngoes ngo-
n g 5 i, grove bontgekleurde pul van
aardewerk. Ngoes afler, zeer liooge
vaas.
Ngoet, G.K. = k ab o e t.
Ngoetin, kant of rand van weg of
pad.
Ngoetngoetoem Keieesche zonnehoed
van pandanusbladeren genaaid . Zie
ngoetoen.
Ngoetoen, potdeksel, deksel, inzonder-
heid deksel van gevlochten pandanus- of
bamboereepjes, dienende om een bord
met spijzen dicht te dekken.
Ngoeva, bezinksel, afval, pulp, vezels,
Noeoer n g o e v a, de uitgeperste
geraspte klappernoot. T i e v ngoeva,
uitgeperst .suikerriet.
Ngof, G.K. = wad.
Ngofa, boomsoort.
Ngof a, vischsoort.
128
Ngofang, e n-, omkeeren, omstulpen.
Nat-, omgestulpt, onderst boven
gekeerd.
Ngofar, zie n g o e f a r.
Ngoin, mond, bek, muil; fig.: opening,
gat waardoor iets gevuld of geladen
|wordt, b.v. boedoe .ngoin, mond
eener flesch. Ini ngoin einroe,
hij speelt dubbele kaart, hij liegt. En-
w a 1 n i ngoin, anders spreken dan
voorheen. Entaha koeoek hira
ni ngoin, iemand bij zijn woord ne-
men, aan zijn woord houden. Nanar
wat^ ni ngoin ratan of ni
ngoin toetoe, alleen met de lippen
spreken, met meenen wat men zegt.
Enf oetar ni ngoin, = enwal
ni ngoin. Ngoin hoeb nin-
gier, nog nuchter zijn, ook, van roo-
ken en betelkauwen, clus vooral van
vastende Slammen gezegd. N g o i n
woelwoel r u k, ontnuchterd. N i
ngoin w a e i d, hij spreekt niet, hij
is boos. I ngoin b o k, hij spreekt
vriendschappelijk.' Ni ngoin enlelc
r u k, hij heeft het beloofd, hij heeft
zijn woord gegeven.
Ngoin, nier.
Ngolan, G.K., schors, boomschors.
Tentan roin ngolan, dunne ron-
dei vingerring. Wehin ngolan,
dekhuid der roede.
Ngon, dikte van platte voorwerpen.
Ngon, n e s~, zie n e s-n g o.
Ngon, e n-, zie en- n g o ii g.
Ngon, plaats langs den binnenwand
van een huis, bestemd om de water-
kruiken te plaatsen.
Ngon, afscheiding ongeveer 30 a 40
c.M. boven den vloer, door een dwarslat,
waaraan klapperbladeren gebonden
worden. Deze afscheiding wordt aang*e-
bracht in ’t huis waar de plechtigheden
van 3 t reisceremonieel gehouden wor-
den, den derden dag na } t vertrek, r a f
ngon, der reizigers. Achter deze af-
s oil, elding moeten de vrouw(en^ , w a t
m o e 1, verblijven, die de plechtigheden
vervullen. Anderen mogen daar niet
binnen dringen, op straffe daar te moe-
ten blijven, totdat, na den terugkeer der
reizigers, de ngon wordt opgeheven.
Ngong, e n-, of e n- n g o n, vast
omsluiten, indrukken* platdrukken.
Nam-, ingedrukt, gedeukt zijn. W a-
h an namngong, slaperig gezicht.
129
Ngongor — Nifan
N g o n g soes, keurslijf, borstlap, ook
ngon soes genoemd.
- Ngongdr, (v. ngdr), wormstekig.
Liman ngongor, pijnlijk gezwollen
handen. Li mam ngongor te?
spottencle vraag aan iemand die iets
laat vallen, wat hij vast moest houden.
Ngongoi, zie bij n g o e s.
Ngongowan, zie bij 1 i r.
Ngoo, en-, of nat-, afblekken, ont-
bolsteren, afblotten, afschilferen.
N a m-, af geblot, geblelct, ontbolsterd.
Ngoo, n a m-, G.K. = n a m- n g o e f .
Ngoofy e n-, ' kijven. E n g o 6 k ni
sien na h i r a, iemand den mantel
vegen.
Ngook, en-, of nes-, schitteren, spie-
gelen. Enwed n g o 5 k, weerspie-
gelen.
Ngoon, rand, kant.
Ngoon* geluid, klank. En-, geluid
geven, klinken.
Ngoor, verstuiking of verzwikking der
polsen. Men laat een eenig kind er een
verband om leggen, dan geneest bet
spoedig.
Ngoot, e n-, breken, van broze dingen,
b.v. plateel, aardewerk, enz.
Ngor, worm, die inwendig aan suiker-
riet en vruchten knaagt.
Ngoran, naf-, gaten hebben van een
boom, vooral daar ,waar een tak is
afgebroken en 't hout is ingerot.
Ngoran, of war ngoran, een
slingerplant.
Ngoran, het eiland Goram. To mat
Ngoran, een Gorammer.
Ngoran gan, in zee drijvend vischkuit,
dat vooral in den oostmoesson ingeza-
meld en gegeten wordt.
Ngos, G.K. = doehoet,
Ngot, nam-, gedeukt, ingevallen,
ingezakt, geblust.
Ngota, en-, denken, dunken.
Ngota, e n-, doen sluiten. Entaha
ngota, aandrukken, b.v. een deksel.
Entev ngota, vast op elkaar slaan,
zoodat de twee deelen sluiten.
Ngov, een soort mandje, korfje.
N g 5 v a k b i 1 i n, mandwerk.
Ngov, en-, deuken, doorzakken, in-
vallen. N a m~, gedeukt, doorgezakt.
Ngrehi-teiran, ontucht bedrijven.
(Eigl.: l ngrehi-teiran, n-, zie
spraakleer) .
Ni, of i n i, zijn, haar, van hem, van
haar.
Ni, och, och wat! ocb kom! welaan!
Niat, tooverkracbt, tooversprenk.
W er niat, slamsch wij water.
Nib, n e s-, beloven, toezeggen.
Niboer, vischsoort.
Nidoer, boomsoort; 1 evert goed thn-
merhout.
Nietniet, een soort groote kruisspin.
Nief, vischsoort; verschuilt zich tus-
schen zeewier op het ondiepe strand en
als men er op trapt, steekt hij met de
I’ugvinnen, nief ensak, hetgeen
uiterst pijnlijk is en vaak groote wonden
ten gevolge heeft.
Nielniel, fijne wetsteen (meestal van
Ceram-laut afkomstig).
Nif, G.K. ~ r o e b a i. N i f m i 1, '=
o e v r e k.
Nifan, tand. Nifan wat, kies.
Nifan fid oe, voortand, snijtand.
Nifan tar a, melktand. Nifan, in
de offertaal = varken. Nifan en-
d a t of n a m e i t, cle tandjes komen uit.
Nifan enlek of nakles, de tan-
den vallen uit. Nifan sehoet of
e n s a f t e r, tandpijn. Nifan hoeb
ningier — ngoin hoeb ni-
n g i e r, zie bij ngoin. A k r i d n i-
f a n, tanden eener zaag. Ensos ni-
fan, de tanden vijlen, dat bij ongehuw-
clen doch op onbepaalden ouderdom zon-
der vender ceremonieel en slechts naar
willekeur gedaan wordt. Sommigen la-
ten ze plat afvijlen, anderen spits toeloo-
pend, anderen plat aan den voorkant.
Nifan kabi, eggig of sleeuw van
tanden. Nifan sosos, afgevijlde
tand. Wanneer een tand uitvalt, gooit
men hem op het dak, zeggende: karoe
oemtam n i n g nifan, m a moe
nifan of m a nifan mas jaw
oetam, muis je krijgt mijn tand, geef
mij een der uwe, of geef ?nij een gouden
tand. Hiabo nifan, zie s i w i n g.
Jew nifan, gepunt snijwerk in den
vorm eener zaag.
\V9
Nifar — Nit
X30
Nifar, kruid, onkruid.
Nigoen, (M. g-oena), nut, voordeel.
Nigoen w a e i cl, nutteloos. Berkar
nigoen w a e i cl, zaak die afgewezen
wordt, op niets uitloopt.
Niliin, rand, boord; gedeelte eener
bcot, dat boven de waterlijn komt. II a-
bo n i h i n b 6 k, de boot lig’t hoog op
J t water. H a b 0 n i h i n s i e n, de boot
ligt ! di,ep. H 6 r 11. i h i n tet rivieroever.
D e d n i h i n, leant van den weg.
Nihoeit, n e f-. Zie ref- ngihoen.
Nikoem, G.K. — nil in.
Nil, n a-, fonkelen, schitteren, blinken,
doen blinken, witten. poetsen, zoodat
iets blinkt, b.v. : n a n i 1 s e p a t,
sehoenen poetsen. i
Nil, ai nil, boomsoort, cassia fistula
L.
Nilin, knieschijf.
Niling, n e s-, uitlachen, in de maling
nemen.
Niloek, naf-, of nef-, (vgl.: en-
h i I 0 e k), verwisselen, inzonderheid
oucle kleeren door nieuwe vervangen.
Nefniloek nefwaeik h i r a,
iemand alle noodige kleeren bezorgen.
Enfan nefniloek, iemand kost
en kleeren geven, onderhouden, opvoe-
den N e s-, slokken, schrokken. Naan
n e s n i 1 0 e k, gulzig, schrokkig etem
E r jnesniloek b e n a w, de tong
slaat het voedsel naar binnen.
Niloen, n «e s-, G.IC, melaatschlieid,
melaatseh zijn.
Niloeng, boomsoort.
Nm, n a f-, of n a f- 11 1 11 g, borgen,
leenen. Nafnin n a of e n t a 1 h i r a,
iets van iemand leenen. Nafnin we
h i r a, a an iemand borgen.
Ninar, of nenar, ongunstig, bij ’t
raadplegen van ’t noodlot of wichelarij.
Ning, n a f-, zie naf- n 1 n.
Ninin, tandvleeseh.
Ninit, nak-, (v. ninin), de tanclen
vast opeen sluiten, de tanden ontbloo-
ten; fig.: grinnekken, schertsen, lachen.
Ninoeng, nam-, naar binnen sijpelen.
Loeoen namninoeng, de tranen
sijpelen naar binnen, inwendig treuren,
zonder het uiterlijk te laten blijken.
Nioen, bosclije, b.v. n-oeoer ni~
0 e n, een boschje klapperboomen.
Nioet, wind. N i 0 e t n a n g a n,
land wind. Nioet t; a li e i t, zeewincl.
Nioet b 5 k, gunstige wind, Nioet
s i e n, tegenwind. Nioet, het waait.
N i o et te n hi e n g, de wind bewaait,
beweegt of maakt koel. Nioet e n i t
1 a r h 0 e b, er komt nog geen wind in
’t zeil. Nioet naan 1 a r, de wind
staat in 9 t zeil. Nioet enmat, de
wind is gaan liggen. Nioet enba
n i k 0 e w a t, er staat een flinke wind.
Nioet enta ha non, de wind staat
door. Iwar nioet, een loos gerucht.
Nil*, n a-, of n e ,s~, gonzen.
Nir, n a k-, een atappendalc verstellen,
door er op de lekke plekjes stukjes tus-
sehen te stoppen.
Nirat, boomsoort.
Nirnar, n e s-, (v. n a- n a r), lasteren,
kwaad spreken.
Niroe, vischsoort, klein, bij scholen
zwemmend.
Niroen, neus. JEJ n t a h a tomat
w a t niroen, een vrouw bij den neus
nemen, geldt als een aanzoek.
Nisin, voorouders. Jaman n i s i n,
overgTootvader. Reinan nisin,
overgrootmo eder.
Nissin, schil, peul, E n-, schillen,
pellen, doppen.
Nit, nes-, vergelijken; wedden, wed-
ijveren; in gelijkenissen spreken, voor-
spellen, voorafbeelden. N e.snit h i r a
ni mem an, iemand loven, prijzen,
vleien.
Nit, lijk, scliim, doode, afgestorvene.
E n 0 e t nit r i r w a n g, of nafloe-
roet nit, aan de dooden offeren. A f a
waawn o e k t e nit r i r, iets onbe-
nulligs, nietswaardigs; al wat slecht of
minder' waardig is wordt vaak gescholden
als gelijkende op zoo een zelfde ding
ten dienste der schimmen. Men kan
hi emit opmaken, dat men zieh het leven
der dooden, die geacht worden het aard-
sche leven ongeveer op denzelfden voet
door te zetten, toch niet als zeer gezel-
1 3 *
Mtang — Noeoer
lig en comfortabel voorstelt. Nit
s a d k a, de dooden. Afa nit sadka,
zelfde bet. als afa waawn oek te
n i t r i r. N i t h o w a n g, de sehimmen
en toovenaars, bij uitbreiding: minach-
tende benaming voor slaven en min-
deren; tegenover anderen is het een
grove beleediging. Mas nit ho-
wang, zie bij mas. E n s a lc n i t, een
doode kisten. Enkoelik of enti-
w a k, of G.K., enf arkoi nit, een
doode begraven. NiSt o h o i, verblijf-
plaats der sehimmen. Deze zijn verschil-
lend voor verschillende plaatsen. De be-
langwekkenste is de Lehowat bij
Ohoider- tawoen. Nit o! of nit
ertood o ! verwensching. 0 nit uk
he! of ler o nit! jij moet er aan,
bedreiging. Nit oeoen, doodshoofd.
Nit loerin, doodsbeenderen. N i t
biVar, doodenvochh, lijkenvochti. Nit
a b r i n, zie bij k a b i n.
Nitang, vergelijking, beeldspraak, ■
voorteeken. N e s-, zie n e s- n i t.
Niwoen, groote Inis, die eitjes,
1 i s a n, legt, waaruit de jonge luizen,
toeman of leman, voortkomen.
Njaw, (M. njawa), ziel.
Njaw, zie bij t o e r.
Njora, (M. njora), titel der echtge-
noote van opperhoofden en goeroe’s.
No, n e s-, of n e s- n o b a n g, bevelen,
gebieden, opleggen. Nesno inan
afa, een werk of bezigheid opleggen.
Nesno tit, een bevel uitvaar digen.
Hetgeen geboden wordt, wordt vaak als
een zelfst. naamw. als voorwerp bii
nesno geplaatst, b.v. reinan g
nesno a i, mijn moeder heeft me be-
volen hout te halen. Nesno h i r a,
iemand bevefen. H j x a k i n ei s n o V
wie heeft je dat gelast? vaak in de bet.
van: wat moei jij je daar mee?
Nobang, n e s-, zie nes- n o.
Noear, zie noenoer.
Noeb, meet bij verschillende open-
luchtspelen.
Noeboer, n e s-, twisten.
Noehoe, land, landstreek, gewest.
Noehoe ten, vastland. Noehoe
j a n a t, eiland. Noehoe miet bis-
s a, het heele land en strand, overal,
alom. Noehoe r u k i ! bezwering ter
bevestiging. Het land toch wordt ook
beschouwd als bezield door een mach-
tigen geest. Daarom moet men zich
ook wachten het te mishandelen door
b.v.: groote steenen stuk te slaan, kree-
ken te dempen, diepe kuilen te graven,
enz. De noehoe wreekt zich daarover
door zielctes. Noehoe Boa*, Klein
Kei. Noehoe Joet, Groot Kei.
Noehoe ensak ler, doot, ni-
o e t, enz., het is zonnig, regenachtig,
winderig, enz. weer. Noehoe enf ot
o! of noehoe entoeh iwoem!
verwensching. Noehoe on, de andere
wereld.
Noehoe til, diepzee.
Noem, boomsoort.
Noemoer, (H. nummer), nummer.
Noenoer, bek, snavel. S o e s noe-
noer, tepel. Web noenoer, pok-
pukkel.
Noeoe, n a f , een vrouw schaken of
ontvoeren.
Noeoek, ref, wemelen, krioelen, el-
kaar verdringen.
Noeoen, .stuksnaam voor planten, b.v.
e n m a v noeoen til,, drie zoete-
aardappelplanten.
Noeoer (M. nijoer), klapperboom, ko-
kosboom, cocos nucifera L., klappernoot,
kokosnoot, Noeoer woeoet, pal-
miet, het hart van den jongen scheut
van een klapperboom. Noeoer h o-
r a n, jonge bladscheut van den klap-
perboom. Noeoer fakir, klappev-
bloesemtros. Noeoer far, dor klap-
perblad. Noeoer 1 o 1 1, pas gezette
klappernoot. Noeoer r i n i n, noot
vol water doch zonder vleesch. Noe-
oer woeka of n g a a w r, of hoe r-
hoeroen, kiapper met nog maar
weinig* en zeer zacht vleesch.
Noeoer o e h i n, kiapper met zacht
vleesch, ofschoon xdjp. Noeoer i f-
soehoen, bijna rijpe noot. Noeoer
wowar of w i o e n, rijpe noot waar-
van ’t water ldotst, w i o e n, wanneer
men ze schudt. Noeoer a d a n, noot
midt reeds clorren bolster. Noeoer
k a * b o e» a r, noot waarin reeds een
witte kiembol zit. Noeoer lc a m i a,
reeds uitbottende noot. Noeoer r o-
r o o r of w a w a t, geroosterde kiapper,
kopra. Noeoer i h i n, vleesch van de
kokosnoot.
Verschillende soorten zijn: Noeoer
oemat of toma t, Iaagstammige
boom. Noeoer savoe of tang,
zeer vruchtdragende soort, Noeoer
m a a w k, de gewone soort. Noeoer
fad of m a 1 1 a k, boom welks noten aan
Noeoet — Nown
132
} t boveneind i*oodachtig zijn, en 5 t vleesch
eveneens rozi g gekleurd. Verder nog:
noeoer n a r, noeoer kankawn,
noeoer nas, noeoer tiev, noe-
oer 1 0 e b of G.K. noeoer k a 1 a 1 a,
enz.
Enwiek noeoer, een kokosnoot
openslaan, 00k wel met de bijbeteeke-
nis, om het noodlot te raadplegen. In-
dien tegenover de drie donkere naden
die men op de schaal ziet, de riggels
van *t gebroken klappervleesch in
rechtsche richting loo-pen, dan. is *t
noodlot gunstig, anders ongunstig.
Noeoet,, zandplaat, zandbank; nest of
leger mn dieren. Vgl. kaf noeoet,
Noerak, (M. naraka), hel,
Noerat, n e f-, meevaren, meereizen.
Noerfakar, vischsoort.
Noeroen, dor, uitgedroogd, al wat
goed brandt; vgl.: e n-o eroe n.
Noeroen, nas-, of ne s-, (v. en-toe-
roen), knikken, ja knikken.
Noeroet, vezelig omhnlsel van de
klapperbladscheede er bijna uitziende als
baalzakkengoed; wordt vooral gebruikt
om geraspte e n b a 1 in te wikkelen bij
*t uitpersen.
Noet, e n-, sluiten, bedekken, afdek-
ken, diehtstoppen. Veel in samenstcl-
llngen gebruikt als; entocan noet,
dicht sluiten ; e n d i r n 0 e t,‘ in den weg
staan; entaha noet, dicht houden;
entoet noet, met een dam versper-
ren, enz. N e s-, omsingelen, omsluiten,
omheinen* rondom samentrekken, b.v.
van wolken.
Noet, n a-, n a n 0 e t mat, schulden
opvorderen.
Noet, n a m-, vermoeid, afgemat, uit-
geput, bezweet zijn.
Noet an g, midden, half van afstanden
of tijd, b.v. d e d noetan g, half weg.
E n-, of n e s-, ontmoeten.
Noetlaan, onophoudelijk, voortdurencl.
Noetoek, nes-, ontmoeten, bejegenen.
Endir noetoek, beletten, verhin-
deren.
Noetoen, elk, ieder, elkeen. Noe-
toen to mat bissa, eenieder. E i n-
roe noetoen, ieder twee.
Noev, n e s-, bestrijken, besmeeren.
Mas nes noev, verguldsel, klater-
goud. N e f-, vergoeden, betalen.
Noewoe, versch, frisch, groen van
bladeren, jong groen.
Nohat, nes-, door tooverij van ge-
daante verwisselen, of onkenbaar zijn,
Nokat, n e s-, vervvijten doen.
Nomad, borg. Endir nomad, borg
blijven.
Non, vast, onbeweeglijk, stil. Endir
n 0 n, stil staan. Entaha non, vast
houden, stil jhouden. Endoek non
r a h a n, in huis blijven, niet buiten
komen.
Non, (M. nonna), juffrouw. Rawit
non,’ dames- of meisjeskleed van Eu-
ropeesch snit; jurkje.
Non, gedraaid, geslagen van touw,
warat non.
Noon, woear noon, kanarinoot
waarvan ten teeken van rijpheid de bol-
ster zwart is; woear noon, 00k als
tijdsbepaling, wanneer de kanavinootjes
rijp zijn.
Norang, na, achterna, volgens, volgen.
Enba norang, volgen. Norang
0 m o e narnar, volgens u\v zeggen.
Nanar norang, nazeggen. Jaw
norang wat, ik zal ’t gewillig doen,
ik maak geen bedenking.
Not, in den grond geplante staak,
waar omheen klappernoten zijn opge-
stapeld.
Nown, bandje, reepje pandanusblad
of touwtje om een boodschap over te
Sturen, meestal om voor een, reeds
bekend doel een dag vast te stellen.
De brenger der boodschap heeft de
nown om den pols gebonden, waarvan
de geadresseerde hem zelf moet los
maken. Het aantal knoopen in de
nown, duidt het getal dagen aan, die
nog moeten verloopen voor den bepaal-
den tijd. Nown is 00k de aldus bepaal-
de dag. Enkeet nown, zoo 'n bandje
knoopen; een dag of termijn vaststellen.
,E n 1 0 e r nown, den bepaalden dag
weer verstellen. Entaha koeoek
nown, aan den bepaalden dag vast-
houden.
133
O-Oeb
0
0! tusschenwerpsel van twijfel, dat
men voegt achter gezegden, welke men
nauwelijks uitgesproken, al in twijfel
trekt, en dus ongeveer overeenkomt
met: of neen, of liever, is liet niet b.v.:
enoet ruk, o... hij heeft het al ge-
daan, of misschien niet?
O, pers. voormv.: gij, u. 0 ruk lie!
dat heb jij gedaan! jij bent er hij !
N o he! N pas op jij. 0- m o e, uwe.
0, n a m-, bestorven zijn van vleesch.
0> e n-o, G.K. = koeoek.
Oan, j a f oan, zie j a f waran.
Oba, cn-, thuis zijn, thuis laten, ach-
terblijven, rustig zitten. N i n g n g i r
enoba, ik heb mijn hakmes vergeten.
0 e d o e k oba, ik blijf thuis.
Odan, weinig, een beetje. Odan
w a e i d woek, volstrekt niets. 0 cl a n
enhoev, een weinig meer, zoo aan-
stonds, dadelijk. Odan h o e b, op eeri
weinig* na, bijna. Odan en woho die-
nen ook tot vorming van trappen van
vergelijking, (zie spraakleer), en ver-
talen onze woordjes: tamelijk, nog al,
vrij, b.v.: r o rood a n, vrij ver, s i r-
s i r odan, tamelijk dicht bij ; bok
odan, s i e n odan, een beetje goed,
een beetje slecht, =. het kan er mee
door.
Odan, ergens. Odan be? waar er*
gens ? Odan i, hier. Odan w a e i d,
nergens. Odan t e odan, waar dan
ook, om ’t even waar.
Odandan, = odan, in beide bet.
Odat, en-, (v. odan), ergens iets
bij stukjes of beetjes afnemen, afbrok-
kelen.
Ododan, = odan.
Oe, rotan, calamus sp. Soorten zijn:
o e w a r, de beste soort; o e a e t, bind-
rotan; o e ngara en o e mowi r,
minder goede soorten; o e o e b, sleclite
soort; o e war ahe r, calamus manan
Mig. Enhi til o e, rotan snijden.
Enfee oe, eigenl. : een stuk rotan
doorhakken, fig.: een stuk rotan door-
hakken en dit een familielid achterna
gooien als teeken van onherroepelijke
verstooting.
Oe, de onbepaalcle vorin van ocoen,
hoofd, doch komt in deze beteekenis
alleen nog voor in samenstellingen en
in enkele uitdrukkingen of zegswijzen,
b.v.: oe- woes, kaalkop, ledig hoofd;
enfello ni oe, zich verontschuldi-
gen; o e n e 1 j 6 n, welvarend.
Meestal komt o e voor in de afgeleide
bet. van: voor, voorop, vooraan, voorin.
0 n a o e, jij voorop, jij *t eerst. H a b o
o e, voor steven van een boot. O e
m o e r, voor en achter, dat vaak zoo-
veel beteekent als besef, zooals toeten
of blazen in onze uitdrukking: van toe-
ten of blazen weten, b.v. enkai oe
m o e r w a e i cl r u k, hij is heelemaal
buiten westen; e n i t o e moer
w a e i d, verblind zijn. O e a cl a t, of
o e o e r a t, voornaamste plicht of taak.
Ini o e, dat is zijn plicht. Oe wang
cl a n g, aandeel dat iemand wordt toe-
gewezen.
Oe, nam.-, verdwijnen, verwazer,
vernevelen. N e f-, besluieren, bedekken.
Oe, stuksnaam voor booten, b.v.: ha-
bo o e roe, twee booten. Entaha
belan oe, of entaha raw habo
o e, een binnenvarende feestprauw
tegemoet gaan, om de opvarenden te
verwelkomen, door hun de betelpruim
aan te bieden. In de pruimdoozen liggen
als geschenk ook eenige muntstukjes
of kleine zilveren vooi’werpen. Alvorens
deze verwelkoming geschied *is, mag
niemand de feestprauw verlaten, Zou
de welkomstpruim niet worden aange-
boden, dan is dit een teeken van sleclite
verstandhouding en zou de feestprauw
onverwijld moeten vertrekken. Op Gr.
Kei bestaat' )dit jgebruik niet overal.
Oe, n a k-, huilen, janken van honden.
Oea, familie, geslacht.
Oeang, e n-, omwikkelen, omwinden,
toedekken, sluiten.
Oear, en-, door wiegeien in den grond
draaien, b.v. een staak. N e f-, wroeten,
Oear, n a s-, of n e s-, ademcn, blazen,
snuiven. En-, uitblazen, b.v. kaars of
lamp.
Oeb, kruik, aarden waterkruik, kocl-
kan. Oeb soesoes, kruik met tuit.
Oeb kare of oeb soeran, grooto
soort kruik.
Oeb, staak, stok. E n-, knotten. Oeb,
of o e b o e n, zie o e b o e n, verder : af-
stamming, familietak.
Oeb — Oelioer
* 34
Oeb, vliegende visch, exocaetus exi-
liens.
Oeba, e n-, G.K., afdoen van vruchten.
Oeban, top, kruin, punt. A i oeban,
boomtop. Woear oeban, bergkruin,
bergtop.
Oeban, een zeer groote biessoort; de
schaal of bast dient voor vlecht- en
bindwerk.
Oebar, of oeboebar, (M. boeboer),
pap, brjj.
Oeboeb, wittemieren-nest. Mieren-
of rupsennest van saamgebolde blaren
in bo omen of struiken.
Oeboebar, zie oeba i\
Oeboen, of b o e n, grootouders, klein-
kinderen. Nit jaman oeboen, de
schimmen der voorouders. 0 e b o e n g
of b o e n g zegt men als aanspreking
in vertrouwelijken omgang zoowel tegen
oudere mannen als tegen kleine jongens.
Oeboer, e n-, hakken, kappen.
Oed, slecht. Ent.aha o e d hanat,
slecht verzorgen of bewaren, verkwis-
ten.
Oed, e n-, scbrobben, met den voet
schuren of wasschen; fijn malen tus-
schen steenen.
Oedoer, e n-, knagen, knabbelen.
Oeenan, of we nan, boning. 0 e e~
nan doean, een kleine bij. Oee-
nan o h o i, honingraat.
Oef, en-, wapperen, fladderen, flod-
deren.
Oef jon, Bawk oef j on, een of an-
der stuk van waarde, dat voor een boot
betaald is. Bawk o e f j 6 n w a t w i~
1 i n, allerlei sclxatten en kostbaarheden.
Oefoe, vezelige pit van sommige
vrucliten als de f a w, de beet en de
a j ai.
Oefoer, en-, uitscharren, uischrapen,
n.l. een pot kom of ketel.
Oeba, of oeba 1 a r n a i n, zie bij
1 a r, of bij nai n.
Oeha, = a v _i a 1.
Oehak, en-, wekken, wakker maken.
Oehan, voorovergebogen, e n d o e k
o e La n, voorovei'gebogen zitten.
Oehil, boomsoort.
Oehin, zie bij n o e o e r.
Oehoe, sooi't zeeaal.
Oehoe, e n-, raden, gissen.
Oek, G.K., geschenk aan kinderen ge-
geven bij liun eerste bezoek, n i m a cl-
wir, aan familieleden of kennissen in
andere dorpen, om hen te verwelkomen,
/ensak wahan.
Oek, = w o e k, vooral wanneer er
geen nadruk op valt en het zoowat als
stopwoordje gebruikt wordt*.
Oek, e n-, stotberen, stokken der
stem, bakkelen.
Oek, zie o e o e k.
Oekir, e n-, zie e n- moeki r.
Oekoer, (M. oekoer), maat, grootte,
gemeten omvang of inhoud of opper-
vlakte. E n-, meten. Doead enoe-
koer t o m a t r i r d e, God meet (=z
telt, stelt vast) de dagen der menschen,
meet der menschen levensduur af.
Oel, zuster, broer.
Oel, = o e 1 i n, in sommige samen-
stellingen.
Oel, = oe, vooruit. vooraf, voorin.
Oelang, en~,ispelen, dansen, *ekheid
maken. Enoelang belong, G.K.
— enoelang rangin, dansen,
spelen.
Oelar, (M. oelar), G.K. = ngaboe-
ar.
Oelin, (M. koelit), vel, buid, scbors,
bast, schil, lichaam, lijf. Ai oelin,
boomschors. Fin oelin, schild eener
schildpad. Karbaw oelin, leder.
Mastik oelin, parelmoer. Oelin
1 o e 1 i n, doorvoed. Oelin s i e n, ma-
ger. Oelin sehoet, ziek. Oelin
elleman, ziek, ziekelijk. Oelin
m a r a a n, vlug, rap, lenig van lijf en
leden. Oelin raein bok, of oelin
raein in a 1 h e i n, welvarend, ge-
zond. Ni oelin enil, of end at
w e 1 r u k, bij stort weer in, de ziekte
komt weer op.
Oelioer, G.K. = i r, xifsteen.
* 35
Oeloen — Oer
Oeloen, zie o e o e n,
Oeioer, G.K. — oeoer.
Oelraein, = oelinraein, lichaam,
gezondheidstoestand.
Oelsehoet, oelsesehoet, of o el-
resehoet, ( v. oelin en selioet)
ziekte, vooral besmettelijke ziekte.
Oem, algemeene naam voor dc ver-
schillende soorten inlandsche aardappc-
len. Oem war aein, verwilderde tui-
nen. Wee oem, aardappeltuin.
Oemad, handbijltje.
Oeman, bloemscheede, pas gezette
vrucht. E n-, vrucht zetten. N a m- ?
vrucht gezet hebben. Oeman is ook:
looze korrels in een maisklos.
Oeman g, e n-, glimlaehen.
Oemat, mensch, onderhoorige.
Oemetan, G.K., vischsoort.
Oemoen, een kuil, waarin steenen
gloeiend gestookt zijn, met bladeren
overdekt, waarop spijzen, daarover
weer bladeren, gloeiende steenen en
eindelijk alles toegedekt- met sand, om
de ^ spijzen gaar te laten stoven; de
spijzen op deze wijze gestoofd.
Oemoer, (M. oemoer), ieeftijd, ouder-
dom. Omoe oemoer baeil be?
of oemoer felbe? hoe oud ben je ?
Ini oemoer w a e i d ruk, hij zal
niet lang meer leven. Ini oemoer
hoeb, of oemoer enjoon hoeb,
hij heeft den bepaalden of vereischten
Ieeftijd nog niet.
Oemoes, kleine mugsoort
Oena, en-, n a s-, of n e s-, door den
neus spreken.
Oengar, n a f-, oogsten; zie n a f-
h o e n g a r.
Oengkoes, (H. onkosten), onkosten,
uitgaven. Enoet oenkoes, kosten
aan iets besteden, onkosten maken.
Ning oengkoes enlek na afa
i, ik heb daar onkosten aan besteed.
Oenoen, e n-, G.K. = e n w o o.
Oenoena» ledige vlinderpop van den
attacus of atlasvlinder;
Oeoe, nak-, janken, huilen van
honden.
Oeoek, hoeveelheid, aantal. 0 e o e k
fir? hoeveel? En-, verzamelen, bij-
eenrapen. In samenstellingen met ande-
re werkw. wordt heb vaak verkort tot
o e k en bet.: bijeen, samen, b.v. e n f i 1
o e k, bijeen rapen, verzamelen, inza-
melen.
Oeoen, hoofd, kop. Fig.: verschillende
dingen daarop 1 gelijkencl, o.a. stokknop,
inzonderheid de zilveren of gouden stok-
knop die als waardigheidsteeken aan
inlandsche Hoofden wordt uitgereikt en
by uitbreiding, die waardigheid zelf.
O r a n g k a j a entarim n i oe-
oen, de orang kaja heeft zijn stokknop
gekregen. Ini oeoen enlek, hij is
ait zijn waardigheid ontzet. Oeoen
w at of w o e s s i n, domkop, stijfkop.
Oeoen sehoet, hoofdpijn, ook snf-
lieid wegens langdurige herseninspan-
ning*, b.v. bij ’t bedisselen eener zaak.
O e o en j o e k of j o e k j o e k, spits
toeloopend achterhoofd. Oeoen w a t,
mombakkes, masker. Enwer oeoen,
hoofdelijke belasting betalen. Sav
oeoen, steel van een akst, wegens
den dikken kop, waarin s t wigvormig
bijllemmet steekt. Hot oeoen, uit-
einde, landinwaarts van een inham.
H 6 r oeoen, oorsprong eener beek,
wanneer deze bij de bron een bekken
vormt. Nit oeoen, doodshoofd.
Oeoen woleen, een helder hoofd.
Oeoer, wild in tegenstelling van tarn
of besehaafd, b.v. tomat oeoer, een
wilde, een alfoer; man oeo er, in ’t
wild levende vogel; wav oeoer, wild
varken. E n-, of n a £-, verwilderen.
Oeoes, of oeoes serangai (oud
Keieesch), strijdmakker.
Oeoet, sagovezels, waar de sago reeds
uitgewasschen is. En-fa- oeoet, sago
wasschen. Enwav oeoet, de sago-
afval opruimen; fig.: het lastige werk
moeten doen met weinig of geen voor-
deel, de kastanjes uit het vuur moeten
halen, de zondebok zijn.
Oepas, (H. oppasser), officieele
loopjongen van een ambtenaar, poli-
tie oppasser.
Oer, = oeran in samenstellingen
als: oer war, gcbroers, gezusters,
neven en nichten; jan oer, zie bij
j an.
Oer, en- vliegen. X.v: . ;
weggevlogen. N e s, • vg"" 0 !1 - ; ’
zin, als b.v. bladeren, een stuk papier,
enz.
Oerai— Oetan
r$<5
Oerai, en-, bijeenroepen, oproepen.
Oerak, e n- } of n e s-, zieh uitrekken.
Oeran, broeder van een meisje, zus-
ter van een jong'en, eveneens neef of
nicht. Oeran leheman, neef of
nicht.
Oeran, kookpot, ketel. J a f oeran,
vuurplaat, stookplaats. Enoet oeran
j a f, den pot kooken. Oeran bis,
metalen ketel. Oeran baa, aarden
kookpot.
Oerat, werk, daad, handeling. 0 e r a t
b 6 k, goed werk, goede daad. Oerat
s i e n, slechte daad. Jab oerat, al-
lerlei werkzaamlieden, allerlei arbeid.
Oerat elleman, zwaar werk.
Enoet oerat enhoev to mat
wat, met een vrouw ontucht plegen.
0 e oerat, pliclit, taak.
Oerat, maanmaand, ongeveer overeeri-
komend met Maart 1 of April, wijl men
in deze maand het werk, oerat, doet
in de tuinen voor den aanstaanden oost-
moesson, enoet wee timoer.
Oerat, (M. oerat), ader, pees, zenuw,
spier fig.: iets wat daarop gelijkt.
N e f-, G.K. ~ betoeran.
Oerik, e n-, afteekenen van hout, dat
men pasklaar maakt. N a m-, aldus af-
geteekend.
Oeroek, e n-, verjagen, wegjagen.
N a m-, verjaagd. N e s-, onwetend of
onbewust verjagen.
Oeroen, e n-, vlammen, vlammend
branden.
Oeroerang, en-, versperring van tak-
ken maken, b.v. enoe roe rang
n o e t wee, aldus een tuin omheinen.
Oeroeroen, (v. en- oer), vliegend.
Ngafat oeroeroen, zwermende
witte mieren.
Oersiw, een der twee groote volks-
partijen, waarin Kei verdeeld is. Tot
de Oersiw behooren:
lo. De Karbaw si w, bestaande uit
de hoofddorpen: Danar en Elar, die ook
door liet verdeelen van een karbaw
tusschen vele andere dorpen, vooral de
loer L a b a i onder rat Mangrib,
deze tot hun stam overhaalden, waar-
onder voornamelijk de N o e f i t, die
nog weer onderverdeeld worden m
Noefit taheit, = Ohoider- fcoetoe,
Somlain, Madwer, (dat door anderen
onder Loerlim ’s gerekend wordt),
Ohoira, Kei Tanimbar, Oer, Warbal,
Tan, Tahjad. En de Noefit n a-
ngan: Jetwav, Ohoinoel, Woear, Oef,
Marfoeoen.
2o. H o e t a n til, bestaande uit de
hoofddorpen: Doe, Ohoitil, Ohoitaheit.
3o. Mawr Ohoiwoet, bestaande
uit: Ref lim wav, met de dorpen:
Ranier, liar, Ohoirat, Ad, Moen; en
Ref lim rat, met de dorpen: Renfan,
Wadan- il, Watlar, Hollat, Kilwair.
4o. Mew o e m f i t, met de dorpen :
Jamil, Ohoilim, Ngabheng, Wawr ta-
heit, Wawr nangan, Ohoi- il, Woko,
RIemroe, Wadan-Elak, Raharing, Woe-
loerat, Ngifoet, Ohoi- nangan, Ohoi-
wang.
Oe«, en-, malen in een vijzeltje.
Nam-, fyngemalen.
Oes, en-, sissen.
Oesaha, toovermiddel, om iemand ziek
te maken. E n-, betooveren, door too ve-
ry ziek maken of doen sterven.
Oesit, e n-, teekenen, schilderen, af-
teekenen wat men daarna wil uitsnijden,
uitknippen van pisangbladeren of pa-
pier tot mallen voor koekjes; die koek-
jes uitsteken volgens die mallen.
Oesoes, vijzel, inzonderheid klapper-
dop met houten stampertje om zout,
peper en andere kruiderijen te mengen.
Oet, luis, Enris, of enhil o e t,
luizen, luizen vangen. Tomat war-
oet, luiszak.
Oet, vischsoort.
Oet, = o e o e t.
Oet, en-, doen, maken, behandelen,
treffen, ‘ straffen. Teoek, oeoet o
he! wacht ik zal/je krijgen! Enoet
hira sisien, iemand slecht behan-
delen. Mitoeenoeti, de booze geest
heeft hem' getroffen. Enoet jawng,
beproeven, probeeren, trachten. Jaw
oeoet o b ok, ik behandel u goed.
Enoet k o i, mele! hij heeft hem
onder handen genomen, boor! Enoet
felbe...? hoe komt het dat...? Ai i
enoet felbe, woean waeid i?
hoe komt het, dat die boom geen
vruchten draagt ?
Oetan, vischsoort.
*31
Oelan — Omoe
Oetan, opvliegend, kit’teloorig, driftig,
Oetan ngoln, snibbig en "bits zijn,
alles beknibbelen.
Oetan, staak, stukswoord voor paler
en balken.
Oetbe, = tabe, gegroet. Enoet
oetbe, groeten.
Oetin, het onderstuk, steunpunt of
begin van iets; fig.: reden, oorzaak. Ai
oetin, voet, wortelknoop van een boom,
boomstronk. E n t a 1 doenjai oe-
tin, van y t begin der wereld, sinds on-
heuglijke tijden. Oetin a f a waeid,
zonder reden, zonder grond, zonder oor-
zaak of aanleiding. A f a oetiu.wa-
t a n, iets zonder gewicht, zonder belang.
Ental oetin, van ’t begin af . B e r-
k a r oetin, de oorzaak of aanleiding
eener zaak. Oetin n a a, claar is reden
voor, dat heeft zijn oorzaak, zijn reden
Oetoen, = oet, luis.
Oetoeng, (M. oentoeng), voordeel,
winst. Omoe oetoeng, ’t komt u
ten beste, ’t is in uw voordeel. I e n-
h a a w k n i oetoeng I a i, hij wil
grove winst maken. Oem oet f e 1
enhe, omoe oetoeng aka? wat
lieb je daar voor voordeel bij ?
Oetoet, (v. e n- oet), handeling, lian-
delwijze, gedrag.
Oev, en-, berooken.
Oevrek, wit en zwart geringde zee-
slang.
Oewak, en-, = e n- oev.
Oewang, stolp, liolle deksel, doek die
tot bedekking dient. E n-, bedekken met
een oewang; besluieren, een sluier
dragen.
Oewar, kanariboom, kanarinoot, cana-
rium commune L. Afkooksel der blade-
ren wordt gebruikt als zuiverend mid-
del na de b evading. Oewar mor groot
soort kanarinoot. Oewar w a 1 w a 1 i n
of w a t a n, kleine soort Oewar n g a-
i r, kleine soort. Oewar Joet, grootc
soort, canarium Moluccarum L. 0 e w a r
noon, zie noon. Woean woear
noon, G.K., maanmaand, ongeveer
Augustus of September, als deze noot-
jes rijp, noon, zijn. Oewar Sin,
olienootjes, apennootjes (niet inheemsch
op Kei) . 0 ei war i h i n, een visch-
soort.
Oewarkada, G. K. = n e r d o 6 n.
Oewe, (M. boewaja), krokodil, kaai-
man.
Oewe, G.K. = wew.
Oewiet, vischsoort.
Oewilin, roer van een boot.
Ofa, = b o e t j a r a k, vischsoort.
Ohang, en-, insmeren, inwrijven.
Oho, ja. Oho t e, wel ja. Oho n a k a,
zeker, wat anders ? Oho waeid aka?
maar zeer zeker* ongetwijfeld. Oho te
e i d e 1 a ? maar zeker, immers ? Oho
t e be? ja, immers ?
Ohoi, dorp, woonplaats, w r oning, nest;
putje, kuiltje, pot, of vrije plaats bij
sommige spelen. In vele plaatsnamen
is het woord ohoi verbasterd tot h i, i,
of h o, b.v. Himoer, = ohoi- moer.
H i 1 o e k, — ohoi- 1 o e k (v. e n- h i-
loek). Iso, = ohoi- s o e. I b r a,
= o h o i- fra. Hoir, = ohoi- i r, enz.
Man ohoi, vogelnest, (of kip) ; wav
ohoi, varkensnest, (of tam varlcen).
Nit ohoi, .schimmenverblijf. Ohoi
d o e a n, dorpsbewoner. Ohoi t e i r a n,
, r-r.-r 1 ' Ohoi t o e m, vesting, het
• | ■ dorp, waaraan de wor-
dingslegende, toem, verbonden is.
Vroeger waren alle dorpen opi min of
meer ongenaakbare plaatsen gelegen en
door zware muren versterkt. Sedert de
vestiging van het Bestuur zijn deze
vestingdorpen verlaten en zijn de lui op
gerieflijker plaatsen langs de kust gaan
wonen. De mitoe ’s of bescherm-
geesten verhuisden echter niet en wor-
den ook nu nog in de ohoi toe m ’s
vereerd. Tomat ohoi ratoet, alle
bewoners van een dorp. T o m at ohoi
r i w o e n, al de bewoners van een re-
gents chap. Ohoi k a s i 1 w o e t, zie
k a s i 1.
Ohok, e n-, springen, huppeleii, dar-
talen. Enoh ok d ak d a k, zie bij d a k.
Enohok j a d o e k, opspringen, op en
neer gaan. N e s-, hinken.
Ohor, steen die als anker dient, an-
kersteen.
Ohot, vischsoort.
Oil uitroep: hola! heidaar! ook van
toestemming: ja.
Oma, dorpsplein, open plaats in' een
dorp.
Omoe> uw, uwe.
138
A
On — Parint
O n > gecleelte, brok, stuk, helft, kant;
ergens. Enoet on wat, maar ten
deele doen. on hoeb, een deel nog
niet, = nog niet heelemaal. 0 e b a on
waaicl, ik ga nergens' heen, ik kuier
zoo maar wat. Leran 6 n, geen vollen
dag. Ental leran on, al van voor
liet dag was. Ental de on, al van
toen ‘t nog donker was. Nanar on
w a e i d of f e 1 on waeid, er niets
van zeggen, zijn meening niet uitspre-
ken. oemleengfel bn u k te, be-
slis dan toeh in een of anderen zin, geef
eenig besclieid. In al dergelijke zinnen
beteekent on of f e 1 bn, ’l een of ’ t
ander, op eenigerlei wijze.
Oot, nes-, heescli zijn.
Or, e n-, in zwijm vallen. Enmat 6 r,
in zwijm vallen, een beslag of beroerte
krij gen; snenvelen, Tomat or, of
k o or, gesneuvelde, ook als scheld-
woord: wijl de oorlog als een godsoor-
deel beseliouwd wordt, is het heelemaal
geen eer, op het veld van eer of het
slagveld te sneven, wijl men er van
overtuigd is, dat God alleen de schul-
digen laat vallen.
Qr, e n~, stooten, stompen, vast aan-
stooten.
6r, keellel van kippen en sommige
andere vogels.
Padri, (Portug.: padri), t o e w a n
p a d r i, Katholiek priester.
Pake, (M. pake), gebruiken, in gebruik
hebben, aanwenden.
Pakean, (M. pakejan), kleeren, klee-
ding; zie bake an.
Pakerdl, (Eur. M. pcrkorol), zaak-
waarnemer, zaakgclastigde, procureur
bamboe.
Paksa, (M. paksa), dwang. • En-,
dwingen. Enpaksa fo, dwingen tot.
N a paksa, dwang uitoefenen.
Pal, (H. paal), baken, boei.
Panas, (M. panas), wollen goed. K a-
in panas, deken.
Pandit, (M. pandita), Christelijke,
inzonderheid Prot. geestelijke.
Or, de plaats, waar de dorpsloods
staat. Or loer, al wat door - de zee
wordt aangespoeld en in de dorpsloods
gebracht, om door den t o e a n-t a n
verdeeld te worden; vandaar: winst,
voordeel in ’t algenieen.
Orak, e n-, inslikken, opslokken.
Oran, e n-, of n e s-, zuchten, kreunen,
kermen.
Orang, (M. orang), eigenlijk: mensch,
doch komt op Kei alleen voor in som-
mig’e titels van opperhoofden. Orang
k a j a, dorpshoofd, dat in waardigheid.
op den rat (radja) volgt. Orang
toe, een ondergeschikt hoofd, in waar-
diglueld de ipinsjce deg dorpshoofden.
Dorpen, die uitsluitend uit lieden van
minderen stand bestaan, zooals men er
op Gr. Kei meerdere aantreft, kunnen
volgens de adat geen opperhoofd hebben
van hun stand, dat een hoogeren rang
bekleedt. Orang toe again, ook
wel toe again, (v. M. Toea agama)
ouderling.
Orjat, plantsoort, vitex punctata Sch.
Otot, (M. otoh), borstlap.
Qvnil, een legendarisehe hemelpoort,
die in oude g'ezangen vernoemd wordt.
Owng, e n-, zie e n- a a w n g.
Pangkat, (M. pangkat), waardigheid,
■waardiglieidsteeken, b.v.: de gouden of
zilveren stokknop der opperhoofden.
Pang.kat 1 a i of elleman, hooge
waardigheid. Ini pangkat enlek,
hij is uit zijn waardigheid ontzet. Ini
pangkat wiloen ruk, of woes-
sin waeid ruk, hij loopt gevaar
zijn waardigheid te verliezen. Entaha
pangkat, een waardigheid bekleeden.
Ensakfo pangkat, tot een waar-
digheid verheffen. T'omat pangkat,
een waardigheidsbekleeder.
Papa, of papa Rom, (Eur.) paus,
paus van Rome.
Pares, en-, (M* pariksa), onderzoe-
ken, nazien.
Parint, of parlnte, (M. parinta),
bevel, verordening, gebod,onderhoorige,
rechtsgebied. Orang k a j a n i pa-
ri n t e, een bevel, een onderhoorige of
het rechtsgebied van den orang kaja.
Entaha of enwat parint, een
bevel opvolgen. Parinte kras, of
Pas — Pofcoiifj
139
n^g arehen, een dringencl bevel. P a-
r I n t e haloes, zachte dwang.
Pas, (H. pas), paspoort, pas.
Pasang, (M. pasang), stel, pak. R a-
w i t serwow pasang, een stel of
een pak ldeeren. R a w i t pasang, een
gekleede jas, in tegenstelling met een
kabaja of trui. E n-, opstellen, optui-
gen, pasklaar maken.
Pasiar, en-, (M. pasijar), wandelen,
kuieren.
Paska, (H. paschen), Pasehen. Le-
ran of haraar Paska, Paaschdag.
Pastor, (H. pastoor), pastoor, Katho-
liek priester.
Patoet, (M. patoet), betamelijk, het
betaamt, het behoort.
Patron, (H. patroon), geweerpatroon.
PatrSn, (H. patroon), schutsheilige.
Pekakas, (M. pekakas), gereedschap,
werktuig.
Pelekat, (M. balikat), selendang, sa-
rong, die over den linker schoucler ge-
slagen en onder den rechterarm door-
gaand, gedragen wordt.
Pen, (H. pen), pen, pin, schrijfpen.
Pen ngaein, penhouder. Pen
i h i n, de eigenlijke schrijfpen.
Penit, (M. penita), veiligheidsspeld,
bakerspeld. Penit bak, gewone .speld,
Penjawat, (M. pendjawat), posthou-
der.
Per, (H. veer), veer, springveer, me-
talen veer.
Per, (M. perak), zilver.
Perlinte, (Ambonsch M. perlintali,
iiegen), valsche haarvlecht.
Permls, (H. permissie), verlof.
Perseng, (H. present), toegift, fooi,
korting, percent.
Peti-dansi, (Tam. M. peti en Ambonsch
M. dansi, dansen), gramophoon, pho-
nograaf.
Pintar, (M. pintar), snugger, slim,
verstandig. I . e n f 5 k i r, imelie n i
pintar, hij meent ze alien te slim af
te zijn. E n 0 e t n i pintar, list ge-
bruiken, anderen te slim af wilier* zyn.
N i pintar a f a, in iets bedreven zijn.
Skol pintar wat, een school, waar
geen godsdienst onder wijs gegeven wordt,
een neutrale school.
Pikoe, (M. pikol), pikol, gewicht, —
100 katti, = 120 pond.
Poekoel, (M. poekoel), nur, klokslag.
De nren van de klok, worden altijd in ’t
Maleisch aangegeven, b.v. : poekoel
do e a, twee uur, poekoel setenga
lima, half vijf. Poekoel setenga
lat, schertsend gezegde als men niet
weet hoe laat het is.
Poesak, (M. poesaka), erfelijk, erf-
stuk. Af a poesak, erfstuk.
Dos poesak, erfzonde; volgens
heidensche opvatting, een zwaar ver-
grijp tegen de adat, dat in ’t ne^geslacht
gestraft wordt. Onder poesak ver-
staat men verder al wat in een familie
erfelijk is en als zoodanig wordt be-
waard en overgeleverd, als een kundig-
heid, een vak, een wijse van versiering
van huis of boot, een waardigheid, ens.
Het strijdt zeer tegen de adat de poe-
sak van een familie of dorp over te
nemen of na te bootsen. Enbatang
ni poesak, een familieoverlevering
bewaren, in stand houden.
Poetoes, en-, (M. poetoes), gewoonlijk
in de bet. van: vonnissen, een rechter-
lijke uitspraak doen; soms in de bet.
van : verb reken, n.l. in fig. zin. E n-
poetoes den cl a, een boete opleg-
gen. Enpoetoes lar, of enhitil
1 a r, zie bij lar, = bloed.
Poetoesan, (M. poetoesan), rechter-
lijke uitspraak.
Poewas, (M. poewassa), vasten, vas-
tentijd, zoowel van Slammen als van
Christenen. Entaha poewas, vas-
ten, den vasten onderhouden. Enf a-
r a h a poewas, de vastenwet schen-
den. Leran poewas, vastendag.
Pompo, (H. pomp), pomp. En-, pom-
pen.
Porteng, of portenda, lampetkan.
Pos, (H. post), post. Soerat pos,
een brief van de post. Enbenat na
pos, over cle post verzenden.
Potlot, (H. potlood), potlood, griff el.
P 0 1 1 0 t a i, potlood. Potlot wat,
griff el.
Potong, (M. potong), aftrek, minde-
ring. En-, aftrekken, afhonden, inhou-
den of korten van loon. Enpotong
na rare eng, van loon af houden.
Pradjoerit — Radii*
140
Pradjoerit, (M. pradjoerit), gewapen- Protestan, (H. Protestant), Protes-
de politieclienaar. E n t e k e 11 g pra- tant; meestal hoort men echter Seran
d j 0 e r i t, voor gewapende politiedie- J a b 0 e n.
naar teekenen.
R
Ra, of rara, zeekwaL
Ra, nef-, vechtenden bedaren, tegen
gevaar of 0nI1e.il beschermen, bedaren,
sussen in *t algemeen.
Raa, nak-, ratelen van den donder,
kraken, ratelend of krakend geluid
geven. Lermidan nakraa na oe-
0 e m raan! verwensching, dat de don-
dergeest in uw hoofd ratele! Ook wordt
deze zin wel vragend gezegd en betee-
kent dan: zeg, ben je doof"?
Raad, (vgL racl as), lange, dunne,
sterk f osf ores seer ende duizendpoot.
Raan, in, binnen, binnenste, inborst,
gemoed. N i- raan, reden, oorzaak, om-
dat. Niraan aka? waarom ? En-
d 0 e k rahan raan, binnen in Iru is
zitten; endoek rahan, thuis zijn.
Iwoen raan, binnenste, inborst, ge-
moed, gevoelens. Raanbok, of raan
1 a i enhoev, in goede verstandhouding
met, bevriend met. Raan sien en-
hoev, boos op. Raan 1 0 e 1 i n, opge-
ruimd,welgemoed, graag, gretig. Raan
ensak enhoev, boos zijn op. Raan
koet enhoev, niet bevriend zij n met.
Raan en, beminnen, graag hebben.
Raan neb lo, oprecht van gemoed.
Raan entoeb afa, iets begeeren,
op iets verslingerd zijn. Raan lai,
opgewekt. Raan koet, kleinmoedig,
ontmoedigd, onvriendelijk. Raan nes-
k i 1 , onoprecht. Raan soes, zorg*, kom-
mer. Raanj soes 1 afa, over iets
bekommerd zijn, om iets bezorgd zijn,
verlegen zijn om. Raan s e n a n g,
gerust, tevreden. Ini raan felbe?
hoe is hij gestemd ? Jaw raang
w a a w n e n i w a e i d, dat is mijn
bedoeling niet. Afa i enlcen raang,
dat is naar mijn zin, volgens mijn ge-
voelen. Afa i entoeb raang, dat
ben ik goed indaehtig. Hirroe w i o e r
raar ruk, die twee zijn wecr ver-
zoend. Raan rotan of ng* a rehen
opvliegend, kitteloorig. Raan neng-
n e opgewonden, prikkelbaar. Raan
w 0 e s s i n eigenzinnig, koppig. Raan
m a f 0 e n, zachtzinnig, gedwee. E n~
f o e t a r of enwal n i iwoen
raan, van inzicht of meening veran-
deren. Ni ngoln enf akwoenin
n i iwoen raan, hij huichelt. Nang-
grehi neblo ni iwoen raan,
oprecht zijn meening zeggen. Raan
cnhaawk, kwalijk nemen, argwaan
koesteren.
Raan, vol, volheid, gevuld, en van-
daar: lceer, maal, n.l. als men ledigt
wat gevuld wias, of stuksnaam van
dingen die gevuld worden, b.v. boe-
d o e raan roe, twee voile flesschen,
of twee flesschen vol. ,E n 0 e t f 0
r.aan, vullen, vol maken. Famehe
raan, boordevol, wordt dikwijls gebe-
zigd in de bet. van in hooge mate, zeer
veel, b.v. deddo! woeoet famehe
raan, verbazend, wat een menigte
visoh ! Oetev f a m e h e raan, ik
gooide heel hard.
Raan, broedsel,
Raawk, e 11-, met handenvol nemen,
met de handen bijeenrapeon. 'N am-,
bijeengeraapt.
Raawng, en-, bijplanten, bijzaaien op
plekken waar het eerste pootsel of zaai-
sel niet of slechfc is opgekomen; aan-
vullen, ophoogen van een terrein.
N a m-, aangevuld, opgehoogd.
Raboel, haren op de schaamdeelen;
tegen vrouwen gezegd, geldt het als
gemeen scheldwoord.
Raboen, = raboel.
Rad, in de uitdrukking: rad woet-
1 i m, familiegroep, een familiehoofd
met al zijn onderhoorigen.
Rad, (M. rante), ketting.
Rad, rad wahap, G.K, fc= 6 r
endoek walian, buiten kennis zijn,
bewusteloos zijn, ijlen.
Rad, of n g a r a d, vuur van een
planting, die afgestookt wordt.
Radas, fosforesseering; dunne sterk
fosforesseerende, doch onschadelijke
duizendpoot; i n zee,
vooral als die ■ de opper-
vlakte ligt. A i r a d a s, fosforesseerend
hout. N ef-, fosforesseeren; gevlekt zijn
door albinisme of litteekens der fram-
boesia.
Radin, n a f-, of 11 e f-, G.K. =
vren,
n a-
Radin — Ramak
141
Radm, G.K. = r a d a s.
Radjeki, (M. rezeki), winst, voordeel,
vangst, buit.
Raein, nut, voordeel, welvaart. R a-
e i n w a e i d, nutteloos. Raein m a 1-
h e i n, gezondheid, welvarendheid. 0 e 1
raein of o e 1 i 11 raein, gezondheid,
welzijn, voorspoed. Tomat wat ni
0 e 1 i n raein al ’t goud en andere
schatten die voor een vromv betaald
worden ; zie b a j 6 i.
Raeit, naf-, of nef-, borduren.
Raeit, zwerm, booze geesten, die bij
zwermen door de bosschen rondzwernien.
Raeit erwoer 0! verwensching.
Howang raeit, zwermende mieren:
waar men die zwermen ziet, zijn h o-
w ang ’s in de buurt.
Raeit, G.K., fosforesseerend. Ai ra-
eit, fosforesseerend bout. E 11-, of
n e f-, fosforesseeren.
Raf, voorvoegsejl, diemende om ; de
volgorde der dagen aan te duiden, b.v.:
rafroe, overmorgen ; r a f 1 1 3, over
drie dagen, enz. tot tien; verder bezigt
men d e, b.v. d e woetroe, over twin-
tig dagen.
Rafwilwahan, (v. raf at, enwil en
wah an), windveer aan een dakgcvel.
Rafat, atap, bladeren van den sago-
palm om bamboelatten voor dakbedek-
king; deze bladeren; het dak met deze
atap gedekt; dak in ’t algemeen.
E n h i t i 1 rafat, de sagobladeren
van den hoofdstengel snijden. E n h i-
m a t rafat, deze bladeren met reep-
jes van bamboeschil, hanhoet om de
bamboestokken, w a n a n, naaien.
Raf n god, naast elkaar gaan, op rij
gaan, exerceeren. E n b a rafngod,
vriendschap sluiten.
Rafoek, en-, knevelen, boeien, vast-
binden.
Rafoet, en-, of nef-, afvallen van
vruchten of bladeren.
Raha, = rahan in sommige samen-
stellingen als: rah a- janat (v. ra-
han en 3 an an), uitbouwtje aan een
huis, op G.K. 00k: vliering, zolderka-
mertje. Rah a- wat, (v. rahan en
wat), groot huis, steenen huis. R alia-
j a n, oudste talc, r aha- matwa n,
middentak en r a h a- wari n, jongste
tak eener familie; r a h a j a n of r a j a n
of rejan en r a h a w a r i n of r a-
warin, komen 00k veel voor als f ami-
lienaam, f a m.
Raha, en-, wetten, schuren, slijpen,
schrijnen. N e f-, afbrokkelen, verbrok-
kelen, in verval zijn, bouwvallig zijn.
Rahai, boomsoort, met zeer hard
hout, dat wijl het 00k in den grond
lang goed blijft, veel voor palen ge-
bruikt wordt.
Rahan, huis, woning. Endoek r a-
hja n, thuis zijn. E n *d 0 ie k r a h ,a n
j a n a n, van een kind bevallen. Rahan
d e d a n, gevangenis. E n 0 e t ohoi
rahan, een feest dat bij tusschen-
ruimten van enkele jaren gevierd wordt
ter eere van de mitoe ’s van het
dorp. Het feest wordt geopend door een
algemeene klopjacht op varkens. Tij-
dens de feestelijkheden is het dorp foe-
1 i k, zoodat niemand het dorp verlaten
of binnen komen mag. Na enkele dagen,
als dit feest is afgeloopen is het dorp
weer vrij, maar na ongeveer drie
maanden wordt het officieel weer vrij
verklaard door een groot feest, ohoi
m ahair, waarbij alle buitendorpsche
familieleden genoodigd worden. Ra-
han t e t, behuizing*, huizen in ’t alge-
meen, b.v. in opsommingen van levens-
bcnoodigdheden of bezittingen waarbij
men steeds van deze woordkoppelingen
van twee woorden van ongeveer
gelijke bet. gebruik maalct, b.v. rahan
tet, wewan atoewoen, wer
b e n a w, raw h a b o, w oer harta,
ngov akbilin. enz,
Rai, en-, begeeren, inzonderheid een
vrouw zondig begeeren of aanzoeken.
Rain, en-, aanpunten, aanspitsen.
Rain, nietswaardig.
Rajat, (M. rajat), heerschappij,
gebied, onderlioorigen.
Rak, n a k-, d 0 o t n a k r a k stort-
bui, voorbijgaande felle bui. N e s-, r a-
tin nesrak, het zweet breekt uit.
Rak, (M. rakit), vlot, lioutvlot.
Rakat, en- of nak-, kittelen, kittel-
baar zijn.
Ram, n e f-, zie nef- r a m a t.
Ramak, en-, (vgl. en- ram at), be-
tasten, masseeren.
Ramat — Ra t
142
Ramat, en-, vastgrijpen, vastpakken,
rondtasten, tasten, beproeven, probee-
ren. Enramat d e d, naar den weg
rondtasten. Enramat a f a, naar
lets rondtasten. = naar iets zoeken.
N a f-, ne f-, of nef- ra m, kneden
uitpersen. Neframat e r, sago was-
schen. Neframat noeoer, klapper-
melk uit geraspte klappernoot persen.
In samenstelling met andere werk-
woorden heeft ramat dezelfde bet.
als jawn g, d.i. beproeven te doen het-
geen het eerste werkw. uitdrukt, b.v.
enhoer r a m a t, beproeven te dragen
of aan te doen van kleedingstukken, —
aanpassen. Zie jawng.
Ramin g, en-, afspoelen, wassclien.
Ran, e n-, of n e s, wikken, kwikken.
Ranem, (v. en- nem of n a- nem),
te gelijk, te samen, te gader.
Rang, nef-, in ielkaar draaiern of
vlechten van touwwerk. Nef rang
s o h 0, een boot of schuit op sleeptouw
nemen; een heele sleep bootjes achter
een grootere aansleepen, om ze op an-
dere eilanden te gaan verkoopen.
Rang, e n-, of n a k-, knabbelen, knap-
peren, knapperend bijten b.v.: als men
harde dingen eet, iets hards stukbijten.
Ran gat, e n~, loslaten wat gespannen
,was,j b.v.' e n r a n, g a t mandiban,
den liaan van een geweer over halen.
Ran gin, en-, of nef-, spelen, dan-
sen, blij zijn, geklieid maken, voordeel
hebben. Enoelang rangin, dansen.
Rangin, naf-, of nef-, gisten, boos,
grimmig zijn.
Rangit, e n-, vastknoopen, dicht-
knoopen, b.v. en rangit akbilin,
een mandje dichtknoopen met daar om-
heen geslagen koorden. N e s-, vast ge-
ward zijn, in de war zijn; fig.: in de
war zijn, de kluts kwijt zijn. Nam-,
vastgeknoopt zijn. N e f-, dichtgesnoerd
zijn, gerimpeld zijn.
Rangngein, zie rengngein.
Rangoer, boomsoort.
Ranrin, voetstuk.
Rara, zie ra.
Raraan, a i raraan, bladerlooze of
stervende boom.
Raraawng, (v. en- raawng), aan-
vulsel, bodembedekking van bladeren in
een mand of korf.
Raraha, (v. en- rah a), slijpsteen.
Rarawk, (v. e n- rawk), inscheuring.
Rarek, droog van een put, waterplas,
enz.
Ras, (M. rasa), of soes r a s, treu-
rige ondervinding, verdiende straf. E n-,
gevoelen, verduren, meenen, dunken.
Iemras eni felbe? wat dunkt u
daarvan ? ,E nr a s s e h 0 e t, pijn lij-
den. Enras ken, door straf of on-
dervinding wijs worden. Omoe ras
t e ? ondervind je ’t nu ? spottende vraag
aan iemand wien bij J t doen van iets een
tegenvaller of ongeluk overkomt.
Rasing, (M. ratjoen), toovermiddel,
om door bemiddeling der booze geesten
iemand kwaad toe te brengen. Men
graaft tooverkruiden oppervlakkig in
den grond op plaatsen, waar de ge-
zoehte / persoon wordt verwacht te zul-
len loopen, of men betoovert zijn bijl,
pijl of Ians, opdat deze wapens hem uit
zichzelf zullen verworden. basing
s i b s i b, zulke betoovering, indien bij
wijze van tarting wordt bekend ge-
maakt, over hoeveel tijd de betoovering
haar uitwerking zal hebben.
Rasal, verguldsel, galon.
Rasoeng, (M. ratjoen), dierlijk ver-
gif.
Rat, (H. raad), raadsvergadering,
raad van Hoofden, raadszitting. K a-
p a 1 1 a rat, de Hoofden, die den raad
samenstellen. Endoek rat, zitting
hebben in den raad.
Rat, ratoet in samenstellingen,
b.v.: ratro ei, twee honderd; rat til
drie honderd; rat fir? hoeveel hon-
derd ?
Rat, opwaarts, omhoog, (vgl.: ka-
rat, karatrat en karatat); zui-
den. Kedin rat, bovenkant, zuiclkant.
En-, opklimmen, opstijgen, zich in zui-
delyke richting bewegen. Bij een be-
weging geeft de Keiees steeds de rich-
ting aan. Indien de werkwoorden uit
zichzelf geen bepaalde richting aange-
ven, voegt^znen er aan toe: en- rat
voor zuidelijke of westelijke richting, en
e n- s 0 e voor noordelijke of oostelijke
richting, ofwel in sted£ van rat het
bijwoord wil en voor soe de by wool* *
den w o e v of wav, b.v. n e f 1 a rat
W a d a n, naar Elat zeilen (wanneer
men uit het noorden komt) ; enwelie
soe Wadan, naar Elat roeien (als
mien, uit hieti zuiden komt). Ensoe
r a t, op en neer, her- en derwaarts
gaan.
Rat, ne k b-, (v. rjatin), bezweet,
vermoeid, afg*emat zijn; doorzweeten,
b.v. van een kruik.
Rat, (M. ( radja), koning, regent.
Asa r a % van koninklijke familie
of afstamming. Pangkat rat,
koninklijke waardigheid. Rat Aknas,
cen zeer machtige legendarische koning.
0 leman rat? ben je zoo gewichtig
als een koning? = ben je te goed om
dit of dat te doen?
De wordingsgeschiedenis van het
rat-schap is niet met volstrekte ze-
kerheid vast te stellen, wijl de overle-
veringen niet altijd overeenstemmen,
te meer wijl aan deze verhalen vaak
belangen verbonden zijn n.l. van rechten
op gronden enz., is het niet te verwon-
deren, dat eenieder geneigd is de lezing
in zijn voordeel te wijzigen. Vrij alge-
meen wordt het volgende erkend. In de
oudei tijden, (naar gissing zou dat onge-
veer zes of. zeven geslachten geleden
zijn), bestond de waardigheid van rat
op Gr. Kei nog niet. Op Kl. Kei trof men
er vier aan. De invloedrijkste waren die
der Noefit (zie bij Oersiw); de
Noefit Roa hadden tot rat:
M a n g r i b, te Madwer, (thans is
deze tak uitgestorven) ; de Noefit
Nangan hadden tot rat: K a n e w,
te J etwav, onder den naam van B i b-
teth rat en als waardigheidsteeken
het goudstuk, mas Babak, (eveneens
uitgestorven) . Te Ohoililir had men
rat M a t i 1 o e r. De meest invloed-
rijke was rat- T a b t o e t van 0 h o i-
woer (Dit dorp, thans verdwenen, lag
aan de kreek S 6 r b a i, tusschen de
tegenwoordige dorpen Letfoean en
E v o e. Merk op den naam S 6 r b ai:
sor of ho r, = inham kreek, rivier;
bai of oewe hangt samen met M.
b o e w a j a. Men vergelijke nu de na-
men Sorbai en Soerabaja en men
herinnere zich de Balische afkomst
van rat Tabtoet). Rat Tabtoet
gaat naar Bali het land zijner afstam-
ming en brengt van daar mee een n g a-
n g a, Ians, en een so eroek, zwaard.
De n g a n g a stuurt hij naar L e r-
ohoi- 1 i m op J o e t, om met hen een
verbond te sluiten, (zie Ngabal), en
behoudt de soeroek zelf . V erder ver-
spreidt hij de nieuwe adat van Bali mee-
gebracht en in de dorpen die haar aan-
nemen stelt hij een rat aan. Zoo ont-
staan de r a t-schappen van I b r a,
Koemat, Fan, Roemadian. De
dochter van Tabtoet gaat naar W a-
i n,waar zij tot koningin verheveii
wordt, zoodat het officieele kostuum der
rat 's van Wain vrouwenkleeren zijn.
Deze dochter, Dit Sakmas gehee-
ten, huwt met A r- noehoe van
D a n a v en verheft dezen daar tot
r a t. Op aanraden van haar vader
was zij naar Danar gegaan en
had een draagmandje vol leeftocht mee-
gekregen. Doch in de versehillende dor-
pen waar zij door kwam werd haar
overal wat ontstolen, zoodat haar
leeftocht uitgeput was eer zij het
doel harer reis , bereikt had en zij dus
ouverrichter zake naar Tabtoet
terugkeerde. Deze bond nu een ge-
spleten klapperblad om den boven-
rand van haar mandje als verbodsteeken
en dit was de oorsprong* van het alge-
meen verspreide verbodsteeken b e 1 w i-
r i n of balwarin. A r- noehoe
stelt op zijn beurt een rat aan te D o e
(Doielah) onder den naam van rat
B a 1- Doe- Hadat en geeft hem als
waardigheidsteeken het goudstuk a-
j a n g- w o e t. De rat van Doe steit
aan den rat van Ohoi-taheit onder
den naam van Hadat en een te S o m-
1 a i n onder den naam van M a n t i-
loer, met als waardigheidsteeken het
goudstuk a- N e 1 ak, wijl de familie van
rat Madwer uitgestorven was. Deze
alien heeten Oersiw omdat rat A r-
noehoe met D i t-S akmas een
karbouw onder negen, s i w, dorpen ver-
deelde om ze tot een machtig bond-
genootschap te vereenigen. Later wer-
den nog anderen daarin opgenomen.
De rat van Doe gaat per b e 1 a n
naar Joet, en stelt te Jamtil een
rat aan onder den naam van II- K i 1,
en geeft hem als waardigheidsteeken het
goud R e w- ter- d i r- j a i. Ook te
W a 1 1 a r stelde hij een rat aan onder
den naam van Borer en beiden tra-
den tot de Oersiw toe. Al deze O e r-
,s i w te samen worden aangeduid onder
den naam van: Soeroek- ref- w a-
rak Ngabal joet Nga-ratsiw.
Ondertusschen was de dochter van
A r noehoe en Dit Sakmas wel-
ke Boente noehoe dit heette,
geschaakt door lui van F e r, waar zij
huwt en een rat aanstelt onder den
naam van Bomav.
De lui van; Ler-ohoi- 1 i m vangen
een potvisch, 1 o e r, en verdeelen hem
onder vijf dorpen, welke zij aldus tot
het verbond der Loerlim vereenigen,
B.I.: F6r, Niroen = Ler- ohoi-
Batati — Mawngob
*44
1 i m, Oewat, Elran of Oev-
0 h o i 1 i m, Tebav en Tamngil.
Tabtoet gaf aan rat van Roe-
mat, Sangli genaamd en die afstam-
de nit den hemel, 1 a n i t, het zwaard
soeroek Ref- warak. Ler- o h o i-
1 i m, waar de koninklijke famiiie was
uitgestorven, gaf hem den N g a b a 1,
zoodat de rat van Roemat een der
invloedrijlcste van Kei werd. Te I b r a
stelde hij een rat aan onder den naam
van K i r k e s en gaf hem als waardig-
heidsteeken een kanon genaamd s a d-
sadEnmair.
Een famiiie van Ler- o h o i- 1 i m
komt over naar Fan, den N g a b a 1
ook daarheen overbrengende, waar hij
woont in een w o w o e.
R a t I b r a en Roemat samen stel-
len te Fan daarop een rat aan onder
den naam van Jab, met als teeken
een olifantstand genaamd f a d k a i n
Madmar- warin. Rat Roemat
met rat I bra en rat Fan,* stellen
te T o e a (= T o e a 1) zekeren T o v 1 e
tot rat aan onder den naam van Loe s
en geven hem als teeken een kanon, ge-
naamd : kasber Loin. Vervoigens
stelt rat Fan te Roemadian een
rat aan onder den naam van Mane \v
en geeft hem als waar digheids teeken
een gong, d a d a. Vandaar dat men ook
zegt: Rat Fan is de Jab, (groote
zeearend) of j a n, (oudste) ; ratToea
de Loes, (kleine zeearend) of mat-
w a n, (middelste) ; en rat Roema-
d i a n de M a n e w, (sperwer) of
warin, (jongste).
Fer stelde te Nir oen een rat aan
onder den naam H i b i s.
Tab toe t stelde te T e t o 6 t als
zijn kapitan aan Jerbadang, wiens
opvolgers zich later eigenmachtig als
rat opwierpen.
Enkele andere r a t-schappen welke
men op Kei nog aantreft zijn van lateren
datum en eigenmachtig door het voile
of door Bestuursambtenaren aangesteld.
Alleen Raharing met Ohoina-
ngan als onderhoorigheid, was oudtijds
reeds maehtig maar is thans in verval.
Onder de naraen waaronder deze r a t ’s
werden aangesteld, worden thans hun-
ne opvolgers nog aangeduid en het
huxmer aanstelling
■t ■ erfstuk bewaavd.
Ratan, (v. rat), boven, op, hoog, op-
pervlakte. I endir ratan o, hij is
zoo g root als gij. Entoeb baeil
w a t ratan, enkel aan de oppervlakte
liggen. Aein entoeb ratan, een
op den koop toe. Entaha ning mal
ratan D o e a d, hij heeft de vergui-
zing op mij opgestapeld hemelhoog.
Nanggrehi w a t n i ngoin r a-
t a n, sleehts met de lippen spreken, niet
meenen wat men zegt. Ratan be?
hoe hoog*? Ratan wil ook nog zeg-
gen: naast, meestal met de bijbeteekenis
van hooger, b.v: wer ratan, naast
de bron; taheit ratan, langs de
zee, op de kust; ded ratan, langs
den weg.
Ratat, e n~, scheuren, doorschuren,
doorslijten. N a m-, doorgesleten, ge-
scheurd.
Ratin, zweet. Ratin endit of
e n w o e s s a k, het zweet breekt uit.
Ratoet, (M. ratoes), honderd. Rat-
roe, tweehonderd, enz.. E n b a ra-
toet, gezamenlijk gaan, troepsgewijs
gaan. Tomat ohoi ratoet, al de
bewoners van een dorp. Famehe ra-
toet, wel honderd, zeer veel.
Rawai, hoop, vertrouwen, meening.
Ning* rawai o, ik stel mijn ver-
trouwen op u. N e f-, meenen, denken,
hopen, vertrouwen, verwachten. Oef-
rawai wat habo i, ik stel al mijn
verwachting of vertrouwen op die boot.
Rawat, = rahawat.
Rawil, (v. en- hawil), handel,
koopmanschap.
Rawit, kleedje, baadje, jas, jakje. R a-
w i t non, meisjesjurk of vrouwenjak
van Europeesch snit. Rawit kows
of b a d j o e kows, trui. Rawit sit,
gebloemd katoenen kleedje. Raw!!
rind a, kanten kleedje. Rawit p a-
s a n g of rawit ja.s, gekleede jas.
Rawit babit, jasje met heel korte
mouwen. Rawit serwo w, stel klee-
ren: jas en broek. Rawit esbo, stel
kleeren voor vrouwen: sarong en ka-
baja; kleeren in ’t algemeen. Oemfcai
rawit serwow a b 1 6 1, gij draagt
lange kleeren, (hetgeen volgens de adat
aan de slaven verboden is), spotUnd
gezegde, = gij zijt een voornaam per-
soon. Enhoer rawit een jas of
kabaja dragen of aantrekken. E n 1 o k,
enlawk, of enkoi lok rawit,
een jas of baadje of kabaja uittrekken.
Rawitoen, ’s morgens, in alle vroegte.
Rawk, en-, inscheuren, insnijden,
openscheuren, een reep of strook weg -
nemen, afranden. N a m-, ingescheurd,
ingekorven, afgerand.
Rawn gob, (v. rawit en n g o b),
buis met korte of geen mouwen, vest.
r 45
Bawoet— Reman
Rawoet, e n~, trekken. N e f-, met ve-
len trekken.
Rawwar, (v. raiw en en- war),
vlerk eener vlerkprauw.
Re, neb-, of n e f-, vermoeid, afge-
mat, zwak zijn, ook wegens ziekte of
verwonding.
Rea, rijkclom, schat.
Reba, en-, of nef-, leunen, steunen
op.
Rebat, stuurplank waaraan de roe-
ren bevestigd zijn. Aan elken leant der
boot is een roer. Beurtelings worden ze
gebruikt naar gelang de richting in wellce
men .sturen wil. Het roer dat tijdelijk
buiten werking is, wordt met een touw
opgetrokken. Bij zeer sterken wind
worden ze ook wel beiden tegelijk in
werking gesteld.
Red, e n-, aanstampen.
Redan, en*, (M. rendam), weeken,
in de week zetten. Enredan k a s b i,
tapioka weeken, om de giftige bestand-
deelen te laten uit trekken. B a t a n g
t a h e i t enredan namnga w a-
h e i d, pas op, dat geen zeewater aan
de wond komt.
Ree, en-, G.K. = en- keet.
Reed, vlucht fregatvogels, die boven
een school vissclien azen. Ensang
ree d, uitvaren naar de plek, waar een
vlucht fregatvogels de aamvezigheid
van een vischschool verraadt.
Reed, en-, opgeclroogd zijn van water
of andere vochten. Wer enreed
r u k, de bron is uitgedroogd. Nin
reed, leegdrinken. N a m-, of n a k-,
uitgedroogd, opgeclroogd.
Reek, of reree k, hooge vloer in
een tuinhutje, latwerk, glinting; refrein
in gezangen; rooster om iets in de zon
te clrogen; latwerk om klimplanten op
te leiden. En-, opheffen, optillen, opge-
ven; invallen bij zang of gebed; gebrui-
ken, aanwenden. Enreek s a v nane-
t a n a i, met een akst een boom om*
hakken. Enreek mas nanfaha
h a b o, voor een stuk goud een boot
koopen. N i roeroer enreek wel
ruk, zijn koorts komt weer op. En-
reek s a, zich vergissen. Enreek n i
k o e w a t, zijn krachten inspannen, uit
alle macht iets doen. Enreek moe*
r o e n, hoofdhaar uitkammen, ordenen.
Reen, stoom, wasem, geest, kracht
van sterke vochten of vluchtige olien.
Reeng, neb-, verschrikken, ont-
stellen.
Reeng, e n-, werkloon betalen, tegen
loon in dienst nemen of liebben.
Reet, e n-, optuigen, aankleeden, ver-
sieren, opschikken.
Reet, trap, ladder. Reet ngaein,
trapboom. Reet ni tartar, trapleu-
ning. Reet jawoen, trede, sport.
Reet, en-, overgieten, uitstorten.
Reet, schacht van een vischspeer.
Ref, vadem. E n-, of enref a k, va-
demen, afvaclemen, omvaclemen.
Refak, en-, zie en- ref.
Rehe, volstrekt, heelemaal, geheel.
B i s s a rehe, volstrekt alien, alle-
maal. H o e b rehe, nog bij lange niet,
op lange na niet. Katoet rehe, wel
hohderd. M i s k i rehe, ten minste,
volstrekt noodzakelijk. E n-, vol zijn van
of met, meer zijn, te veel zijn, over-
winnen, de meerclere zijn, de baas zijn.
Tomat enrehe r a h a n, de men-
schen kunnen niet allemaal in J t Imis;
rahan enrehe tomat, het huis is
overvol met menschen. En-kaf-reh e,
elkaar willen overtreffen of de baas
wil len zijn, = twisten, kibbelen.
Rehen, overschot, meer dan. N i re-
hen n a a, er schiet over, er blijft een
overschot. Ratoet rehen, over de
honderd, ruim lionderd. Naan rehen
1 a i, groote winst nemen (bij verkoop).
Rehfn, n a f-, volwassen zijn.
Rehing, e n-, bekleeden, bedekken.
Reik, n a f-, blazen, spelen op blaas-
instrumenten, b.v. : n a f r e i k w a t-
foer, den triton shoorn blazen; voor
blaasinstrumenten met gaatjes of klep-
pen zegt men meer en- tatak.
Reila, verworpen^ verstooten. Hon
r e i 1 a, verstooten echtgenoote. E n-,
verstooten.
Rein, kamer, vertrek.
Rein, e n-, schrammen.
Reinan, moeder. Reinan jam an,
ouclers. Reinan j a n, moei, ouclere
zuster der moeder. Reinan warin,
jongere zuster der moeder. Reinan
WOl
Beit — Rien
X46
p i a r, voedstermoeder; meesteres van
hnisslavcn. Eiier Iiira re i nan,
iemand beschamen, door op diens moeder
te seheblen ids: r ei n a m fa li e n, pu-
denda matris; wav enwed rei-
n a m of reinam li 6 m, porcus cog-
noscat matrem of matrem et uxorem,
enz.. Hira rein an! soort imprecatie
ter bevestiging: zij is een euphemistisclie
verkorting der voorgaande scheldwijzen,
die den zegsman mogen treffen, indien
hij liegt.
Reit, e n- } of 11 e f-, borduren.
Rekat, en-, seheuren.
Reking, en-, (H, rekenen), rekenen
tellen. Enrekening f o, rekenen tot,
houden voor, beschouwen als.
Ren, lengte, afstand.
Ren, of r 1 n, in samenstellingen ge-
bruikt voor reinan, en dan dikwijls in
de bet. van: oorspronkelijke, voornaam-
ste, b.v. : f i d r e n, hoofddeur ; r enre n,
of rinrin, de oorspronkelijke bewo-
ners; ded ren, groote weg, straat;
w er re n, gToot waiter, nieer, ven,
vijver.
Ren, verkorting van r e i n in samen-
stellingen vooral van familienamen in
welke gevallen bet faniilietak beteekent,
b.v. : Ren- j a n, oudste f amilietak ;
Ren- J o e t, de Gr. Keieesche familie-
tak.
Ren, n a f-, slapen van ledematen ;
verdoofd zijn van wonden.
Ren, voorhoofd.
Renda, of rind a, (M. rinda), kant,
kantwerk, gaas, neteldoek. Rawit
rinda, kanten kabaja.
Reng, of ren gun, (M. sarang), nest.
Man-rengan, vogelnest. N e f-,
nestelen. N e f r e n g manoe U een
nest ophangen om er kippen in te lok-
ken; komen andermans kippen in
iemands nest broeden, dan moet later
bet broedsel verdeeld worden tusschen
de eigenaars der kloek en van het nest.
Ren gait, = r e n g.
Rengat, e n-, barsten, springen, scheu-
ren van harde, brooze voorwerpen als
glas, aardewerk, enz,. NT a ni-, gespron-
gen, gebarsten.
Rengein, kippenvel. N i rengein,
kippenvel liebben of krijgen, huiveren,
walgen, misselijk zijn. Tabeit range-
i n, gerimpelde zee.
Renren, zie rinrin.
Rer, n a f-, het grootere hout in een
aan te leggen planting omhakken.
Rer, vergane of venveerde karang-
steen.
Rereeng', (v. e n- reengj, loon,
huurprijs. Naan rereeng, liuur
verdienen, voor loon in dienst zijn.
Ensak rereeng, loon uitloven, loon
verhoogen. E n s 0 e k rereeng, loon
verlagen. Enpotong na of ental
rereeng, van ’t loon afhouden.
Rereit, (v. en- reit), borduurwerk.
Resan, aambeeld.
Resak, (v. ensak), wat opgelegd is,
oplegwerk, relief.
Ret, e n-, rooien van aardvruchten,
opwoelen, uitsteken, opgeheven zijn.
Retan, m i e t retan, keerpunt of
kentering van ’t laag tij.
Retik, 11 a b-, zie e n- r e e t.
Rev, nam-, overhellen.
Rew, ketting.
Rewangj jhaarqpekl, groote gewone
speld. E n-, met zoo ’n speld vaststeken.
Ri, hooggras, alang-alang, imperata
cylindrica. R i manil, een welriekende
grassoort, andropogon Schoenanthus,
gebruikt tot het kruiden van sommige
spijzen.
Ridak, en-, scheuren, barsten, splij-
ten van hout. N a m-, gescheurd, ge-
spleten zijn.
Ridin, nef-, koud hebben, koud zijn.
N g a r i d i n, koud.
Riding, e n-, opruimen wat in den weg
ligt.
Rien, heft, hecht, handvat.
Rien, nef-, bijna rijp, rijp, maar nog
niet hard, b.v.: isoe nefrien, nog
zaehte doch reeds bruikbare betelnoot.
147
Riet — Ritik
Riet, G.K. = katariet.
Rif-angma, (v. r i f i n en angina*
an), zie 1, geest, schim.
Rif-angmat, (v. r i f i n en angina-
an), rr r i f- angina,
Rifin, of r i f o e n, ziel, geest, schim.
Rifoen, = rifin.
Riik, e n-, verdeelen. Ensidak riik,
dunnen, uitdunnen.
Rik, of t 1 k r i k, G.K. = n g o n.
Rikat, e n-, een hoofddoelc dragen of
omdoen.
Rikit, en-, bladeren van een talc stroo-
pen. Fig.: afhandelen, voltooien, b.v.:
laein oemrikit berlcar eni na
\v a lc, vertel eerst geheel deze zaak
af, eer ge vender gaat N a m-, af ge-
stroopt van een tak.
Rikoe, draagstoel, juk. E n-, met
tweeen aan een stole dragen.
Rikrikat, (v. en -l’ikat), hoofddoek.
Rikrikit, een struik, zie b e 1 o e b.
Ril, touw, band,
Rilam, maaninaand ongeveer overeen-
komend met Juni.
Rin, of r i n, (v. e n- m i r r i n), de lui
die genoodigd zijn voor een of ander
gezamenlijk werlc. Enba rin, alclus
mee gaan werken. Enfan rin, de ge-
noodigde lui onthalen.
Rin, = ren.
Rinda, = renda.
Ring, n e b-, hongeren.
Ring, bloem of figuur in snij-, teeken-
of schilderwerk. E n-, of n e f-, aftee-
kenen om daarna nit te steken of nit
te snijden, snijwerk maken, teekene i
scbilderen, in blokjes snijden.
Ringi, (M. ringgit), rijksdaalder.
Ringin, kleur, niterlijk.
Ringin, en-, n a f-, of ne f-, wieden.
Fig. : weggaan of zich terugtrekken
der slaven nit de vergadering of beraad-
slaging, om de adelyken alleen te laten.
Ringin, e n-, of n a £-, G.K. = en*
r i n i n,
Ringin, en-, enringin a f a, zieh
over iets verheugen.
Ringit, nas-, = nes-rangit.
Rin gran git, (v. e n- ring en n e s-
rangit), krabbels, gekrabbel.
Ringrmg, (v. en- ring), snij-, schil-
der- of teekenwerk.
Rmgroeg, (v. roeg), schade, nadeel.
Rinin, e n-, of n e f~, plengen, baspren-
keien, zegenen met heidensch wy water
of lustraalwater (klapperwater waar-
over gebeden zijn uitgesproken). En-
rinin watoek tor tamocr, al
wat pomali of f o e 1 i k was, opheffen
door een zegening of besprenkeling, b.v.
bij de zuivering eener vrouw. ,E n r i n i n
watoek berat elleman, alle zon-
den en onheilen wegzegenen. Oerinin
o, = o e s 6 b o, zie bij en- sob. Noe-
oer rinin, klappernoot vol water,
dock nog zonder vleescli.
Rinin, neb-, koud hebben, bibberen.
Rinrin, of renren, (v. ren), de
autoclitonen of r or '■ r l-^rkc V *
ners van ’t land, , i ■ ■ K vo
maatschappij een stand vormen tnsseben
de adelijken en de slaven; deze stand.
R i n r x n karbaw, middens tander
zonder stamverwantschap, = mindere
rang.
Rir, liun, liaar, hunne. H i r r i r,
hunne, hare.
Riroon, risroon, of roonri, ge-
huil of drenzerigheid van kinderen.
Ris, plat en spits bygesneden stuk
bamboe, dienende als haarpen om de
haren te scheiden bij J t luizen of als
kalfaatbeitel. E n r i s o e t of oeoen,
luizen vangen, ’t hoofd afluizen. R i s
is oolc een kniptor. Ris m a s, brons-
goud gekleurde goudtor; de kinderen
spelen er mee en zetten ze op Ret hoofd,
in de meening, dat ze de luizenweg-
vangen,
Ris, n a m- veelvuldig, herhaaldelijk,
meermaals, vlug.
Ritan, nak, verbluft, ontstekl staan,
Ritik, n a b-, droog zijn.
Ritin — Roedoen
148
Ritin, (M. ritjiii), drop, druppel.
Ritrit, spons.
Rhv, e ii", onlwijken, uitwijken, opzij
gaan. Entai riw, uitwijken.
Riwoen, (M. riboe), duizend. Tom at
o hoi r i w oen, al de lui van een
regent schap.
Riwriwoen, duizenden, ontelbaar.
Ro, en-, verwijderen, zich verwijderen,
zich verwijderen in de richting naar
zee, (hangt samen met roa; vgl.: Jam-
deensch d o 1, Fordaatsch r 0 1 i). M i e t
euro, het tij loopt af . Enho ro, of
e n li 0 enro, verder op gaan, verder
door gaan. Enro ra, op en neer, her en
denvaarts gaan Roro, ver.
Ro, n e b-, dorst hebben.
Roa, de zee als vorkeersweg. Enho
r 0 a, over zee gaan, over zee reizen.
H a b o e n 1 o i ro a, de boot Hgt op
rtroom. N o e h 0 <? Ro a, Klein Kei. N 1
jen roa ruk, hij is op ’t punt te
vertrekken. Eatiwa j er ro a, gelrom
met gezang, uitgevoerd den nccht voor
’t vertrek van reizigers. E n t i w a ro^a,
tromvijze hij ’t roeien eener boot. Ler
roa, tegen *fc ondergaan der zon.
Rob, (M. rebo), Woensdag. L e-
r a n rob, Woensdag.
Robrob, schemering.
Rod, (M. roda) rad, wiel, schroef van
een stoomhoot.
Rod, (M. rata), vlakte, effen, vlak.
T a n r o d vlakte.
Rob, en-, tot gruis s tampon, vergrui-
zen. Nam-, fijngestumpt, vergruisd.
Roe, twee; einroe, twee. W 0 e t
einroe, twaalf. Woetroe, twintig.
Ratroe, twee honderd.
Roe, n a k-, op ? t hoofd dragen, zoowel
lasten als ? t een of ander hoofddeksel,
b.v. : nakroe toppi, een hoed dragen
of opzetten.
Roeak, n a f-, of n e f-, oprispen, op-
breken; versclirikken, ontstellen, I w 0 e n
naf roeak, buikpijn hebben met bra-
kingen. Nafsoe s i e n naf roeak,
de booze driften bruisen op. R a a n
nafroeak, beclroefd zijn. N a f r 0 e-
a k endat, braken.
Roean, en- uitwijken, wegdoen. En-
t a i r 0 e a n, op zij gaan, uitwijken. E n-
roean d 6 s, de zonclen wegmaken,
zooals de heidensche priester, 1 e b, doet
11a de belij denis aan hem gedaan,
entoeroet dos. Dit gebeurt, door
onder ’t opzeggen van gebeden een
kawoel in ’t zeezand te gaan begra-
ven of eenige kawoe l’s aan een stokje
gestoken, langs het strand of in ’t bosch
in den grond te steken. N e f-, van zich
afschuiven, ontduiken.
Roean, n a n g-, of n a n g- roean g,
lief hebben, beminnen, gehecht zijn aan.
Roeang, n a n g-, = n a n g- roean.
Roeb, (M. roebing), omheining of
scliutting van hout. Roeb soewai,
of s i r j a r a n, verhooging van atap
langs het boord van een bootje, om het
inslaan der golven te beletten; fig.:
bewaker, bescliermer. E n-, een houten
omheining om iets niaken, b.v. : enroeb
w e e, een tuin omlieinen.
Roebiii, slang, slangvormige worm.
De slang staat in gemeenschap met de
booze geesten; daarom zijn velen bang
haar te dooden, vooral voor zwangere
vrouwen is het zwaar f 0 e 1 i k, wijl
de slang zich op haar kind zou wreken.
Heeft zij het toch gedaan, dan tracht
men het onheil af te weren: men maakt
een slang van gaba gaba of zacht hout,
steekt haar een kawoel- in den bek,
laat ze een paar dagen op de slaapmat
bij de moeder liggen en brengt ze ver-
volgens onder J t prevelen van een be-
zwering op de plek waar de slang gedood
wercl. Hetzelfde geldt voor leguanen en
sommige andere dieren. De dim der
toovenaars woont meestal 00k in een
slang.
Roebeen, n a f-, duister zijn.
Roebi, (M. roepiah), gulden.
Roebil, boomsoort; pijl, die meestal
van ’t bout van dezen boom gemaakt
wordt; pijl in ’t algemeen.
Koeboen, = aroeboen.
Roed, en-, of nef-, benijden, afgun-
stig zijn.
Roed, e n-, weenen, beweenen. E n-
roed r 0 0 n, weenen. Roed, en-, be-
tooveren. E n r i d r o e d, betooveren,
slecht behandelen, slinksche manieren
hebben.
Roedoen, (v. e n- rod), kruimels,
gruis, verkruimeld, vergruisd.
149
Rocdral- Koevat
Roedrai, en-, blaar maken, in gereed-
heid brengen, herstellen, goed maken.
Roedranang, (v. en- roed), toover-
middel.
Roefoet, e n-, afplokken, inzonderheid
door draaien der vrucht. N a k-, afge-
plukt, afgevallen van rijpe vrucliten of
dor re blaren.
Roeg, (M. roegi), sehade, nadeel.
E n w e e n g h i r a roe g, iemand be-
nadeelen, schade berokkenen.
Roehoek, n a n g-, ineengedraaid zijn,
gekronkeld zijn.
Roehoen, zijde van ’t lichaam, zij,
kant in ’t algemeen. Roehoen j a 1 i n,
omgeving.
Roehoet, .ateilte, steilc helling, steil.
Roekoen, e n~, omheinen, omsluilen.
N a m-, omheind.
Roemat, kraal, kralensnoer. Enfin
roe m a t, kralen om den hals dragen.
Enhoer roemat, kralen om de pol-
sen dragen.
Roemnien, feest.
Roemoen, (M. roman, vgl. toemoen —
toeboeh) gestalte, lichaam. Roemoen
1 a i, gezet, zwaarlijvig. Roemoen
s i e n mager.
Roen, zie bij t i m.
Roeng, en-, “ e n-r o e n g o e n.
Roengoen, en-, knakken, kraken, af-
plukken, ombui gen, doen kraken der
vingers. N ab-, sprok, bros zijn. N e b-,
buigzaam, lenig zijn. N a m~, geknakc,
doorgebogen.
Roenoek, e n-, ingieten, inschenken.
Roenoet, bladschcede of bladbeschut-
ting van palmbladeren, bijna als zak-
kengoed uitziende.
Roenoet, stapeh. En-, opstapelen. E n-
roenoet r a f a t, atap ter oewaring
tegen schuin opgestelde staken opsta-
pelen.
Roeoe, n a m-, tering hebben, weg-
kwijnen.
Roeoek, nan g-, scheef staan, uit-
wijken. Entaha- roeoek, knoeien
met een werk, beunhazen.
Roeoen, koelte, zachte wind, wakkel-
wind.
Roeoeng, en-y slikken, doorslikken,
inslikken.
Roeoet, c n-, buigen, ombuigen, ook
van ledematen. N a b-, krom zijn, gebo-
gen zijn. T e t a n nabroeoet, krom-
me rug, bult, bochei.
Roeoet, naf-, aanblaffen, aankeffen,
aanslaan van lionden, Jahaw n af-
ro e o e t o, de bond blaft n aan.
Roer, beving, aardbeving, (zie n a n g) .
E n-, beven, sidderen, koortsig zijn.
Roeroek, e n-, of n e f-, verzamelen,
vergaren.
Roeroek, n a f-, lostornen, losgaan
van wat genaaid is.
Roeroer, (v. en- roer), beving, bib-
bering, koorts.
Roeroet, (v. en- roeroek), hoop,
stapel, E n-, tot boopen of stapels zetten.
Roeroet, en-, verdeelen.
Roes, (M. roesa), bert, (niet in-
heemsch op Kei).
Roet, boomsoort. Afkooksel der blaren
wordt gebruikt als afdrijvend middel of
als zuiverend middel na cle bevalling.
Roet, (M. roti), brood. Entoen
roe t, brood bakken.
Roet, e n-, intrekken of optrekken van
ledematen.
Roetocn, n a n g-, n g a>-, of n a r-,
(v. en- toen), aang'ebakken, aange-
brand.
Roetroet, (M. rata), cffen, vlaklc;
zie r 5 d.
Roev, n a in-, gestrand, vergaan, ver-
ongelukt
Rqev, nat-* nacbtmerrie hebben,
zwaar droomen; zie en- mi f.
Roevak, en-, thuis zitten, het huis
liouden.
Roevat, of rowat, boomsoort met
zeer bard en taai hout ; pen van dit bout
gemaakt. Roevat nanan, de bly ven-
de pennen vooral by 't bouwen eener
Roewat — Rorowng
150
boot, in tege retelling met cle voorloopige
pennon van bamboe, r 0 walwalin,
die gebruikt worden 0111 te passen of de
planken op elkaar siuiten.
Roewat, vloed. Roewat endo, de
vloed komt op. Roewat enboeboe,
bet hoog tij kentert.
Rohak, e n-, sehudden.
Rom, citroen. Koin mav, kleine Ci-
troen. soort, lemon nipis. Roln lai,
pompelmoes. R 0 1 n ngaloeir of
m fi v, mandarijntje. koin sebit,
zoete cit-roensoort. Roin beet en
roln isoe, zeer wrange soorten,
gebruikt door de vrouwen om het haar te
zalven 11a *t bad.
Roin, zeekoe, halicore indicus.
Rojar, bamboesoort; kooi of hok daar-
van gemaakt.
Rok, (M. roko), cigarettenpapier.
Rok, en*, op G.K. 00k: nes-, in
stukken, mooten of sneden snijden.
Rok, jn e s-, ontspruiten, ontkiemen.
Rokan, opgelegd, opengewerkt. Mas
^ n Von. gond^nV ™et opgewerkte of
■; *■: \-.vA t dergelijke figu-
ren in vlechtw’erk.
Rokrai of kokrai, (v.en-rok),
bamboemes, inzonderheid om bij pasge-
boren kinderen de navelstreng af te
snijden.
Rokrokan, (v. en- rok), moot, deel,
suede.
Roliir, (v. lar), boomsoort, waarvan
fie wortels dienen om pa ndanu sbl aderen
voor vlechtwerk bestemd, rood te
ldeuren.
Rom, Rome, Roomsch. Seran Rom,
Katholiek.
Rom, n e f-, sikatriseeren, litteekens
nalaten, met litteekens geteekend zijn.
Roman, en-, uitwringen.
Romatmat, (v. r 6 n en m atmat),
geel, bruin.
Ron, (M. daoen), blad, loof. Ai rdn,
boomblad.
Ron, lengte, afstand, groottc. Ron
be? hoe lang? hoe ver? N a k-, vol-
wassen zijn.
Ron, = ronan.
Ronan, ron of en ronan, kaladi,
dioscorea sp. div. Soorten zijn: ronan
mangat, soerat, Seran, w a t,
w ar mo e I an, sien, ma d oe k, mav,
j e b t a w, naflohot, I o e 1 0 e i n, 1 e s
Jaboen, Koviai, sar ngoetoen,
F 6 r- Rangier.
Rong, en-, enrong s i w a r, uit
sagobladnerven kleine pijltjes snijden
om vogeltjes te schieten.
Roo, = r 6 1 , hutje in een tuin, waarin
de veldvruchten opgestapeld en bewaard
worden. Roo loerloer, de in de roo
bewaarde vruchten. Daaruit stelen geldt
als een zeer zwaar vergryp. Zie t i e v.
Roo, regenboog.
Rook, e n-, een kruik, flesch, enz. spoe-
len; opgeven van melk door zuigelingen.
N e f-, zelfde bet.
Roon, en-, schreien, weenen, dreinen,
beweenen. Enroon h i r a, iemancl
beweenen. Enroon afa, om iets dren-
zen of dreinen van kinderen.
Roonri, (v. en- roon en ris), ge~
ween, huilerij.
Roor, e n~, roosteren, boven ’t vuur
bakken.
Roran, (v. en- roor), hitte, warmte,
gloed. E n-, warm zijn, de koorts liebben.
N e f-, zich warmen.
Roro, (v. en- ro), ver.
Roroer, (v. e n- roer), bibbering,
koorts.
Roroes, palmboomsoort, oncosperma
filantosum.
Rorohoen, = roehoen.
Rorolng, (v. i\ofn)* zuur, wrang,
vruchten in ’t zuur.
Rorok, n e f-, schel, schril zijn.
Roroon, (v. e n- roon), geween, ge-
sclirei, gehuil, klaaglied.
Roroor, (v. en- roor), gcrocsterd.
Noeoer roroor, kopra.
Rorowng, (v. en- rowng), ~ ra-
raawng.
Ros — Sabar
151
Ros, zeer erg, in hooge mate, uiter-
mate. R i s ros, versterking van r 0 s.
E n-, veelvuldig doen; ten bate van velen
doen, b.v. ensob enros to mat
bissa lelar, voor J t welzijn van
alien offeren.
Rot, hok, stal, kooi.
Rot, geheel, na afloop van, af, nit, op.
Rot, bout van een geslacht dier.
Rotak, en-, in rechte 3 ijn gaan, recht
afsnijden, op maat afsnijden. Nefla
rotak, recbt doorzeilen. N a n g g r e-
h i rotak, zonder omwegen verhalen.
Rotan, boschje van boomen of
struiken.
Rotik, n ef-, fce eng zijn, te nauw zijn.
Rov, n a t-, beschaduwen, verduisteren.
E n d i r rov, in *’t licht staan, het licht
onderscheppen.
Rov, 11 e f-, i~- n e f~ 3* a.
Rowai, n e £-, verwant of bevriend zijn
met, onthalen.
Sa , (M. salab), ongelijk, verkeerd, mis,
zedelijke sehuld. 0 sa, gij hebt ongelijk,
gij zijt schuldig. Oekai ning sa a f a
waeid, ik ben mij geen sehuld bewust.
Oeraoet s a, gij doet verkeerd. E n b a
s a d e d, den verkeerden weg gaan.
bed s a, de verkeerde weg. O m 0 e s a,
>t is uwe sehuld. S a e n t a 1 0 m e h e,
ge hebt het aan uzelf te wijten. E n ta-
li a s a noehoe, mis varen, zoodat
men ’t bedoelde land niet bereikt. E n-
t a h a s a, missen in ’1 algemoen.
Enoet ken sa, een godsoordeel toe-
passe n. K e n s a* even, event jes. K c n-
s a .... ke n s a ...., nu eens.... dan weer
....E n 1 0 e b s a, verkeerd zijn, verkeerd
zitten, als oorzaak van slechte gevolgen.
Naan sa afa, verkeerdelijk iets eten,
hetzij omdat men daardoor zekere voor-
sebriften overtreedt, hetzij om gezond-
heidsredenen, b.v. : als men iets zou eten
dat pomali is of vergif. Omoe s a ruk
ental deni, daardoor hebt ge juist
misdaan, daar zit juist uw fout. daw-
ning sa aka? wat heb ik misdaan?
Sa atoera n, tegen de adat; a 1 0 e-
r a n s a, verkeerde adat.
Sa, een, als telwoord, doch alleen in
optellingen en opsommingen, b.v.: s a,
Rowalwalin, (v. rowat en e n- w a-
I i n), zie bij roevat
Rowawat, (v. r 0 w a t en warat),
lianen, meestal rotan, die in een boot
door de gaten in de uitstekende klosjes
op de planken gehaald worden, om meer
stevigte bij te zetten; wordt 00k gezegd
voor rowalwalin.
Rowat, = roevat.
Rowng, e n-, rrzz e n- v a a w n g.
Ruk, reeds, alreeds. I ruk i, die is ’ t ;
die of dat bedoel ik. R u k waeid, niet
meer; waeid ruk, niet weer; b.v.:
e 11 d a t ruk w a e i cl, bij komt niet
meer, hij zal niet komen; endal
waeid ruk, hij komt niet weer, hij
is niet meer gewoon hier te komen.
N a a ruk waeid, of n a a waeid
r u k, is er niet meer, is op.
Ruk wordt veel als stopwoordje ge-
bruikt evenals w a k en w o e k. In deze
gevallen vervalt seer dikwijls de begin-
letter en worden u k, ak en oek ver-
bonden met den slotmedekl inker van ’t
voorgaand woord. Eindigt bet voorgaand
woord op een klinker, dan blijven deze
woordjes onveranderd, doch onbetoond
b.v. : A h ! o wel uk he bo! ky k, ben
jij daar weer?
roe, til, enz.. In alle and ere gevallen
gebruikt men voor een : a- e i 11-. E i n s a,
ten eerste.
Saawlc, e n-, verlangen, begeeren, wen-
schen.
Sab, (M. sapi), koe, rund.
Sab, bloedzweer, steenpuist.
Sab, (M. sapoe), veger, bezempje van
klapperbladnerven. E n~, daarmee vegen.
Sab 1 i 1 i n, bezempje.
Sab, e n-, of e n s a b k o e k, klauwen,
klampen, grijpen, houden. In samen-
stellingen verandert sab so ms in s a f.
Saban, h a 1 ) 0 s a b a n, boot met kort
opgebogen boeg.
Saban, a i s a b a n, spaander.
Sabar, c n-, (M. sabar) , uitstaan,
verduren, dulden, verdragen, geduld
oefenen. Oesabar odan w e I, 4 k zal
nog een beetje geduld bebben. Oesa-
bar ruk waeid, ik duld het niet
meer.
Sabat — Safnem
J5-
0 e m s a b a r o d a n n a w a k, heb een
beotje g^edu Id. O e k a i o e s a b a r
w oek o d a n, ik kan nog al iets ver-
dragen.
Sabat, e n-, onderzoeken, navragen.
Enliorak sabat, navorschen.
Sabdeng, e 11-, (v. e n-s a b en d e n g),
stoppen. Aroem ensabdeng te?
ben je doof?
Sabdir, e 21-, (v. en* sab en e n-
dir), zwak staan, slap ter been zijn.
Sabdoenga, en-, (en sab en d 0 e-
nga), G.K. = en- langdoenga.
Sabit, en-, (v. e n s a b en en- bit),
omgeven, verhinderen.
Sabit, en-, of e 11 s i b s a b i t, bemor-
sen, bespatten, bevuilen.
Sabitoeng, e n-, (v. e n s a b en en-
bit), door elkaar s preken, kibbelen.
Sablai, e n-, of n e f-, of n a m~, sche-
meren. Ler ensablai, zonnesehe-
me ring. Woean ensablai, maan-
schemering.
Sabliek, e n- kleermakersgewijze
zitten, de beenen voor zicli kmisend, d.i.
de vrijmoeclige houding. E n s a b 1 i e k
lima n, de handen over de borst
kruisen.
Sablilin, (v. sab en lilin), veger,
bezeni.
Sabloer, e n-, of n a m-, op den schou-
der of nek dragen.
Saboek, e 11-, een schaamgordcl dra-
gon; een sarong als een schaamgordel
dragen of aandoen, nJ. tussehen de
beenen optrekken en achter vastmaken.
Saboeng, (M. saboen), zeep. E11-, met
zeep wasschen.
Saboewa, (M. seboewah), een ge-
bomvtje dat door elk dorp gebomvd en
onderliouden moat worden, om te dienen
tot huisvesting van doortrekkende amb-
tenaren.
Sabta, e n-, slurpen, slobberen, Ieppen,
slabben.
Sab raw, -een booze geest, m i 1 0 e.
Tomat s a b r a w, een slecht, boosaar-
dig* mensch.
Sabrikrak, of s a b r i k sabrak, =
1 1 k 1 a k.
Sadev, sarong tusschen twee boom-
stokken gespannen, een paar saamge-
bonden atappen of een boomtak op een
schuitje als zeil dienst doende.
Sadiroet, ondiep van borden, bennen,
doozen, enz.
Sadjang> en-, wandelen, kuieren.
Sadjok, en-, of end oek sad j ok,
op een smal plaatsje zitten, bekrompen
zitten.
Sadjook, weinig, zelden, zelclzaam,
eenig. Tomat sadjook, eenig kind.
Sadka, (M. sedekah), geld of kleeren
aan den priester, leb (MaL lebai),
gegeven, om de zonden w eg te doen,
enroean watoek dos, opdat
hij die zonden overneme, enwar dos
en er zichzelf door een of ander offertje
verder 00k van ontlaste (zie en- roe-
a n ) . Enoet 'koet n i sadka, bij 3 t
heidensch doopsel van een kind zulk
een offer geven aan de vroedvrouw,
opdat alle onlieilen die men als straf
der zonden vreest, van den kleine afge-
weercl worden. Afa nit sadka, iets
verwerpelijks, gemeen, nietswaardig,
dat men heelemaal niet wil, evenals men
zaken aan de dooden of geesten geofferd,
niet meer wil, omdat het bezit daarvan
onlieil zou aanbrengen. Enwatoek fo
sadka, verachtelijk of onherroepelijk
verwerpen of vers too ten.
Sadsad, bronzen kanon met steun-
stuk in midden; kanonnen zonder
steunstuk heeten kasber. Sadsad
f 0 f o e a t, kanon met schroefdraadvor-
mige versiering. Sadsad ah e r, ander
soort met vakversiering.
Sadwadan, G.K. = dooweliin.
Sadwan, (vgl. atwan en mat-
wan), micldenstuk, midden van lange
voorwerpen.
Saeil, spoor in ’t water gemaakt door
een school visschen of ? t kielzog van een
boot. E n-, zulk een spoor maken.
Saf, e n-, stekende pijnen veroorzaken.
Safding, e n-, = en- sabding.
Safnem, en-, (v. e n- sab. en n a r-
nein), strak aangetrokken of gespan-
nen zijn.
■r 53
Safnet — Sakoear
Safnet, tentan safnet, breede
platte vingerring zonder steen.
Safsawat, (v. e n- sab en en- sa-
wat), stekende pijn, inzonderheid in de
zij.
Safsawin, G.K. = roehoet of tor-
tor a n..
Safsiw, klein honingvogeltje, liermo-
timia zenobia.
Saftet, (v. en-sab en tetan), ste~
kende ruggepijn, looze barensweeen.
E n-, deze pijnen verduren.
Saftir, en-, n i f a n e n s a f t ! r, tand-
pijn hebben.
Sahadat, (M. sjahadat), Moliam-
medaansch geloofsformulier. Entari m
,s a h a d a t, tot het Mohammedanism©
overgaan. Wat sahadat, heilige
steen voor den ingang der missigit.
Sahat, platte mand. Sahat leleen,
zulke inand met groote open ruiten.
Sahat karaan, ander soort.
Sahek, e n-, of ne f-, verlangen,
vragen.
Sai, n a m-, vallen van sterren, don-
dersteenen of aerolieten die in him val
een lichtstreep afteekenen. N a r n a m-
s a i, vallende ster; een ster valt.
£ai, \e n*> ergens ^ndoen^ bevatten,
inhouden, krijgen, ondergaan.
Said, e n-, scheuren. N a m-, gescheurd.
Sain, reep, band. Esbo sain, lint.
Entaha h i r a n i s i e n sain, van
iemand kwaad spreken, iemand beklad-
den, beschaajnd maken.
Sair, wimpel. Sail* ngodang-
lang, staarster; een wimpel daar
eenigzins op gelijkend en waarvan het
model door de voorouders mee nit den
hemel werd gebracht.
Sair, of s a r, G.K., vrij al gem een stuks-
woord, b.v. entoen sair roe, twee
maal schieten; bak sair 1 i ni, vijf
spijkers, enz.
Sair, (M. sja’ir), lied.
Sair, e n-, meebrengen, tot lading
hebben; aan de Hoofden van bevriende
dorpen waarvan men gronden in bruik-
leen heeft, geschenken aanbieden ter
erkenning van hun gezag over die gron-
den. Ensair ianat, aldus geschen-
ken aanbieden voor ’t bruikleen van
een stuk grond. Ensair h i r a, aan
iemand zulke geschenken aanbieden.
Deze geschenken heeten sasair, Dit
gebruik geldt niet alleen voor stukken
grond, maar ook voor bepaalde produk-
ten, als b.v. hout, gaba gaba, retail, enz.
Sajang, en-, (M. sajang), medelijden
hebben met.
Sajor, (M. sajoer), moes, sla, groenten.
Sale, in stede van, in plaats van, zooals,
gelijk. Oembwa s a k j a w, ga in
mijn plaats.
Sak, vischspeer van bundelsgewijs
saamgevoegde pennen van bamboe of
palmhout; soort harpoen.
Sak, (M. salaksa), tienduizend.
Sak, e n-, opheffen, hooger brengen.
Ensak einan, den pry’s verhoogen.
Ensak h a b o, een boot op ’t
drooge sleepen. Einan ensak, de
prjjs stijgt. Ensak rahan, het benoo-
digde hout voor een huis naar de plaats
sleepen, waar het moet worden opgezet.
Ensak 1 a r, het zeil hijschen. Ensak
h i r a a e i n f o panglcat, iemand
tot een waardigheid verheffen. Ensak
mem an, den naam verheffen, loven,
roemen, .Ensak a f a, lets op afkor-
.ting koopen^ Ensak 1 ae in, voor-
zingen, voorhidden. Ensak nit, een
lijk kisten. Ensak moer, terug gaan,
achteruit gaan, wijken. Ensak raan,
boos worden. E a a n ensak, boos zijn.
E n s a k w a h a n, zie bij m a d wi r.
Nan a r s a k, G.K. = nanar t o e 1.
E n s a k n a n a r, daarbij, bovendien zei
hij, hij voegde er aan toe. Enwehe
sak 1 a r, G.K. = enwehe 1 i 1 la r,
Entaha sak, opgeven, opbeuren, op-
tillen. Ensak is ook: aanwenden, bc-
zigen voor iels* b.v.: ensak koe-
bang nanfaha afa, voor geld iets
koopen, Ensak hart a, den huwelijk-
spvijs aanbieden. Ensak is ook:
steken of bijten van venijnige dieren.
En-fa-sak, verheffen, prijzen, roe-
men.
Sakat, n a s-, sell ert sen.
Kaklil, e n-, (v. ensak en li a 1 i 1 i n )
onder de oksels kittelen.
Sakoear, e n-, verschikken, ver-
schuiven.
Sakrd— SangoH^o
* 54
Sakrel, (v. ensak en 1 e 1 a n, vgl.
Fordaatsch relan voor lei an), loev
sakre I, mand je waarin heiligdommen
of erfchatten bewaard worden bij wijze
van amulet.
Sakrokan, bont gekleurd.
Saksiw, (M. saksi), getuige, getui-
genis. E n d i r saksiw, als ge-
tuige optreden. Enjaeik saksiw,
getuigenis aflegen. Saksiw j a t, oog-
getuige.
Sakwaha, (v. ensak en wall an),
geschenk dat gegeven wordt bij ’t
e n s a k w ahan, zie bij m a d w i r.
Saladang, heiman .salaclang,
sehaamgordel met gekleurde dwars-
streepen.
Salawew, boomsoort.
Saler, aftetat saler, Icleine steek-
bijtel.
Salik, e n-, of en- s a 1 i n, vcrgieter,
overgieten, uitgieten.
Saiin, e n-, = e n- salik.
Saling, daarenboven; toegift.
Salit, of silsalit, of G.K. sal, of
s i 1 s a 1, en-, (v. salik), gieten.
Nekmi salit of silsalit, rnbe-
wust wateren, b.v. van schrik; veel wa-
teren, b.v, van kleine kinderen; van claar
den jongensnaum: Ka- mi- sal.
Saliwoen, of sal iwoet, hutje in eon
planting, waarin de geoogste rijst of de
pootelingen van aard'vruchten, benaw
entai foei, bewaard worclen.
Salkoeb, en-, (v. e n- k o e b) , op de
seliouders nemen of dragen.
Salngit, en-, niet pakken, afstuiten,
b.v. water op vettige dingen. Fig.: at
keerig zijn van, verafschuwen, waigen
van.
Saloeng, e n-, = en- s o e o e n g.
Salolok, = s a 1 o 6 k.
Salolor, G.K. = mansoewat, of
sangongo.
Salook, of salolok, (v. s a en e n-
loong), ontwettig van - J .- r
n an sa 1 ok, oniwettig, ■■ ■■
kind.
Salowew, boomsoort.
Samar, = s a in ar a n g.
Samang, door en door, doorhen. E n-
I e i k samang, doorheen zien E s b o
i oeleik samang Joet Noe ho e-
roa b i s s a, deze sarong is zoo dun
dat ik er de krant wel door lezen kan.
En-, doorheen zijn, doorheen komen,
door en door zijn. Oeb ensamang,
cle kruik laat water door.
Samarang, (M. tjemara), valsche
haaiwlecht.
Sambair, lat onder langs het dak,
waarop het onderlangsche uiteinde der
onderste atap rust.
Samermeran, vischsoort.
Sa inlaw, gierig, schraperig. Ni-, gie-
rig zijn.
Samodar, korfjes gevlochten aan een
klapperblad, dat voor offerstelletje
dient.
San, of san kawir, omhulsel of
bladschede van een sagopalmblad. Het
wordt voor verschillende doeleinden ge-
bruikt, b.v. als rugstuk aan de j a f a r,
om waaiers te maken om J t vuur aan te
wakkeren, enz.
San, of a i san, G.K. =: d i s a n.
San, G.K., kunstje, gocheltoer.
Sang, tegenin, tegemoet. E n-, zich te-
genin of tegemoet bewegen. E n b a
sang, tegemoet gaan. Enwehe
sang tegenin roeien. E n s a n g
a k r a w, zie a k r a w.
Sanga, r= h a n g a. Ensanga ho-
wer, een verbodsteeken opriehten.
Sangat, wants, wandluis, weegluis.
Sangebar, (v. e n- s a n g en e n- b a r) ,
ziekte waarbij J t lichaam bij gedeelten
opzwelt.
Sangnoeoer, en-, = en- sangtoe-
o er.
Sangongoy vlinder, uiltje. Sango-
ngo tiloer, vlinderpop; een molentje
van klapperblad als kmde v ^pfyd freed :
scheer in kleeren, stukjo vj <:■■ <>!: ■■'
ingezet; een vctblr.digo he ester, waarvan
de fluwelige <iori*o blare n op vlinder-
vleugels gelijken. De versche blaren
ervan worden gebruikt om tabak vochtig
te houden, ;
Sangongo — Sarngitil
*55
Sangongo, maag of krop van vogel s.
Sangot, boomsoort, de vruchten ervan,
jambosa rubra.
Sangrahan, e n-, gerecd maken, gerecd
zetten.
Sangroe, en-, (v. e n- sang en r o e)
belet zijn, druk werk hebben, geen tijd
hebben voor iets.
Sangroean, (v. en- sangroe), be-
let; bezigheden, die beletten iets anders
te doen. N i-, belet, verliinder zijn,
geen tijd hebben.
Sangtit, e n-, gehurkt zijn. Endoelc
s a n g t i t, op de hurken zitten.
Sangtoeoer, (v. sanga of hanga
en toeoer), knielen, op de knieen
zitten.
Sangwa, een honingvogeltje, zosterops
Grayi.
Sangwoelin, (v. en- sang en en-
wal), onderst boven. En-, onderst
boven keeren, onderst boven gekeerd
zijn. Doead enahai sangwoelin
o, verwensching, God steke je overhoop.
Saptoe, (M. saptoe), Zaterdag.
Leran saptoe Zaterdag.
Sar, tuinhutje. S a r W a d a n, roef je,
•boottentje.
Sar, schelpdier, pinna.
Sar, e n, smelten, vloeien,. Bern n
ensar, zeveren. R a t i n ensar,
zweeten. N a k-, of n a f-, necrstorten of
neerstralen van vloeistof fen ; raagbols-
gewijze uitstaan van ’t haar. Wer s a r,
waterval.
Sar, (M. tjara), gelijk zooals,
evenals, in stede van, tot dat. S a r
toemtoem 1 a b o, en zoo Iuidt de
geschiedenis: gezegde waarmee het
verhaal eener iegende begint en dat
onder ’t verhaal telkens weer herhaald
wordt. En-, nabootsen, navolgen, vein-
zen.
Sarahet, fijne varensoort, scleria scro-
biculata. De gedroogcle blaren dienen
om slaapkussens op te vullen; de groene
blaren dienen als geneesmiddel tegen
jeukte: men wrijft er de jeukende plek-
ken mee in.
Sarang, e n~, zich meten, zich verge-
lijken met. Ensoekat sarang ni
mel nastanoek, zich rekenen tot
den hoogsten adel, zijn adel hoog opvoe-
ren.
Sarat, = sar, schelpdier, pinna.
Sarat, (M. sjart), gebruik, ge-
woonte, adat. A g a m n i sarat,